1 LIJST VAN VOORWERPEN, ingezonden ter internationale TENTOONSTELLING , TE AMSTERDAM. Van wege het Nederlandsche Zendelinggenootschap, gesticht in 1797. (Aanhangsel van den Catalogus der Koloniale Afdeeling). I. Modellen van Huizen. 1. Gewoon woonhuis op Noesa-laoet en Ambon. 2. Woning naar den tegenwoordigen bouwtrant te Kawangkoan (Mma hassa). 3. ld. te Langowang, (Minahassa). Vóór een halve eeuw en nog later bewoonden de Alifoert-u van de JUiim hassa, vijf, tien, tot twintig h zinnen vereenigd, groot-e huizen op palen van 4 8 EDStn hoogte. |i zinnen warm alechta gescheiden door matten of' kleedingstukken over rotan gehangen. (Zie N. Graafland, de lUiiu hassa, Ie Deel, blz. 270, e. v.) 4. Huis van een aanzienlijken Javaan in den Oosthoek, Javaansch liomah limas. 5. Gewoon inlandach huis in den Oosthoek, Javaansch homah drodjoggan. (Zie Med. v. w. h. Nederl. Zendeling genootsch. D. XIX, blz. 101 v.v. eu D. XX, blz. '21 e. v.) 11. Kleeding, Sieraden, enz. De karai kinamaan heeft eene soort van mouweu (Minahassa). 8. Papéetten, gordels of buikbanden. 9. Tjidako of Lawen, ook wel in de Minahaasa verbloemd poroug, hoofd deksel genaamd, een lange reep, om de lendenen geslagen, tusschen de beenen doorgehaald en vóór en achter afhangend. 10. Paporongugen, muts, 11. Pop, voorstellende een man naar ouden trant gekleed (MinahaHsa). Al deze kleediugstukken ziju ren geklopte boomschors. De schors wordt aan den boom afgeschrapt, dan wordt daarin eene overlangsche insnijding ge maakt ter lengte van liet stuk, dat men bereiden wil. De bast wordt daarna afgetrokken, opgerold en tusschen twee stukken hout of bamboe geklemd , om hot iuscheuren te voorkomen. Einde lijk wordt de bast geklopt met 6. Karai papajarren voor een knaap. 7. Karai kinamaan voor een man. De Karai is een vierkante lap, waarin tot het doorsteken van het hoofd, overlangi, in het midden eene opening is uitgesneden, zoodat do lap rug, borst en schouders bedekt. Men draagt dit kleedingstuk doorgaans zon der gordel. Het heet dan papajarren. 12. De Oeoentoel, een rond Btuk meestal ebbenhout aan het eene einde gegroefd, aan het andere glad; met het eerste wordt de stof grof bewerkt, met het tweede glad gemaakt. 13. Negentien soorten aldus bereide boomschors. De schors is onbewerkt bij iedere soort. (Zie voor nadere be schrijving „Mededeelingen", D. XXII, blz. 247, e. v.). 14. Mannenkleeding van karong, eene soort van zakkenstof (Minahassa). 16. Vrouwenkleeding id. id. 247. Patoka, mandje tot het inleggen van de watoe-tocloes, heilige steenen. (zie id. p. 280. — Vergelijk N. 224). 248. Oorai, lange van woka-bladeivn gescheurde reepen tot een bos saamge bonden en in plantensappen gekleurd. Minahassa. (Zie id. p. 280). 249. Gedroogde tawaan-bladeren. — Minahassa. (Zie id. p. 280). 250. Soring, ook sosoring en soso ringen. — Minahassa, Vier stuks, drie korte en een lang, gebruikt bij het gaan hooren van den wara im benei (nachtvogel). Door er iri te blazen wordt een geluid voortgebracht, veel gelijkende op dat vnn dien vogel, die daardoor naderbij gelokt, en tot Huilen aangezet wordt. Bij bet gaan hooren van den dagvogel wordt geen wring gebruikt. 251. Wara im bengi, de nachtvogel, c? en $. — Minahassa. 252. Wara i endo, de dagvogel. — Minahassa. 253. Trioi, nachtvogel, aan wiens geschrei in vele streken der Minahassa heidenen en mohammedanen, ook wel christenen, bijgeloof hechten. 254. Arits, mesjes bij de besnijtlenis der mohammedanen Eobrnikt. - 255. Djidar.'in rantri, linieerbord der santri's. — Java. 256. Ketoe rantjangan. — Java. Eigenlijk geen priestermuts. Zij is "ii il i-end aan de Arabieren. De aan zienlijken , ook de geringeren ouder de Javanen tooien zich er meer en meer mede, om zich het voorkomen van vrienden van den Islam te geven. XIV. Graven. ten gewikkeld (zie Med. XXTI, p. 283). 258. Tamboelelen, uitgehold stuk boomstam, waarin arme lieden begra ven werden. — Minahassa (zie Med. XXII, p. 283). 269. Waroegoe, huisje op het graf gebouwd. — Minahassa (zie Med. XXII, p. 284). 260. Kidjing, model van de gewone graftomben of grafteokens. De paaltjes aan het hoofd- en voeteinde zijn de zoogenaamde maésan of maédjan, die voor vrouwen van boven vlak of met eene gleuf, voor mannen met eene rondo of spitse verhevenheid gemaakt wordon. 261. Model van het monument <hp liet graf van een Regent van Malang. — Java (verg. Dr. W. B. van üoevell. reis over Java, enz. D. 11, p. 139). 257. Timboekar van waloe toewa, een soort kalksteen. — Minahassa. De timboekar is een vierkant stuk steen, doorgaans van ongeveer 1,9 meter hoogte en ruim 0,75 meter lang en breed, diep uitgehold en met een dakvormig gehouwen stuk steen tot deksel. Daarin werd vroeger de Wailan begraven. Het lijk werd daartoe in zittende houding gebonden en in mat- XV. Oudheden. 262. Een steenen kruik. — Java. 263. Steen om geneesmiddelen op te w rijven. — Java. 264. Kris, genaamd soeró, Tol algemeen gevoelen afkomstig van Módjfi pahit. — Java. '205. Oud aüfoench teekenaohiift op plankje. — Miuahassa (zie bijgevoegde afbeelding en Med. D. VI). 2fi6. Oud alifoersch teekensehrift op papier. — Minahassa (zie bijgevoegde afbeelding en Med. D. VI). 267. Zoogenaamde dondersteen. ■ — Minaliassa. Volgens verbaal van een ïnlaucier gevonden in de wortels van een kokosboom. De steen diende tot bijgeloovig gebruik en werd dan barkat genoemd (zie Med. I). XVIII, p. 184). 268. Twee gesneden drakenkoppen waarschijnlijk tot versiering van een huis gediend hebbende. — Ambon. SM. Papoelessan, een stuk rotan, waarin knoopen zijn gelegd door den tonmias (lioofdpriester) bij liet stichten der negerij Sendangan (Sonder). — Minahassa. De knoopen beteekenen het getal personen, die zieh hel eerst in de negerij kwamen vestigen (Zie Med. XXII, p. 284). 10 Groep 111. 14e Klasse. 10 Natal en eenige andere posten in Tapanoeli bij het tractaat met Engeland van 1824 tegen Malakka inruilden, werd de on rustige bevolking eerst door de onderwerping der Palembangsche bovenlanden, waarover zoo aanstonds meer, voor goed tot ge hoorzaamheid gebracht. In de Lampongsche districten, waar wij bij de overneming uit handen der Engelschen aanvankelijk slechts een civiel gezaghebber aanstelden, heerschten eigenlijk gedurende 40 jaren meer de zeerooverhoofden dan de Nederlanders, totdat wij in 1856 door een expeditie dat gewest meer duurzaam onderwierpen en bevredigden. Wat Palembang betreft, ook zelfs na de expedities van 1819 en 1821, welke ter handhaving van ons gezag noodig waren, en de opheffing van het bestuur des Sultans in 1825 , strekte zich ons gezag weinig verder dan tot de hoofdplaats en de naaste omgeving uit. Eerst door langdurige oorlogen (1851 —59) vermochten wij dat gezag tot het grondgebied van Moesi en Lamatang, dus tot de bergbewoners, uit te breiden, terwijl Lebong in 1861, de vruchtbare streken rondom het meer Ranau in 1864, en de Pasoemaneezen van 1866—1868 onderworpen werden. Toch waren nog meerdere krijgstochten noodig, voor dat de verbinding over land tusschen Benkoelen en Palembang behoorlijk verzekerd was, en geheel Zuid-Sumatra volkomen aan ons gezag gehoorzaamde. Van het zuiden naar de oostkust overgaande, vinden wij de eerste, hoewel geringe uitbreiding van ons gezag bij de monding der Djambi. Daar erkende de Sultan in 1834 onze suzereiniteit, nl. in een contract. Toch bleef hij een weerspannig vazal, zoo dat bij een expeditie in 1858 de kraton zelfs stormenderhand moest genomen worden. Toen heeft wel een andere Sultan de plaats van den naar de bovenlanden gevluchten Sultan Taha ingenomen, doch zijn gezag, en daarmede het onze, reikte weinig verder dan de delta der rivier; de bovenlanden bleven den ouden Sultan getrouw, met wien, na den dood van den door ons aangestelden Sultan in 1881, een schikking is getroffen, waarbij de met hem bevriende Pangéran Ratoe tot den troon is verheven. Tusschen de Padangsche Bovenlanden en Djambi liggen nog eenige zeer kleine staatjes, bestuurd door afstammelingen nit het oude Menangkabausche vorstenhuis, die nog weigeren ons gezag te erkennen. Bij de splitsing van het rijk van Djohor door het traktaat van 1824, werd alles wat ten zuiden van Straat Singapore ligt, door onze Britsche mededingers aan Nederland overgelaten; doch aan de behoorlijke erkenning van ons gezag bleef nog veel Groep 111. 19e Klasse. 100 Gedurende den oorlog naet Atjeh heeft deze maatschappij den Staat groote diensten bewezen door hare schepen dadelijk be schikbaar te stellen voor vervoer van troepen, krijgs- en andere benoodigdheden. Hare aandeelen worden thans verhandeld tot een prijs, waaruit blijkt dat het ook deze onderneming goed gaat. D. MAARSCHALK. 8. Modellen, teek e - ningen, photographiën, beschrijving en kaart van de Staats-spoorwegen op Java. — De Inspecteur Generaal Chef van den dienst der Staats spoorwegen op Java en het Departement van Koloniën in Nederland. a. Twee modellen van spoorwegrij tuigen met beweegbare ouderstellen op Btellingen-met schragen. b. Twee modellen van spoorwegrij tuigen met gewone onderstellen. c. Twee modellen van stoot- en trek inrichtingen voor spoorwegmaterieel op Java. d. Eene ingelegde ster van de ver schillende bij de Staatsspoorwegen op Java in gebruik zijnde houtsoorten. e. Vijf photographie'n in lijsten, voor stellende de verschillende locomotieven in gebruik bij de Staatsspoorwegen op Java. f. Eene laschverbinding van de spoorstaven op Java bij de Staatsspoor wegen in gebruik. ff. Twintig photograpliisclic afbeel dingen van den Preanger spoorweg. A. Drio teekeningen van den spoor weg-viaduct over de Tjitaroem in de Preanger regentschappen, opgeplakt en van rollen voorzien. NB. De viaduct bestaat uit drie door gaande brugbalken over drie ope ningen van 54 meter ieder. De viaduct wordt zonder steigerwerk gebouwd en wordt op een der oevers in de a» van den spoor weg op rollen gemonteerd, aan elk einde voorzien van een ver lengstuk lang 25 meter, en daar mede over de pijlers naar den tegenoverliggenden oever getrok ken. De bovenkant der spoorstaven ligt 53 meters boven den gemid delden waterstand. Het gewicht van den viaduct bedraagt 597 000 Kg., dat der twee pijlers 255 000 Kg. ». Een handschrift, getiteld: De Staatsspoorwegen op Java, Kort histo risch , technisch en statistisch overzicht, vergezeld mui mm spoorwegkaart van het eiland Java, — oen en ander ter uitgave bestemd. 9. Plannen, teekenin ge n en photograpbiën van de Nederlandsch-Indische Tramway-Maatschappij, geves tigd te Amsterdam, 1881. — M. P. Pels, Voorzitter der Maatschappij. NB. De Maatschappij exploiteert het vervoer op de thans bijna vol tooide lijn Batnvia—Kramat— Meester Cornelis, ter lengte van 12 Km. Dr lijn hrrit grootendeels dubbel spoor. De exploitatie ge schiedt met locomotieven zonder vuurhaard, gevuld door station naire ketels, een en ander ver vaardigd door de fabriek Hoheu zollern te Dussnldorf. De rails zijn systeem Demerbe, de spoor wijdte tusschen de loopvlakken 1.88 m. De rijtuigen, geheel van djatihout, zijn uit de fabriek van Groep 111. 19e Klasse. 101 Beynes te Haarlem, de wissels en puntstukken uit die van Gru son te Maagdenburg. De dienst zal voorloopig geschieden met 5 vulketels, 21 locomotieven en 42 wagens. Een groot reparatie-atelier is gevestigd te Batavia. a. Plan van Batavia en Meester Cor nelis, aanduidende het tracó van den weg. b. Teekening van een stationnairen vulketel, beproefd op '22 athmospheeren. c. d. e. Twee photographiön en een teekening van oen locomotief zonder vuurhaard. f. Teekening van eene ketelhuis installatie (vul-station). g. Lengte-profiel van den te exploi teeren weg. 4. ». k. l. m. 5 Photographiön van personenwagens, eerste en tweede klasse. Eene voor deze lijn beßtemde loco motief en twee rijtuigen zijn in de machine- en rijtuig-galerij ten toon ge steld. 10. Eene stoomtram verbinding tusschen Padang en de Padang sche Bovenlanden, en de exploitatie der Ombilinkolen met behulp van eenen zwe venden kabelspoorweg naar de Brandewijnsbaai, door D. D. Veth, ingenieur. Niet in den handel. Leiden, 1882. — D. D. Veth, te Amsterdam. 11. „Batavienne", hand wagentje op 2 wielen voor één paard. — C. Deeleman, te Batavia. NB. Is de koetsier eenmaal op het achterbokje, dan is het rijtuig met één of twee personen steedß in evenwicht. De koetsier ment tusschen door en niet horen over, als bij de Engelsehe Hansom-oab; des verkiezende kan men ook zelf mennen. Prys / 350. Met gouden med. bekroond op de Tentoonst. te Batavia van 22 Oct. 1882. 12. Tentwagentje op twee wielen, te Batavia bekend onder den naam van „üeelemans kar", naar den uitvinder. — C. Deeleman, te Batavia. NB. Het juiste evenwicht wordt bij dit rijtuigje door de passagiers zelven gemaakt, terwijl zij het bij voorkomende ongelukken gemak kelijk kunnen verlaten. Wordt veel gebruikt voor het naar school brengen van kinderen. Prijs ƒ350. Met goudon med. bekroond op de Tentoonst. te Batavia van 22 Oct. 1882. 13. Dogcart met kap voor gebruik in Indië. — Gebr. Spijker, te Hilver sum. 14. Kaarten en model len betreffende de Stoomvaart-maatschap pij: Nederland. — De Directie der Maatschappij. NB. Opgericht in 1870, met Z. 11. den Koning tot beschermheer en Prins Hendrik der Nederlanden tot eere-voorzitter, heeft deze Maat schappij zich van don aanvang tot taak gesteld, om een regelma tigen directen mail-, passagiers en goederendienst door het Suez kanaal tusschen Nederland en Nederlandsch-Indiö te organi seeren. Zij begon met vier stoomsche pen, doch breidde hare vloot ge leidelijk uit, zoodat hare lijn zich als volgt ontwikkelde. De vierwekelijksche maildienst ving aan 30 Oct. 1875. driewekelijksche maildienst ving aan 13 Jan. 1877. Groep 111. 19e Klasse. 102 De veertiendaagsche maildienst ving aan 26 April 1879. De tiendaagsche maildienst ving aan 8 April 1882. De vloot telt thans 14 eerste klasse mailstoomschepen. De Maatschappij heeft geene andere inkomsten dan de opbrengst van het personen- en goederen-Terkeer. De vaste postgelden haar door den Staat der Nederlanden verzekerd, dekken alleen de kosten der Middellandsche havens, waar de mails aan boord wor den gebracht en afgegeven. Tentoongesteld worden: 0. Wereldkaart, aantoonende de stoomvaartlijnen door deze Maatschappij bediend. De lijst dezer wereldkaart omvat afbeeldingen van: 1. Het voor deze Maatschappij in aanbouw zijnde etablissement aan de Handelskade te Amsterdam. 2. De haven van Umniden aan het einde van het Noordzee-kanaal. 3. De haven van Port Said aan den ingang van het Suez-kanaal. 4. De haven van Tandjong Priok voor de stoom- en zeilvaart bij hatavia. 4. Model van de stoomschepen spe ciaal voor deze maatschappij gebouwd door de Heeren John Elder en C°. te Glasgow. Dit model is op V 4S der ware grootte. leder dezer schepen heeft inrichtin gen voor: 60 passagiers eerste klasse. 34 „ tweede „ 250 „ derde „ 3000 ton lading 800 ton steenkolen in de kolenhok ken. Zij behouden op zee eene snel heid van 12 mijlen in de wacht (12 Eng. zeemijlen per uur) en behooren tot de snelste en grootste stoomßchepen tußschen Europa en Indië. c. Model der machines van deze schepen, mede vervaardigd door de firma John Elder en C°. te Glasgow. Dit model, door middel eener kruk in beweging gebracht, geeft met de uiterste nauwkeurigheid verschillende standen der machinedeelen bij de wer king aan. Het model is vervaardigd door do heeren S. en D. Batchelor te Londen. 15. Model, op Vioo der ware grootte, van het schroefstoomschip Bur gemeester den Tex van de Stoomvaart-maatschappij Ne derland, gebouwd in 1882 door John Elder te Glasgow. Het model is vervaardigd door J. H. C. Born, onderbaas bij het werkvolk dier Maatschappij. — J. H. C. Born, te Amsterdam. 16. Half model, op l / Ai der ware grootte, van de schroefstoomschepen Ba tavia en Soerabaja, in aanbouw bij de Maatschappij de Schelde voor de Heeren Willem Ruys en Zonen, en bestemd voor de vaart tusschen Rotterdam en Ned. Indië. — Koninklijke Maatschappij de Schelde, te Vlissingen. NB. De „Batavia" werd den 7den April 1883 met het beste gevolg te wa ter gelaten en onmiddellijk daarop de vlag voor het zusterschip de „Soerabaja" geheschen. De bouw op eene Nederlandsche werf van twee mailstoombooten van de grootste afmetingen, behoorende tot de hoogste klasse van Lloyd, zooals tot dusverre, ook voor Ned. rekening, steeds in Groot-Brit tanje vervaardigd waren, is een heugelijk feit in de geschiedenis der Nederlandsche industrie. 17. Drie modellen van schepen van de Nederlandsch Indische Stoornvaart-Maatschap pij, bestemd voor transport van personen en goederen. — Ned. Tnd. Stoomvaart-Maatschap pjj, te Batavia. o. Getuigd model, op '/is der ware grootte, van het schroefstoomschip „Ce lebes", gebouwd in 1882 door de Hee ren A. en J. Englis te Glasgow, groot 2250 ton. Groep 111. 19e Klasse. 103 b. Model, op 'ƒ45 der ware grootte, van het schroefstoomschip „Generaal Pel", gebouwd in 1876 door William Denny & Brothers te Dumbarton, groot 1204'/j ton; voert 50 passagiers. c. Model, op '/is der ware grootte, van het schroefstoomschip „Tambora", gebouwd in 1877 door de Heeren Caird & C°. te Greenoek, groot 1266 ton; voert 54 passagiers, loopt 13.1 mijl. 18. Drie halve model len van stoom schepen vervaardigd door de — Maat schappij de Atlas, te Am sterdam. A. Model, op V4O der ware grootte, van het schroefstoomschip Prins Hen drik, in 1869 en 1870 gebouwd voor de Billiton-Maatschappij, groot 200 gemeten tonnen en bestemd voor het vervoer van tin en rijst tusschen Bil liton en Batavia. Werktuigen van 300 Indicateur Paardenkrachten. Vaart van het schip 10 3 / 4 mijl. B. Model, op '/so der ware grootte, van het ijzeren schroefstoomschip Bil liton in 1872 en 1873 gebouwd voor de Billiton-Maatschappij , groot 300 ge meten tonnen, met bestemming als boven. Werktuigen van 400 Indicateur Paardenkrachten. Vaart van het schip 11 mijl. C. Model, op der ware grootte, van het ijzeren schroefstoomschip de Zeemeeuw, gebouwd in 1872 en 1873 voor 's Rijks betonning en verlichting, voor rekening van het Departement van Marine. Werktuigen van 240 Indi cateur Paardenkrachten. Vaart van het schip 11 mijl. 19. Model van het schroefstoomvaartuig Marie, op i / ta der ware grootte, gebouwd in 1882 om dienst te doen bij de werken in Straat Madoera; benevens teekeningen van romp, werktuigen en ketel. Vervaardigd door — Van Schie & C°., Grofsmederij enz., te Schiedam. 20. Model van een stoomscheepje (kapal asap), Res. Soerabaja. 21. Verslagen over het Ie tot het 18 e boekjaar van het Bataviaasch Tjuniaveer. Ogilvie & C O ., te Batavia. D. Mededeelingen betreffende handels- en credietinstellingen. Ned. Oost-lndië. Onder de bijlagen gevoegd bij de koloniale verslagen, te beginnen met dat van 1874, treft men geregeld aan een Overzicht van de geldmarkt van Java, van de hand van Mr. N. P. van den Berg, voorzitter van de directie der Java sche Bank. Daarin wordt telken jare de algemeene staat van zaken beschreven in het afgeloopen jaar, niet alleen wat betreft de geldmarkt in het bijzonder, — waarover meer uitvoerig in het jaarverslag van de Javasche Bank, ook door den voorzitter gesteld, gehandeld wordt —, maar tevens over den loop des Groep 111. 19e Klasse. 104 handels in het algemeen, waaromtrent men, in de eerste over zichten vooral, zeer uitvoerige mededeelingen aantreft. Ook den handel in effecten, voor zoover die op Java gedreven wordt, vindt men daarin vermeld, mitsgaders een en ander over de spaarbanken in Indië. In de jongste jaaroverzichten wordt mel ding gemaakt van de steeds toenemende oprichting van cultuur maatschappijen met aandeelen, deels bestaande, deels nieuwe ondernemingen voor de exploitatie van woeste gronden, meestal voor de teelt van koffie a ). Aan zoodanige maatschappijen, even als aan personen die eigenaren van cultuurondernemingen zijn, pleegt werkkapitaal verschaft te worden door de Nederlandsche Handelmaatschappij, de Nederlandsch Indische bank en de in 1881 opgerichte Kolo niale Bank, zoomede door verscheidene handelshuizen, waar onder de firma Reynst & Vin ju de oudste is. Dit geschiedt mede van uit Nederland door hier gevestigde kantoren, buiten de hier bovengenoemden. De Handelruaatschappij geeft jaarverslagen uit, desgelijks de Nederlandsch-Indische Bank; deze bevatten mede deelingen niet alleen omtrent den stand van de ondernemingen waarmee zij in betrekking staat, maar ook betreffende de cultures voor de Europeesche markt in het algemeen, den rijstoogst, den stand der scheepsvrachten, de uitbreiding van spoorwegen op Java, enz. Ook de N. I. Escomptomaatschappij publiceert uit voerige jaarverslagen. Vroeger publiceerde de Kamer van Koop handel te Batavia geregeld zeer belangrijke jaarverslagen; thans geschiedt dit alleen door die van Padang, wier mededeelingen opgenomen worden in de bijlagen der Koloniale verslagen. Ned. West-Indië. Van de te Amsterdam gevestigde Surinaam sche bank verschijnen vrij uitvoerige jaarverslagen. Bijzonder heden betreffende de Surinaamsche spaarbank worden opgenomen in de koloniale verslagen, zoomede de uitkomsten van het beheer der Curacaosche gouvernementsbank, waarvan in 1881 degeheele winst in de kas van de kolonie kon worden gestort. Mr. W. B. BERGSMA en F. M. JAEGER. ') In het Eerste Gedeelte van don jougsten Regeeringsalmanak van Ned. Indië vindt men in Bijlage 888 eene lijst van naamlooze vennootschappen, waarvan de door den Koning of den Gouverneur-Generaal goedgekeurde acten van op richting in de Staatscourant van 1 Januari 1881 tot 30 September 1882 of in de Javasche Courant van 1 Januari 1881 tot 31 Octoher 1882 zijn opgenomen; daaronder zijn 17 cultuurmaatschappijen. Groep 111. 19' Klasse. 105 22. De Java-bank ge durende de eerste vijftig jaren van haar bestaan 1828/29 — 1877/78. Graphisch overzicht van de bewegingen der maan delijksche midilencijfers, samen gesteld door — Mr. N. P. v. d. Berg, te Batavia. 23. Een gebeeldhouwde 1 ijst omvattende de ach ter glas geplaatste na volgende, in omloop ge weest zijnde biljetten, door de Javasohe Bank uitse fjeven en eene oppervlakte be slaande van 2.50 m. hoojf op 1.50 m. breed. — Joh. En schedé en Zonen, te Haarlem. NB. Deze lijst bevat de volgende bank biljetten: 1 biljet van f 1000, aanmaak 1827, N°. 63443 Lt. QQQ. 1 biljet van f 500, aanmaak 1827, N°. 125158 Lt FF. 1 biljet van ƒ 300, aanmaak 1827, N». 1638 Lt. C. 1 biljet van ƒ 20D, aanmaak 1827, N* 1736 Lt, D. 1 biljet van f 100, aanmaak 1827, N». 802 Lt. 88. 1 biljet van f 50, aanmaak 1827, N°. 3167 Lt. F. 1 biljet van ƒ25, aanmaak 1827, N°. 26078 Lt. D. 1 biljet van ƒ 1000, aanmaak 1860, N°. 85.' 1 biljet van ƒ5OO, aanmaak 1851 — 1863, blanco. 1 biljet ran ƒ3OO, aanmaak 1851— 1863, blanco. 1 biljet van f 200, aanmaak 1851— 1863, blanco. 1 biljet van ƒ 100, aanmaak 1851 — 1863, blanco. 1 biljet van / 50, aanmaak 1803, N». 7722. 1 biljet van f 25, aanmaak 1858- N». 3595. 1 biljet van f 10, aanmaak 1861, N°. 9276. 1 biljet van ƒlOOO, aanmaak 1864, Lt. HA N°. 6925. 1 biljet van f 1000. aanmaak 1873, Lt. HC N°. 1980. 1 biljet van ƒ 500, aanmaak 1872, Lt. GB' N°. 8861. 1 biljet van ƒ 500, aanmaak 1873, Lt, GC N°. 231. 1 biljet van ƒ 300, aanmaak 1872, Lt. FA N". (!«37. 1 biljet van ƒ 300. aanmaak 1872, Lt. FA N°. 8637. 1 biljet van ƒ 200, aaumaak 1876, Lt. ED N°. 3534. 1 biljet van ƒ 200, aanmaak 1879, Lt. EF. 8378. 1 biljet van f 100, aanmaak 1879, Lt. DP N». 8230. 1 biljet van f 100, aanmaak 1879, Lt. DO 7273. 1 biljet van f 50, aanmaak 1879, Lt. SG N°. 7055. l biljet van f 50, aanmaak 1876, Lt. SD N». 7602. 1 billet van f 25, aanmaak 1879, Lt. CO N°. 4571. 1 biljet van f 25, aanmaak 1877, Lt. BW N°. 4806. 1 biljet van f 10, aanmaak 1879, Lt. TB. N". 1994. 1 biljet van ƒ 10, aanmaak 1879, Lt. TB N». 1998. 1 biljet van f 5, aaumaak 1866, Lt. IC N°. 5248. 1 biljet van ƒ 5, aanmaak 186fi, Lt IB N». 6518. Koper vertegenwoordigend papier. 1 biljet van ƒ5OO, Staatsbl. 23 Aug. 1832, Lt. F H». 37. 1 biljet van ƒ 100, Staatsbl. 23 Aug. 1832, Lt. E N°. 1560. 1 biljet van f 50, Staatsbl. 23 Aug. 1832. Lt. D N». 13569. 1 biljet van ƒ 25 Staatsbl. 23 Aug. 1832, Lt, C N Q . 23555. 1 biljet van f 10 Staatsbl. 23 Aug. 1832, Lt. B. N°. 41272. 1 biljet van ƒ 5 Staatsbl. 23 Aug. 1832, Lt. A N°. 53065. Groep 111. 19<> Klasse. 106 E. Munten en muntwezen, zegels. De munten van den Indischen Archipel kan men onderscheiden in eigenlijk inlandsche, namelijk die welke door eenige inland sche vorsten voor hun rijk zijn aangenomen, en die welke door Europeesche regeeringen voor hunne koloniën in omloop zijn gebracht, waarbij men nog de vreemde munten (Europeesche, Chineesche enz.) kan voegen, welke hier en daar in het dage lijksch verkeer gangbaar zijn. Tot nog toe zijn er slechts twee monographiën over de mouten van dezen Archipel verschenen, te weten: „De munten van Nederlandsch Indië beschreven en afgebeeld" door E. Netscher en Mr. J. A. van der Chijs, welk geschrift is opgenomen in de Verhandelingen van het Batav. genootschap van kunsten en wetenschappen, Deel 31, Batavia 1864. Dit zeer verdienstelijk werk handelt niet alleen over de munten der inlanders, maar ook over die van de Nederlandsche en Engelsche Oost-indische compagniën en van het Nederlandsch Indisch Gouvernement. Het tweede werk is getiteld: „Bécher ches sur les monnaies des indigènes de V Archipel indien et de la Péninsule malaie, par H. C Miüies, ouvrage posthume publië par l'lmtitut royal pour la philologie et l'ethnographie de Vlnde Neerlandaise , La Haye, 1871". Dit is het eenige geschrift dat uitsluitend over de munten der inlanders handelt; slechts over die der Chineesche koloniën op Bangka en in de Westerafdee ling van Borneo is mede een en ander daarin vermeld. Een belangrijk, reeds veel vroeger verschenen werkje van denzelfden schrijver mogen wij hier ook niet met stilzwijgen voorbijgaan, namelijk: „De munten der Engelsche voor den Oostindischen ar chipel, beschreven door H. C. Millies, Amst., 1852. Het bevat veel wetenswaardigs zoowel omtrent dit onderwerp als over hetgeen daarmede in nauw verband staat, in het bijzonder wat de geschiedenis van sommige inlandsche rijken betreft. Overigens vindt men een groot aantal mededeelingen over ds munten der inlanders in verschillende werken en tijdschriften verspreid, vooral in het Tijdschrift voor taal- land- en volkenkunde van N. I. van het Bataviaasch genootschap. Een der meest be kende geschriften op dit terrein is voorts het werk van W. Marsden, Numismata orientalia illustrala, London, 1823 —1825, 2 vol., doch slechts een klein gedeelte van dit vrij uitgebreid werk is aan de beschouwing der munten van den Indischen archipel gewijd. Vermelding verdient bier ook de door Mr. J. A. van der Chijs met veel zorg bewerkte Catalogus der numis matische afdeeling van het museum van het Batav. genootschap, waarvan in 1877 een tweede druk te Batavia verscheen. Groep 111. 19* Klasse. 107 Op Java en Sumatra, op laatstgenoemd eiland alleen om streeks Baroes, heeft men een aantal munten gevonden, die uit het Hindoetijdperk afkomstig zijn; die van Java zijn ten deele wel op last van vorsten van het oude rijk Madjapahit geslagen. Na de invoering van den Islam leest men van verscheidene rijken die eene eigen munt bezaten, namelijk Bantam en Che ribon (eig Tjireboen) op Java, Atjeh, Siak, Djaiubi, Palembang op Sumatra, Pontianak en Bandjermasio op Borneo, Gowa en Talló op Zuid-Celebes, en eenige staten op het Maleische Schiereiland zooals: Kedah, Perak, Silangoer, Sanggora, Patani, Trangganau en Djolior. Eene tinnen munt van Piroenai vindt men vermeld op bl. 29 van bovengenoemden Catalogus der num. afdeeling van het Bat. Genootschap. Het blijkt niet dat ook Boegineesche staten munt hebben laten slaan; althans Dr. Mat thes deelde mij mede dat hem niets daarvan bekend was. Echter vindt men in Millies, Récherches, p. 178. eene legende omtrent het bestaan van zekere munt in Soppeng en Tanette. Van som mige staten, met name van Indragiri op Sumatra en Bima op Soembawa, is het niet geheel zeker of zij ook eigen munten hebben gehad. Voor Sumatra, Malaka en Z. Celebes 1 ) is vroeger wel eens door Engelsche particulieren koperen munt geslagen en voor eerstgenoemd eiland is dit ook wel gedaan door de Engelsche Oost-ind. Compagnie. Somtijds heeft men ook, b.v. voor Soemenep op Madoera, op Europeesche munten, zooals Spaansche matten, Nederlandsche, rijksdaalders, guldens enz. stempels geslagen, met een opschrift, in Arabisch karakter of Arabische cijfers. De munten der inlanders nu zijn van goud, zilver, koper, lood, tin of somtijds van lood met tin gemengd. Slechts enkele staten hebben gouden munten laten slaan, te weten Atjeh, Djohor en Gowa. Het daartoe gebezigde goud is doorgaans van slecht allooi;. zijne eigenaardige bleekgele kleur wordt door sommigen als een bijzonder kenmerk dezer munten van den Indischen Archipel beschouwd. Slechts voor Kedah vinden wij ook eene eigene zilveren munt vermeld. Veelal zijn de munten rond; nu en dan hebben zij eene achthoekige gedaante. Onder de koperen, tinnen en looden munten zijn vele, in navolging ') Deze voor Celebes bestemde munt vermeldt Millies, de munten der En gclschen, bl. 106; maar of zij daar ergens in omloop is geweest, is niet bekend. [Uit een schrijven der heeren XVII van 27 Aug. 1694, door den heor H. E. I). Engelhard uit het archief te 's Gravenhage opgedolven en mij medegedeeld, blijkt dat destijds looden muntjes, waarvan er wel 300, soms 400 in den dub belen stuiver gingen (zoo het schijnt van inlandschen oorsprong), te Makasser in omloop waren. P. J. V.] Groep ITI. 19e Klasse. 108 der Chineesche, van eene opening in het midden voorzien; in het algemeen worden zij pitis genoemd. Ook de opschriften van verschillende inlandsche munten zijn in Chineesche karakters, bij de meeste is hiervoor echter het Arabisch-maleisch karakter gebezigd, gezwegen van enkele met Javaansche letters. Eene munt, op bevel van de sultans van Bandjermasin geslagen, is van een raadselachtig getal in Arabische cijfers voorzien, dat men nog niet heeft kunnen verklaren. Eene tinnen munt van Sanggora heeft een opschrift in drie talen, Maleisch, Chineesch en Siameesch. Gelijk wij boven reeds te kennen gaven, hebben ook eenige Chineesche kongsi's (vereenigingen tot ontginning van delfstoffen) op Bangka en in de Wester-afdeeling van Borneo hare eigen munten gehad, allen van tin. Geheel eigen aardig zijn de koperen ringen die in het landschap Korintji op Sumatra in plaats van munt gebezigd worden en de katoe nen lapjes op Boeton als pasmunt in zwang. Over de ruilmid delen , die op een aantal eilanden het gebruik van munt ver vangen, en waartoe hier en daar in het binnenland van Su matra en Borneo vooral ook het stofgoud behoort, mogen wij hier in geen nadere bijzonderheden treden. Onder de Europeesche staten zijn het voornamelijk Nederland en Engeland, die in meerdere of mindere mate hunne zorg aan het muntwezen van den Indischen Archipel gewijd hebben. Reeds de Ned. O. I. Comp. liet munten slaan voor deze ge westen. Door verschillende omstandigheden werd de in omloop zijnde specie echter van lieverlede gedeprecieerd; er ontstond eene toenemende verwarring en eindelijk gebrek aan zilveren munt; dit laatste vooral sedert de Comp. in 1782 rentegevend zoowel als renteloos papier uitgaf en tot wettig betaalmiddel verhief. Na den val der Comp. werd de toestand door verkeerde maatregelen op den duur onhoudbaar, totdat in 1846 de Gou verneur-generaal Rochussen gemachtigd werd tot de invoering van het zoogenaamde recepissen-stelsel, waarbij de recepis, een papier ter waarde van één Nederl. gulden zilver, als standpen ning werd aangenomen en bovendien ook recepissen van hooger bedrag werden uitgegeven, allen inwisselbaar tegen koperen duiten, in de verhouding van 120 duiten voor f 1 recepis. Hierdoor werd van lieverlede eene groote hoeveelheid gedepre cieerde munt buiten omloop gebracht en in het algemeen had dit stelsel gunstige gevolgen, maar het kon toch slechts als overgangsmaatregel werken. Eerst door de vret van 1 Mei 1854 werd het muntwezen voor N. I. op beteren en duurzamen voet geregeld. Dat er evenwel nog vele oude en vreemde munten in N. I. in omloop zijn, blijkt inzonderheid uit het medege- Groep 111. 19» Klasse. 109 deelde in het Kle Deel, Ie gedeelte, bl. 46 vg., van het werk over de expeditie naar Midden-Surnatra, 1877 —1879, beschre ven door de leden dier expeditie onder toezicht van Prof. P. J. Veth. Leiden 1882. Geen vreemde munt is wel reeds van ouds zoo algemeen in een groot gedeelte van N. 1. bekend geweest als de Spaansche mat, en nog tegenwoordig is in Atjeh, en naar wij nieenen ook in enkele andere streken van den Archipel, de zoogenaamde pilaarmat bijzonder gewild. Hierboven is reeds met een enkel woord gewag gemaakt van munten, door Engelschen voor Sumatra en Celebes geslagen. Het Britsch tusschenbestuur liet ook munten slaan voor Java. Later heeft Engeland ook voor de behoefte aan circuleerend medium in de Ötraits Settlements gezorgd. Ook Serawak heeft specie voor zich laten munten en bovendien papieren geld uit gegeven. Eene opgave van de munten op de Philippijnsche eilanden in gebruik vindt men o. a. bij Jagor, Reisen in den Philippinen, Berlin, 1873, bl. XVI. G. K. NIEMANN. De schrijver van bovenstaande inleiding heeft het muntwezen meer uit nuinismatisch dan uit economisch en commercieel oog punt behandeld; ook heeft hij zijne mededeelingen en opmer kingen uitgestrekt zoowel tot de munten van inlandschen uls die van vreemden oorsprong, waarom in Klasse 10, letter H, naar deze inleiding verwezen is. De aard der in deze klasse ontvangen inzendingen is hiermede geheel in overeenstemming, zoodat de inleiding en de tentoongestelde zaken volkomen op elkander passen. Naar deze opvatting ware echter het munt wezen beter in de 14 du of historische klasse geplaatst. Wie het programma raadpleegt zal gemakkelijk inzien, dat hier oorspronkelijk iets anders bedoeld was, eene beschrijving nam. van het bestaande muntwezen in verband met den handel, gepaard met de tentoonstelling van «Ie thans gangbare munten, in de eerste plaats de munten geslagen volgens de wet van 1 Mei, 1854, en vervolgeus de munten van inlandschen of vreemden oorsprong die thans nog in verschillende gedeelten van den Archipel in omloop zijn en als betaalmiddel gebezigd worden. Ik zal trachten hier niet een enkel woord aan te vullen wat naar mijn inzien ontbreekt. De verwarde toestand waarin het Indisch muntwezen verkeerde, gesproten uit de overmatige uit gifte van koper door de Regeering en den invoer op groote Groep 111. 14<- Klasse. 11 ontbreken. Weerspannigheid openbaarde zich zoowel bij den vorst van Lingga, als bij zijne vazallen de vorsten van Indra giri en Reteh, op Sumatra's Oostkust. Een beter toestand werd eerst geboren, toen de oude Sultan van Lingga, een onwillige leenman, in 1857 gestorven was, en de weerspannige Panglima Besar van Reteh in 1858 tot onderwerping was gebracht. Sedert is ons gezag door herhaalde contracten en de aanstelling van controleurs te Lingga en te Indragiri (resp. 1870 en 1878) verzekerd, en vertoont ook de binnenlandsche bevolking steeds meer toenadering. Hoe weinig ons gezag nog in Siak gevestigd was, in weerwil der vroegere verbintenissen der Compagnie met dat rijk en de enkele posten daar vroeger door ons bezeten, kan blijken uit het feit, dat de Sultan nog in 1857 de suzereiniteit over zijn rijk aan Engeland aanbood, en eerst in 1858 met ons een con tract sloot, waarbij geheel de kust van de Kampar tot de Ta miang een deel van Nederlandsch Indië zou worden. Voordat dit werkelijk een feit werd, moesten echter eerst nog de be noorden het eigenlijke Siak gelegen rijken en rijkjes (Bila, Ser dang, Deli, Langkat eu Asahan) tusschen 1858 en 1865 of door expedities of door contracten tot de erkenning van ons gezag gebracht, de Atjehers uit Tamiang verdreven en de Ba taks der bovenlanden door een oorlog in 1872 bedwongen worden. In onze dagen zoekt zelfs de bevolking der Beneden- Kampar (Poelo Lawan) toenadering. Onze laatste en met de zwaarste offers verkregen uitbrei ding op Sumatra is de verovering van Atjeh. Toen het verdrag van 1871 de voogdij van Engeland over dat rijk had opgehe ven, werd onmiddellijk overgegaan tot de bestraffing der vele vergrijpen waaraan het zich jegens Nederland had schuldig ge maakt. Hardnekkiger, Moediger en kostbaarder krijg is nog nooit door Nederland in den Archipel gevoerd, en de onder werping van het Atjehsche gebied moet ook nu nog onvolko men genoemd worden. Toch is zij in hoofdzaak volbracht, en de geheele bevrediging en onderwerping zoowel van Atjeh als van enkele andere nog weerstrevende gewesten in Sumatra's binnenlanden is thans nog slechts een quaestie van tijd. Op Java was bij het herstel van het Nederlandsch gezag, zooals ons boven gebleken is, de Europeesche suzereiniteit reeds over het geheele eiland door hoofden en bevolking erkend; er was echter nog ruime gelegenheid tot uitbreiding van ons recht streeksch bestuur. Deze werd verkregen door den langdurigen, kostbaren en bloedigen oorlog van 1825—1830, die de onder werping der vorstenlanden voltooide, en tevens leidde tot inkor- 270. Kris, in den grond gevonden, niet ver van M6dj6-warn6. — Java. 271. Een andere oude kris. —Java. 272. Punt van een piek, voorstel lende een oude man. — Java. XVI. Eenige houtsoorten van de Ambonsche eilanden en de Minahassa. De namen ataan op de voorwerpen aangeteelcend. Bovendien zijn nog ingezonden: a. Een aantal Javaansche en Maleische leer- en leesboeken, waarvan de lijst afzonderlijk is ingediend en in den algeineenen Catalogus der Koloniale Afdeeling wordt opgenomen. b. Photographiën uit de Minahassa en teekeningen van de leerlingen der onderwijzerskweekschool te Tanawangko (zie de opschriften). Gehangen op de achterzijde van eene der kasten. c. Voorwerpen van „huisvlijt", vervaardigd door W. Sumatn pauw, te Tanawangko. Geplaatst in de groote kast onder schoolzaken. 11 Groep 111. 19« Klasse. 110 schaal van valsche duiten door vreemde speculanten, en door het recepissen-stelsel wel eenigezins geregeld, maar niet grondig verbeterd l ), — had ten gevolge, dat in de Grondwet van 1849, art. 59, 3 e alinea, de regeling van het Indisch Muntwezen door de wet werd voorgeschreven. De eerste voordracht, den 22 9ten Sept. 1851 aan de Tweede Kamer ingezonden, werd den 9den J u ]i 1852 na vijfdaagsche beraadslaging verworpen. Sedert echter is het onderwerp geregeld bij de wetten van 1 Mei, 1854 (Ned. Stbl. n". 75), 20 April' 1855 (Ned. Stbl. n°. 12) en 24 Dec. 1857 (Ned. Stbl. n°. 173). Van deze wetten regelt de eerste het Muntwezen in het algemeen, de tweede in het bijzonder de koperen pasmunt, de derde het maximum van elke soort der nieuwe pasmunt in Ned. Indië uit te geven. Bij de wet van 1 Mei, 1854, werd als eenheid voor het In dische muntstelsel de Nederlandsche gulden gesteld, terwijl tevens als standpenningen werden aangenomen het twee-en een-halve guldenstuk en de halve gulden, waarbij later ook het gouden tiengulden stuk is gekomen, toen het in Nederland als standpenning was hersteld, ofschoon het in Indië zelden gebeurt, dat men de gouden munt te zien krijgt. Genoemde stukken zijn dezelfde die in het Moederland gangbaar zijn. Als zilveren pasmunt werden bij de wet van 1854 gesteld de vierde gulden, de tiende gulden en de twintigste gulden, allen met een afzonderlijken beeldenaar voor Ned. Indië. Op de voorzijde ziet men het Rijkswapen tusschen de aanduiding der geldswaarde V 4 —G., V lo —G., Vso — G., benevens het jaartal en het omschrift „Nederlandsch Indië", met de verkortingen door de grootte van het stuk vereischt; op de keerzijde leest men de aanduiding der geldswaarde in de Maleische en Javaansche talen. De teekening van den beeldenaar is gevolgd naar het ontwerp van den Hoogleeraar H. O Millies, te Utrecht. Als koperen pasmunt werden, bij de wet van 1 Mei 1854, de Indische cent of het honderdste deel van den zilveren gulden en de halve cent ingevoerd, waarbij, op voorstel van Prof. Millies, bij de wet van 20 April 1855 nog een twee-en-een halve centstuk werd gevoegd. De beeldenaar dezer koperen pas munten werd bepaald bij Kon. besl. van 23 Juni 1855 (Ned. Stbl. 40). Zij dragen op de voorzijde het rijkswapen in een kring, tusschen de cijfers van het jaartal, met het opschrift „Nederlandsch Indië" van boven en de aanduiding der waarde ') Xleu kan den toestand o. a. leeren kennen uit de Geschiedenis vau het Munt- en Bankwezen iu K. 1. van deu heer D. C. Steyn Parvé (zie 15e KI., n°. 5). Groep 111. 19» Klasse. 111 van ender. Deze laatste leest men op de keerzijde in het Ma leisch en Javaansch even als bij de zilveren pasmunt. In de inzending van het Muntcollegie (n°. 24) zijn de kwart, tiende en twintigste guldens vertegenwoordigd in n°. 45, 46 en 47, de 2Vj cents-, cents- en halvecents stukken in n°. 81, 83 en 86. Voorts zijn bij de verschillende wetten de noodige voorzie ningen getroffen tot intrekking der in omloop zijnde recepisseu en tot aanvankelijke vermindering en eindelijke intrekking van de in omloop zijnde koperen pasmunt. De inwisseling der rece pissen had plaats tegen zilveren munt, gulden voor gulden, die der duiten in verhouding van vijf cents voor zes duiten. Vreemde muntspeciën blijven gangbaar en worden in 's lands kassen in betaling aangenomen, wanneer de koers, gegrond op de inner lijke waarde, op voordracht van het koloniaal bestuur door den Koning bepaald is. Deze maatregel is herhaaldelijk op de Spaansche mat of pilaarmat en den Mexicaanschen dollar toe gepast. P. J. VETH. 24. Munten in Neder land en in I ndië gesla gen voor Ned. Indië, 1594— 1861, in een opzet telijk voor de Tentoonstelling vervaardigde kast. — Het Muntcollegie, te Utrecht. T. Compagnie van Verre te Amsterdam, 1594-1602. 1. Reaal van achten, Netacher en v. d. Chija N°. 1. 2. Halve dito, Netscher eu V. d. Chijs „ 2. 3. Kwart dito, Netsclier en v. d. Chijs „ 3. 4. Zestiende dito, Netscher en v. d. Chijs „ 6. 5. Twee-en-dertigste dito, Netscher en v. d. Chijs . . . „ 0. n. Vereenigde O. Ind. Comp. 1602-1799. 6. Twee dukatons, Netscher en v. d. Chijs N". 13. I. Twee drieguldeus, Net- Bcher en v. d. Chijs .... N». 14. 8. Twee guldens, Netscher eu v. d. Cliijs . . . . . . „ 15. ( .t. Twee tienstuiverstukken, Netsclier en v. d. Chiju . . . ~ 16. 10. Acht zilveren duiten, Netsoher en v. d. Chijs . . . „ 21. 11. Vier zilveren halve dui ten, Netscher en v. d. Chijs . ~ 22. 15. Zes koperen duiten, Net sclier en v. d. Chijs . . . . „ 21. 13. Zes koperen halve dui ten , Netacher en v. d. Chijs . „ 22. In lndiii geslagen. 14. Bataviasche kroon, Net scher en v. d. Chija . . . . ~ 17. 16, Batavinsche ropij, Net sclier en v. d. Chija ....,, 20a. 16. Koperen stuiver, Nct seher en v. d. Chijs . . . . „ 25. 17. Twee koperen halve stui vers, Netsclier en v. d. Chijs. ~ 27. 18. Twee duiten Java's, Net scher en v. d. Chija . . . . „ 29. Groep 111. 19« Klasse. 112 UT. Bataafsche republiek, ±800—180%. 19. Twee guldens, Netscher en t. d. Chijs N°. 32. 20. Twee halve guldens, Netseher eu v. d. Chijs. . . „ 33. 21. Twee kwart guldens, Netscher en v. d. Chijs. . . „ 34. 22. Twee achtste guldens, Netscher en v. d. Chijs. . . „ 35. 23. Twee zestiende guldens, Netscher en v. d. Chijs. . . „ 36. 24. Zilveren duit s—>/,„ '). Netwher en v. d. Chijs. . . „ 39. 25. Twee koperen (luiteu s—'/iü' Netseher en v. d. Chijs. „ 39. 26. Twee koperen duiten, !i—* / 1 B . Netssher en v. d. Chijs. „ 42. 27. Twee koperen halve dui ten, s—Vjj, Netscher en v. d. C. „ 43. 28. Drie koperen duiten met monogram der Compagnie, Net soher en v. d. Chijs .... 40, 41. In Indië geslagen. 29. Twee koperen duiten met monogram en JA VA , Netscher en v. d. Chijs „ 50. IV. Koninkrijk Holland en Fransch Keizerrijk, 1807—1811. 30. Twee duiten s—'5 —'/ 16 , Net seher en v. d. Chijs .... N®, 82. 31. Twee halve duiteu, 5— '/jj , Netscher en v. d. Chijs . „ 53. In Indië geslagen. 32. Twee koperen halve stui ver» , Netscher en v d. Chijs. ~ 57. 33. Twee duiten met mono gram d«r Compagnie, Netscher en v. d. Chijs ~ 58. 34. Twee duiten met LN, Netscher en v. d. Chijs . . . „ hS). 35. Twee duiten met LN door elkander getrokken, Net scher en v. d. Chijs .... N». 60a. 36. Twee met id. in krans, Netscher en v. d. Chijs. . . „ 604. V. Britach bestuur, 1811—1816. In Indië geslagen. 37. Twee koperen halve stui vers, Netscher en v. d. Chijs. N°. 67. 38. Twee duiten met B VEIC (British United East India Company) boven en in de vier deelen van een hartvormig schild, JA FA , Netscher en v. der Chijs „68. 39. Twee duiten DOIT JAVA, Netscher en v. d. Cliijs. „ 69. 40. Twee duiten met schild, waarop 1813 en in Arab. eij fen het Moh. jaar 1228. Waar schijnlijk inlandsch maaksel . „ 71. VI. Nederlandsen Indisch Gouvernement, 1816—1861. 41. Twee guldens (o. 893), Netaoher ™ v. d. Chijs. . . N°. 74. 42. Twee guldens (o. 945), Netscher en v. d. Chijs. . . ~ 74. 43. Twee halve gulden», Net sclier en v. d. Chijs 75. 44. Twee kwart guldons, Netscher en v. d. Chijs..... 76. ir>. Twee kwart guldens (o. 720), Netscher en v. d. Chijs. „ 77. 46. Twee tiende guldens (o. 720), Netscher en v. d. Chijs. ~ 78. 47. Twee twintigste guldens. Netßcher en v. d. Chijs. . . ~ 79, 48. Twee halve stuivers, Netscher en v. d. Chijs. . . „ 80. 49. Twee kwart stuivers, Netscher en v. d. Chijs 82. 50. Twee achtste stuivers, Netscher en v. d. Chijs. . . ~ 85. 51. Twee duiten fr~-Vn > Netschur en v. d. Chijs. . . „ 84 52. Twee halve dniteu — '/sj. Netschur <-n v.cl. Chijs. ~ 87. 58. Twee 8 1 /| centstukken, Netscher en v. d. Chijs 81. 54. Twee centen, Netßcher en v. d. Chijs „83, 55. Twee halve centen, Net scher en v. d. Chijs . . . . „ 86, ') De cijfera eu letters: 6 links, l / lü rechts en O ouder liet wapen, op deze en hierna te vermelden munten voorkomende, konden de heereu Net scher en v. d. Chijs niet verklaren. Oppervlakkig zou men meenen dat de bedoeling moest ziju, dat vijf stuks '/ 1(j Gulden uitmaken, maar het blijkt niet dat ooit duiten van dat bedrag in omloop zijn geweest. Groep 111. 19= Klasse. 113 In Indië geslagen. 66. Een twee stuiverstuk (bonk), Netscher eu v.d. Chijs. „ 88. 67. Een halve stuiver (bonk), Netseher en v. d. Chys . . . „ 89. 58. Twee balve stuivers, Netscher en v. d. Chijs . . . ~ 90. 69. Twee tweecentstukken, Netscber en v. d. Chijs. . . „ 91. 60. Twee centen, Netscher en v. d. Chijs „92. 61. Twee duiten &—'/ia» Netscher en v. d. Chijs. . . „ 93. 62. Twee halve duiten 6—'iss > Netscher en v. d. Chijs. „ 96. 63. Tv. ee duiten. Zwaan, Netscher on v. d. Chijs . . . „ 257. 25. Verzameling van penningen en munten, tot de Nederlandsche koloniën betrekking hebbende. — G. Theod. Bom, te Amsterdam. 1. Zilveren gedenkpenning van West friesland op de gelukkige scheepvaart der Nederlanders naar O. I. A°. 1596. 2. Z. gedenkpenning op het verove ren van de Spaansche zilvervloot door den Admiraal Pieter Pietersz. Hein. 3. Andere Z. gedenkp. op dezelfde gebeurtenis. 4. Z. gedeukp. op het eerste eeuw feest van de O. I. Compagnie. A°. 1702. 6. Z. gedenkp. op de benoeming van G. W. baron van Imhoff tot Gouv- Gen. A». 1742. 6. Gedenkp. op de verovering van Paleinbang. A°. 1881. 7. Z. gedenkp. op het overlijden van J. Graal van den Bosch, met borstbeeld. 8. Z. gedenkp. op het 76-jarig be staan van de Vrijmetselaarsloge „de Ster in 't Oosten", te Batavia. 9 —14. Stel van 6 zilveren munten, nam. stuk van 8 realen, van 4 realen, van 2 realen, van 1 reaal, een halven en een kwart reaal, voor 0.-Indië ge slagen door de Compagnie van Verre, a°. 1601. 15. Dukaton van Westfriesland, a°. 1728. Z. 16. Driegulden vau Westfriesland, a°. 1786. Z. 17. Gulden van Westfriesland, a°. 1786. Z. 18. Gulden van Zeeland, a°. 1791. Z. 19. Gulden van Utrecht, a°. 1786. Z. 20 —25. Duiten van Holland, proef slag in zilver, 1748, 1752, 1755,1757, 1768, 1759. 26 —29. Halve duiten van Holland, proefslag in zilver, 1756, 1757, 1760, proefslag in goud, 1760. 30. Duit van Westfriesland, proef slag in zilver, 1756. 81. Duit van Gelderland, zilver, 1731. 32—34. Duiten van Utrecht, zilver, 1742, 1758, 1763. 35—38. Halve duiten van Utrecht, zilver, 1762, 1767, 1769, 1793. 39. Java-ropij in Indië geslagen, a°. 1766. Z. 40. Koperen dubbele stuiver, op Java geslagen, a°. 1783. 41. 42. Verschillende koperen stui vere, op Java geslagen, 17x3, 1785. 43 —48. Gulden, halve gulden, kwart gulden, twee verschillende achtste gul dens en zestiende gulden, tijdens de Bat. republiek voor Indie' geslagen, a°. 1802. Z. 49. Duit, proefslag in zilver, 1802. 60, 51. Kopij en halve ropij, te Ba tavia geslagen, 1806. Z. 52. Gulden v. Ned. Indië, Willem 1 , 1834. Z. 53. Halve gulden , Willem 1 , 1840. Z. 54. Kwart gulden, Willem 1, 1834. Z. 55- 57. Jjonk van twee stuivers en twee van één stuiver, op Java gesla gen, a°. 1818. K. 58 —61. Driegulden, gulden, Vwart gulden en dubbele stuiver, voor West- Indiè te Utrecht geslagen, a°. 1794. Z. 26. Verzameling van munten, penningen, ze gels en eere teek en en , betrekking hebbende op de voormalige en tegenwoordige Nederlandsche en vreemde kolo niën in Azië, Afrika en Ame rika. — J. Schulman, Nu tuisniatieus en Antiquarius, te Amersfoort. NB. De verzameling van den Heer Schulman gaat ten deele de gren zen van de Nederlandsche kolo- gb. in. 113 Groep 111. 19" Klasse. 114 niale afdeeling te buiten, doch bevat zooveel dat voor ouze kolo niale geschiedenis van gewicht is, dat er geene plaats aan mocht geweigerd worden. Zij telt niet minder dan 445 nommers, die het niet wel mogelijk is hier allen op te sommen, en die ook voor een groot deel daarop geen aan spraak kunnen maken, of omdat ze van te weinig beteekenis zijn (b. t. de talrijke en overbekende Compagnie-duiten), óf omdat ze buiten het bestek van dezen Cata logus liggen. Wij bepalen ons tot de vermelding van eenige meer zeldzame stukken, inzonderheid van de in de verzameling ver spreide gedenkpenningen en eere teekenen. De eerste reeks, het eiland Java betreffende (n°. 1— 188) bestaat bijna geheel uit de bekende door Netscher en van der Chijs beschreven munten; de vol gende stukken verdienen echter vermelding. 1. Tempelpenning. K. — N. en v. d. Ch. PI. XVII, n°. 152. 2. Tempelpenning (eenzijdig). Tin. — Millies, Rech. sur les monn., PI. IV , n». 40. 3. Medaille door de Noord-Hollan ders geslagen op de in Indie' behaalde voordeelen en de door Cornelis Hout man gesloten handelsverdragen 1596. Z. verguld. — Van Loon, N. Historiep., I, 488, n». 1. 15. Medaille op de behouden aan komst van den G.-G. van Imhoff aan de Kaap de Goede Hoop, met borst beeld, 1743. Z. — Vervolg op v.Loon, n°. 184. 18 en 21. Java-ducaat en dubbele Java-ducaat, met Arabische opschrif ten, in een cartouche het jaartal 1746 en 1747. Vgl. Netscher en v. d. Chijs, PI. 11, n°. 8 en 9. NB. De beteekenis van den haan op deze stukken was aan N. en v. d. Ch. onbekend. De heer Schulman vermoedt dat zij geslagen zijn door den muntmeester Kist te Medemblik, die een Haan als muntteeken bezigde. 40. Afslag in zilver van een zeer fraaien Westfrieschen duit, 1756. 41. Afslag in zilver van een fraaien Holl. halven duit, 1766. 43. Zilveren medaille met borstbeeld ter eere van den Gr.-G. Jacob Mossel, 1760. Z. — Vervolg op v. Loon, n°. 361. 53. Z. medaille op het tienjarig Gouv.-Generaalschap van P. A. v. d. Parra, met borstbeeld en het schip Argo. — Vervolg op van Loon, n°. 458. 60, 61. Dubbele en enkele stuiver, te Batavia gemunt, 1783. K. De eerste bij N. en v. d. Ch. PI. IV, n°. 23, de tweede hun onbekend. 72. Java-ropij te Batavia geslagen, arabisch opschrift, kleiner dan de ge wone. Op den kant ingstempeld 1787. Z. — Onbeschreven. 92. Cachet van den Raad der Azia tische bezittingen en établissementen der Bataafsche republiek. Zonder jaartal. 93. Z. medaille met borstbeeld ter eere van J. Graaf van den Bosch, geb. 1780, 0ver1.1844. Java verdedigd, 1802—1808, Directeur der Mil. Zaken van Java 1814, Commandant Gener. v. West-Indien 1827—1828, Gouv.-Gen. van Ned. Ind. 1829—1134, Min. v. Kol. 1834—1839. 126. Java duit P l/l. (Lodewijk Napo leon). Daarboven ster. Onbeschreven. 1810. 157. Achtkant militair eereteeken voor de Europeeache strijders op Java tegen Dipo Negoro, 1825—1830. Brons. 158. Hetzelfde klein model. 169. Hetzelfde nog kleiner. 171. Onuitgegeven proef van een cent, 1826. Netscher en v. d. Ch. n°. 257. De nommers 189 —811 hebben spe ciaal betrekking tot Sumatra, Borueo, Celebes en de Molukken. N°. 189—194 zijn koperen munten door de Eng. Compagnie voor Sumatra geslagen, be kend uit Netscher en v. d. Chijs en uit Millies, „de Munten der Eng. voor den 0.-I. Arch." Amst. 1852. De overige zijn: 105. en 196. Tinnen kasja's van Atjeh. — Netscher en v. d. Chijs, n°. 188; Millies, Kecherches, n°. 152. 197. Verguld koperen medaille voor de strijders in de eerste expeditie te gen Atjoh, 1873—4. 198. Kruis van verdienste voor de zelfde expeditie, roet lint. Nikkel. 199. Hetzelfde, klein model, zonder lint. Zilver. 200. Medaille op de verovering van Palembang op 24 Juli 1821. Brons. 201—203. Nagemaakte Compagnies Groep NI. 19» Kl;isse. 115 duiten en halve duit, vroeger gangbaar in Djambi. — Millies, Recherches, n°. 233; vgl. bl. 173. 204. Kruis van verdienste voor de expeditie tegen Demang Lehman, Soe rapati en Antasari op Borneo, 1858— 1863, met lint. Nikkel. 205. Tinnen Chineesche munt van Borneo's Westkust. — Millies, Recher ches, n°. 268. 206. 207. Engelsche kepengs voor Ce lebes geslagen. — Netseher en v. d. Chijs, n°. 253, 254. 208. Kruis van verdienste voor de expeditie tegen Boni, 1859, met lint. Nikkel. 209. Kruis van verdienste voor do expeditie in Deli (Sumatra's Oostkust), 1872. Nikkel. 210. Legpenuing van Utrecht op de voordeelen op Ternate en in West indië behaald, 1616. — V. Loon.Ned. Historiep. 11. 86. 211. Zilveren medaille op de verde diging van Ternate door J. O. Bu dach in 1799, vanwege den Raad der Aziatische bezittingen. — Vervolg op v. Loon, n°. 847. Van 212 —229 volgen munten van Serawak en de Straits-settlements en daarna een aantal van Britsch-Indië, waaronder n°. 254—260 voor Ceilon •mi n°. 266, 267 voor Negapatam ge slagen zijn tijdens het bestuur der Ned. O. I. Comp. Op de voormalige Ned. bezittingen ter kust van Guinea hebben betrekking: 285. Medaille op de gel ukkige scheep vaart der Noord-hollanders naar Guinea en Brazilië, 1666. — Van Loon, I, 488, n». 1. 286. Medaille van den Gouv.-Gen. aan de Directeuren der W. Ind. Comp. van Groningen en Ommelanden, met gezicht op het fort St. George del Mina, 1683. Ten slotte vermelden wij nog de in de verzameling voorkomende mun ten en penningen die betrekking hebben op de Nederlandsche West-indische bezittingen. Zij zijn de volgende: 336 en 337. Driegulden en gulden te Utrecht gemunt met W(est-indië) ouder het Ned. wapen. 1794. — P. Verkade, Muntboek, pi. 204. 338. Dubbele stuiver te Utrecht ge munt, keerz. met W. Ibid. 339. Curacaosche noodmunt (zonder jaartal; 1807 —1815), bestaande in een gedeelte van een Sp. piaster, inge stempeld met „3 realen". 340. Een reaal, met maisvrucht en Mercurius-staf gekruist; omschrift „Cu racao". Keerz. in Eikenkrans „Reaal". 1821. — Verkade, pi. 221. 341. Een stuiver, omschrift „Cura c,ao", in het veld 1822 onder een ster. Keerz. „stuiver". — Verkade, pi. 222. .H43. Medaille, met borstbeeld van Lodewijk XIV, op de verovering van Tabago door de Pranschen op de Ne derlanders, 1677. 369—371. Stuk van 4 duiten eu twee van 2 duiten, op last van den Gouv. v. Cura<;ao J. Heinsius ge slagen, 1679. De voorzijde vertoont een papegaai op 4- en 2-bladige struik, de keerzijde is glad bij 369 en 371, maar bevat op n". 370 eeu ruw getee kenden boom. 372. Duit van de Sociëteit vau Su rimimo, geslagen op last van den hoer van Sommelsdijk. Twee verschillende. — yerkade, pi. 222. 27. Verzameling van Oost-in dische Compa gnie-duiten, allen van ver schillende jaren. — J. A. Loeber, te Leiden. a. 29 stuks koperen en 1 zilveren van Holland, de eerste van 1730. //. 31 stuks koperen van Zeeland, de eerste van 1727. e. 26 stuks koperen van Westfries land, de eerste van 1737. d. 15 stuks koperen van Gelderland, de eerste van 1732. e. 20 stuks koperen van utrecht, de eerste van 1742. Voorts nog 5 duiten en halve duiten van 1808, 1809, 1825, 1826, een dub bele duit van 1836, en '/, cent-, 2 1 /, cent- en 10 cent-stuk (Z.) van de tegen woordige munt. 28. Eenige zilveren eu koperen munten van N. 0. 1. —D.E. E. Wolterbeek Muller, te Voorburg. a. Een drieguldenstuk (1786), twee Groep 111. 19" Klasse. 116 stuivers (1766 en 1761), en 16 duiten (1734—1794) van de O. I. Comp. h. Een halve gulden (1834), een kwart gulden (1840) en drie duiten (1820—1840, van later tijd. c. Een duit 1775, Maloische Rterapel, met den haan. 29. Zes koperen Chi neesche munten, omstreeks 500 jaar oud, gevonden bij den berg Merapi op Java. — L. André, te Arnhem. 30. Eene lijst met 14 stuks oud papier- en kaartengeld van Suri name. — A. J. baron Schim melpenninck van der Oye, in Suriname. 31. Een achttal zooge naamde Curacaosche driekantjes of gekapte munt stukjes, die vroeger wettig be taalmiddel waren, doch thans alleen in het particulier ver keer in de kolonie in omloop zijn. — Departement van Koloniën. 32. Curacaosche mun ten, t. w.: een plak of 2V, centstuk, een driekantje a 50 en een a 25 cents. — Mr. B. M. Bibbius, op Curacao. 33. Afdruk van het ze gel der O. I. Comp., en van het zegel der kerk te Makassar, 1784. — D. E. E. Wolterbeek Muller, te Voorburg. Groep 111. 20« Klasse. 118 Zoo verschafte de Compagnie zich op gemakkelijke wijze rijst, suiker, indigo, katoenen garens, curcuma, peper, kruid nagelen, muskaatnoten, foelie, kaneel, enz. waarmede zij eenen hoogst voordeeligen handel drijven kon, omdat de inkoops prijzen door haar zelve werden bepaald. Omstreeks het midden der XVIIde eeuw brachten verschil lende omstandigheden er de Compagnie toe, om gronden in de nabijheid van Batavia bij verkoop in eigendom af te staan, en zoo ontstonden de eerste „particuliere landerijen." Later dwong geldnood Daendels en Raffles tot den verkoop van zeer uit gestrekte perceelen, maar na 1816 is er van zulk een ver vreemding geen sprake meer geweest, — integendeel werden de beoosten Pasoeroean en in de Preanger-regentschappen ver kochte landen, vooral op grond van politieke overwegingen, weder ingekocht. De groote particuliere landen zijn thans meerendeeels in handen van Europeanen en Chineezen. De opgezetenen staan er, wat grondbezit, lasten en verplichtingen betreft, tegenover den landheer in ongeveer dezelfde verhouding, als in de Gou vernements-landen de bevolking tegenover den Staat. De land heeren beschikken over de woeste gronden van hun perceel naar willekeur, doch mogen die slechts met vrije arbeiders ex ploiteeren. De opgezetenen van het land zijn wel landrenten (V 5 van de producten) en heerendiensten (1 dag van de week) verschuldigd, doch tot cultuurdiensten zijn zij niet gehouden. Over de gronden bij de opgezetenen in gebruik, beschikken de landheeren slechts ingevolge overeenkomst. Rijst is op de meeste landerijen het hoofd-product, en eenige landheeren verwerken en bestemmen hun aandeel in de productie voor den handel. De groote landerijen, wier gronden tot hoog in het gebergte loopen, leveren, buiten de producten van den inlandschen landbouw, onder meer, koffie, thee, kina, suiker, tabak, muskaatnoten en foelie, cacao, kruidnagelen, kaneel, vanielje enz. De niet-Europeesche landheeren laten zich, op enkele uitzon deringen na, weinig gelegen zijn aan eene rationeele exploi tatie, die hun bezit steeds rijker en vruchtbaarder zou kunnen maken. Zij bepalen zich tot de heffing van de opbrengsten waartoe de opgezetenen verplicht zijn, en komen dezen zelfs niet of weinig te gemoet door aanleg of verbetering van irri gatie- en gemeenschapsmiddelen, waarvan de productiviteit en de algemeene welvaart zoo afhankelijk zijn. De Europeesche landheeren worden, voor zooverre hun bezit daartoe de gelegenheid aanbiedt, door eigenbelang wel gedwon- GROF.r 111. 20> Klasse. 119 gen van hunne vrije beschikking over de woeste gronden partij te trekken; maar de meeste landen zijn te uitgestrekt, dan dat zij behoorlijk zouden kunnen worden overzien en gecontroleerd, en, de gunstige uitzonderingen niet te na gesproken, moet men het oordeel onderschrijven van velen, die hebben getracht aan te toonen, dat de productiviteit der meeste particuliere lande rijen inderdaad niet in verhouding staat tot de uitkomsten die bij een rationeeler exploitatie verwacht zouden kunnen worden. De particuliere landen worden aangetroffen in de gewesten Bantam, Batavia, Krawang, Tjeribon, enkele perceelen in Tegal, Semarang, Djepara, Soerabaja, Pasoeroean en op Celebes. Na het herstel van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië (1816) werden, als hiervoren aangeteekend, geene landerijen meer ver kocht, maar begon men van lieverlede hier en daar op Java perceelen woesten grond, tot een beperkt getal jaren, in huur uit te geven. Aan die uitgifte was de verplichting verbonden tot afstand aan het Gouvernement, tegen bepaalde prijzen, van een gedeelte der geteelde producten. Hoe weinig de tijdsom standigheden eene flinke, voortgaande exploitatie van woeste gronden door zulke huurcontracten ook gedoogden, het par ticulier initiatief toonde zich niettemin reeds krachtig, en in weerwil van de vele belemmerende bepalingen en van de vrees der Regeering voor den schadelijken invloed van Europeesche iudustriëelen in de binnenlanden, zou de ontginning van woeste gronden door niet-inlanders een hooge vlucht hebben kunnen nemen, had de financiëele nood van het moederland niet geleid tot een nieuw stelsel van exploitatie, dat, in 1830 ingevoerd, sedert onder den naam van „het cultnurstelsel" zijn bijzondere vermaardheid verworven heeft. Dit stelsel kwam feitelijk hierop neder, dat de bevolking gelast werd hare bouwgronden te beplanten met zeker gewas, zoodat voortaan aan het bezit van bouwgrond de verplichting werd verbonden een gedeelte er van, te weten van de gronden der gemeente, en bloc te betelen met zoodanig product, als het Gouvernement het meest voordeelig achtte, en waarvan de opbrengst ook aan het Gouvernement werd geleverd. Bij die levering werd, naar evenredigheid van de opbrengst, betaling als plantloon aan de bevolking gegeven. Zoo zou men dan op uitgebreide schaal, over geheel Java, stapel-producten voor het Gouvernement telen, onder de leiding van de inlandsche hoofden en het oppertoezicht van de Euro peesche ambtenaren. Waar de bereiding van het product veel zorg, bijzondere kennis, gestadig toezicht en nauwlettende be rekening van middelen tot behaling van voordeel, bezuiniging Groep 111. ii' Klasse. 12 ting van der vorsten gebied, daar Banjoemas, Bagelèn, Madioen met Patjitan, en Kediri bij het einde van den krijg onder het beheer van Nederlandsche ambtenaren werden gesteld. Wat Borneo betreft, op dat eiland kunnen de uitbreidingen van ons gezag in uitgestrektheid met die op Sumatra vergele ken worden, ja in zekeren zin zijn alle daar verkregen rechten en bezittingen van jongeren datum dan 1816. Immers de ves tigingen der Compagnie waren vóór haren ondergang verlaten en tijdens het Engelsche tusschenbestuur werden er geen vaste posten opgericht. — Dit werd na 1816 geheel anders. Reeds in 1818 en 1819 werden met de vorsten van Pontianak en Sambas, Mampawa en Landak, die hun gezag over de Chinee sche kolonisten niet wisten te handhaven, verdragen gesloten en in hun gebied Nederlandsche ambtenaren gevestigd; in 1822 erkenden de Sultans van Matan (vroeger leenmannen van Soe kadaua) onze opperheerschappij, evenals het aan Pontianak grenzende Koeboe en de staatjes langs den Kapoeas, nl. Tajan, Meliauw, Sangauw, Sekadauw en Sintang. Een tijd lang daarna had ons Gouvernement met den oorlog op Java, de Padri-oor logen en de krijgstochten op Bali te veel werk, om meer te kunnen doen dan het handhaven der gesloten tractaten, b. v. door de expeditie tegen Matan in 1828 wegens het afloopen van een Nederl. schip. Doch nadat van 1853 — 1856 de Chi neezen volkomen onderworpen waren, waardoor de zoo schoone assistent-residentie Montrado bij het Nederlandsche gebied werd gevoegd, werden achtereenvolgens met de vorstjes van Silat, Soewahid, Salimbauw, Piassa, Djonkong en Boenoet contracten gesloten, terwijl te Sintang in 1855 een fort en een assistent resident gevestigd werden. Toch werd dit laatste niet dan na nieuwe onlusten, in 1859 en 1864 uitgebarsten, voor goed be dwongen. Thans tracht ons gezag zich aan de Boven-Kapoeas steeds meer te vestigen en, zoo mogelijk, de sneltochten der nog onafhankelijke Dajaksche stammen- te onderdrukken. In Z. O. Borneo werden met den Sultan van Bandjarmasin in 1817, 1823 en 1826 telkens nieuwe verdragen gesloten, waarbij zijn gebied en gezag steeds meer ingekrompen werden. Eerst droeg hij zijn suzereiniteitsrechten over de feitelijk onaf hankelijke rijken ter Oostkust en over Kotaringin aan de Ne derlandsche regeering over; daarna stond hij het beheer af over de tegenwoordige Zuiderafdeeling (de landschappen Pemboean, Sampit en Mendawei), over de groote en kleine Dajak (het stroomgebied van de Kahajan en Kapoeas Moeroeng), over de bovenlandsche gewesten Doesoen en Bekompai en eindelijk over Borneo's zuidhoek Tanah Laut. Het gezag van den Sultan bleef Groep 111. 20" Klasse. 120 van kosten, bespoediging van arbeid enz. vereischte, daar riep de Staat de krachten van particulieren, liefst van Europeanen en Chineezen, te hulp, en zoo werd aan de z. g. cultuur-contrac ten ter bereiding van suiker, thee, tabak, het aanzijn gegeven. Met geldelijke voorschotten, met materialen en arbeidskrachten, werden de contractanten te gemoet gekomen, en afwisselend allerlei proeven genomen en bepalingen voorgeschreven ten einde de uitéenloopende belangen van drie partijen, — van den Staat, de bevolking en den contractant, — zooveel mogelijk in over eenstemming te brengen. Dus werden de gouvernements-landen op Java in ééne groote landhuishoudelijke staats-onderneming herschapen, en in massa producten voor de wereldmarkt voortgebracht, zonder dat men lette op de weinig economische wijze van voortbrenging, — zonder dat men ook met de ware belangen van land en volk genoegzaam rekening hield. Met het stelsel van verhuur van woeste gronden werd door dit cultuurstelsel wel niet gebroken, maar die verhuur toch volkomen ondergeschikt gemaakt aan de gouvernementscultures. De meeste dezer wierpen op den duur echter niet de voor deelen af die men zich had voorgesteld, en de van lieverlede daarbij veldwinnende overtuiging, dat de bevolking er in menige streek onevenredig door bezwaard was, leidde succes sievelijk tot het prijs geven van schijnvoordeeleu, nadat men bij herhaling deze of gene cultuur hier eens ingetrokken of beperkt, ginds weder ingevoerd of uitgebreid had, maar ein delijk toch tot het inzicht en de erkenning komen moest, dat de rechfcttreeksche staatsbemoeienis slechts tot uitputting van den bodem en tot verarming van de bevolking leidde. In het jaar 1865 werden de gedwongen cultures van indigo, kaneel en cochenille ingetrokken. Twee jaren te voren was reeds gelijk besluit ten aanzien van de pepercultuur genomen. In 1864 werd de gedwongen teelt van kruidnagelen in de Moluk ken opgeheven en tien jaren later ook de muskaatnoten-cultuur aan het particulier initiatief overgelaten. In 1865 expireerde het laatste thee-contract en behoorden ook de tabaks-contracten tot de geschiedenis. Als overblijfselen van oude instellingen bleven nog de koffie en suikercultuur op Hoog gezag bestaan, maar de wet van 1870 heeft de gedwongen suikercultuur veroordeeld en onder vaste bepalingen gebracht, volgens welke o. a. de bevolking voor het in gebruik nemen van haren grond wordt schadeloos gesteld. Na een geruimen tijd van voorbereiding tot overgang in geheel vrijen toestand, zal er dus na 1890 ook van suiker- Groep 111. 20e Klasse. 121 contracten en gedwongen suikerriet-teeit op Java geen sprake meer zijn. De rechtstreeksche bemoeienis van den Staat met de koffie cultuur daarentegen durft men vooreerst nog niet prijs geven, en de gedwongen cultuur en levering van dit product bestaan heden nog in volle kracht op Java, Sumatra's Westkust en het Noorden van Celebes. Beter toezicht, bij allerlei administra tieve maatregelen ter verzekering van een goed product, met gelijktijdige verlichting van de bevolking, worden intusschen door het Gouvernement in acht genomen, om ook deze belang rijke cultuur vroeg of laat geheel vrij te maken. Waar de Regeering hare bemoeienis varen en de beweging vrij liet, daar hebben privaat-personen of maatschappijen het werk ter hand genomen en zijn natuurlijke toestanden in de plaats van dwang en kunstig maar ziekelijk samenstel ge treden. Waar bodem en klimaat voor de eenmaal gedwongen cul tures geschikt waren gebleken, daar hebben wakkere onderne mers zich gevestigd en ze krachtig voortgezet voor eigen risico en tot heil van land en volk. De Staat, nu ook geen vrees meer koesterende voor de particuliere mededinging, — integendeel begrijpende dat het particulier initiatief voortaan met kracht bevorderd diende te worden, — riep in 1870 de agrarische wet in het aanzijn, die aan Indië eene grootsche toekomst belooft, omdat zij de gelegenheid heeft geopend voor de vestiging van ernstige ontginners van woeste gronden. Die wet omschrijft de voorwaarden waaronder de woeste domeingronden in huur of erfpacht, voor den tijd van hoogstens 75 jaren, uitgegeven kunnen worden; als uitvloeisel van die wet is het grondbezit nader gedefinieerd, en almede bepaald, volgens welke regelen verhuur van gronden door inlanders aan niet-inlanders geschieden kan. Door die wet is de landbouw-industrie een nieuwe periode ingetreden en is het mogelijk geworden, dat niet-inlanders zich een deugdelijk bezit verschaffen en kapitalen wagen aan de voortbrenging van producten, die den wereldhandel voeden en zoowel aan hen zelven als aan de bevolking en den Staat ruime voordeelen verzekeren, — zoo zij, met kennis en beleid te werk gaande, op eigen krachten steunen en van de hun opengestelde gelegenheid tot prodnctiefmaking van den rijken bodem een goed gebruik maken willen. De verschillende gelegenheden ter voortbrenging van de sta pelproducten zijn in de volgende rubrieken te onderscheiden: o. Particuliere landerijen, vaste eigendommen die vóór 1816 Groep 111. 20» Klasse. 122 verworven werden door koop van gronden, met de daarop rustende souvereine rechten. Met betrekking tot deze landen hebben wij, na het reeds medegedeelde, in het ons gegunde bestek niets aan te teekenen. b. Woeste gronden, door het Gouvernement in huur of erf pacht uitgegeven, krachtens algemeene wetten en verordeningen. Zulke perceelen treft men aan op Java, Sumatra's Westkust, op Celebes en in de Molukken. In de lagere landen teelt men er producten voor den inland schen-, zoowel als voor den wereldhandel. De meeste huur- en erfpachtsgronden zijn echter in de hoogere bergstreken gelegen en voor de teelt van koffie, thee en kina bestemd. De ontginning geschiedt over het algemeen naar gezonde landhuishoudelijke begrippen, ter verzekering van een duurzaam behoud der vruchtbaarheid van den bodem. Op sterke hellingen wordt het terrein, door den aanleg van terrassen, zooveel mo gelijk genivelleerd. Het gewone inlandsche akkergereedschap is in gebruik; ploegen zijn in de bergstreken, met sterk geacci denteerd terrein, bij uitzondering te gebruiken. De krachtiger Europeesche en Amerikaansche bijlen, kapmessen en spaden worden hier en daar slechts na langdurige volharding van den ondernemer ingevoerd. Bij de ontginning van oorspronkelijke bosschen pleegt men zelfs de zwaarste boomstammen door ge wone bekupping te verdeelen; de ongeoefende inlandsche werk lieden verkiezen die ruwe, tot veel verlies van hout en tijd leidende primitieve methode boven de toepassing van zagen. Sterke maar lichte, zeer mobiele zaagmachines, zullen bij dezen arbeid intusschen meer en meer op een goed onthaal kunnen rekenen. c. Ondernemingen werkende op gronden van de bevolking op Java. Vooral suiker* en tabak worden geteeld op bouwgronden die aan de bevolking behooren, hetzij de ondernemer die huurt, overeenkomstig de algemeene verordening, om ze dan voor eigen rekening te laten bewerken, hetzij hij de verlangde grondstof door de grondbezitters zelven laat telen om ze van hen, met of zonder voorafgaande contracten, op te kocpen. In het eerste geval belast de ondernemer zich met veel lasten en zorgen, doch heeft hij ook een goede bewerking van den grond met een degelijk onderhoud van het gewas in zijn macht. De opstallen voor woningen, loodsen, fabrieken enz. zijn gevestigd op gronden die de ondernemers met z. g. „recht van opstal" of wel in eigendom bezitten. In het eerste geval worden de rechthebbenden voor het tijdelijk gemis van hun bezit scha- Groep ITT. 20* Klasse. 123 deloos gesteld; in het tweede geval wordt de medewerking van den Staat vereischt en moet voor het perceel de volle waarde betaald worden. De achteloosheid van den inboorling en zijn weinig ontwik keld plichtbesef ten aanzien van de nakoming van contracten, zijn oorzaken van vele teleurstellingen voor den vreemden ondernemer, die bij willekeurige contracts-breuk slechts een beroep heeft op den civielen rechter, waardoor hij weinig gebaat kan zijn met het oog op het meestal zeer gering bezit van den inlandschen contractant. Vóór 1879 voorzag het inlandsch politie-strafreglement in eene behoorlijke bestraffing in geval van contracts-breuk door arbeiders. In genoemd jaar werden de be palingen op dit punt gewijzigd, doch meer en meer komt men tot de ervaring, dat in casu eene herziening zeer wenschelijk te achten is. d. Gronden aan ondernemers in huur of pacht afgestaan in de Vorstenlanden, d. i. de residenties Soerakarta en Djokjakarta, op Java, en in de landschappen Deli, Langkat, Serdang op Sumatra's Oostkust. De inlandsche vorsten, — vazallen van den Nederlandschen Staat, — of wel hunne geapanageerden, verhuren naar vaste regelen, in overeenstemming met het Gouvernement en onder de controle van het Bestuur, hunne rechten op den grond, en terwijl zij zich zelven daardoor op de meest eenvoudige en ge makkelijke wijze vaste inkomsten verzekeren, verschaffen zij den meer intellectueelen en over kapitaal beschikkenden onder nemers de gelegenheid den bodem op rationeele wijze met vrucht te exploiteeren. In Soerakarta en Djokjakarta bestaat de land huur sinds het begin van deze eeuw op groote schaal, en zoo de landhuurders beschaafde en ontwikkelde mannen zijn, varen zij zelven zoowel als de verhuurders en de opgezetenen er wel bij. De gronden worden beter bearbeid en onderhouden dan onder het eigen inlandsch bestuur. In de genoemde gewesten worden voornamelijk indigo, suiker, tabak en koffie geteeld. Op Sumatra's Oostkust is tabak de hoofdcultuur en door hare uitnemende qualiteit vermaard. De eerste Europeesche nederzet ting, met het doel tabak te produceeren, had in 1863/64 plaats. Slecht bevolkt als Deli is, zijn de ondernemers genoopt arbei ders aan te nemen van elders; meestal zijn het Chineezen. De met die arbeiders gesloten verbintenissen zijn aan eene uitste kende verordening gebonden, die aan beide partijen zooveel mo gelijk een stipte naleving van wederzijdsche verplichtingen waarborgt. Gronden zijn op Sumatra's Oostkust in voldoende uitgestrekt- Groep 111. 20' Klasse. 124 heid beschikbaar, en naarmate het Europeesch bestuur er meer gevestigd wordt, verbeteren ook de politieke zoowel als de sociale en economische toestanden en zullen de erfpachters er zich meer en meer op toeleggen andere cultures, als van koffie, cacao, muskaatnoten enz., in te voeren of uit te breiden. e. De specerij perken. Deze dagteekenen uit den tijd der Com pagnie, toen de gronden geschikt voor de teelt van muskaat noten op de eilanden Groot Banda, Banda neira en Ai aan de zoogenaamde perkeniers voor dat doel waren afgestaan. In 1824 zijn hun die gronden in vollen eigendom overgegeven, en in 1864 zijn zij ontheven van de verplichting het product aan het Gou vernement te leveren. Op het eiland Rosengain, mede tot de Banda-groep behoorende, is een perceel in erfpacht afgestaan, dat ook met noten wordt beplant. f. Gronden op „Hoog gezag" beplant, op Java met suiker riet, op Java, Sumatra's Westkust en can deel van Menado met koffie. Aangaande de gouvernements-suikercultuur is reeds het noo dige aangeteekend. Dat vóór, naast en met deze de vrije cul tuur hare levensvatbaarheid bewezen heeft, is buiten twijfel, al mag men toestemmen dat de bestuursbemoeienis met de cultuur meer waarborgen voor eene ruime productie verleent. Die be moeienis was en is echter eene mededinging van den sterkere, die de vrije industrie meermalen drukt, en van den anderen kant heeft zij eene gezonde krachtige ontwikkeling geremd, omdat zij het den contractanten te gemakkelijk en te voor deelig maakte, dan dat deze zich ernstig zouden behoeven in te spannen tot invoering van verbeteringen enz. In de streken waar de gedwongen levering van de koffie nog heerscht, is deze als een belasting van de betrokken bevolking te beschouwen. Krachtens de nieuwere bepalingen is de bevol king nog wel gedwongen een zekere hoeveelheid koffieboomen te planten en te onderhouden; maar in de keuze van gronden is zij vrij, zoo zij met de door het Bestuur aangewezen ter reinen geen genoegen neemt. Door deze regeling heeft de Regeering gemeend een vrije volks-koffiecultuur te kunnen voor bereiden. Tevens wordt, bij verscherpt toezicht op goede behan deling van plantsoen en product, overigens zooveel mogelijk vrijheid in de beschikking over tijd en middelen aan de bevol king gelaten, en ook door maatregelen van administratieven aard, aan de gemakkelijke inlevering van het product te gemoet komende, er naar gestreefd den druk der cultuur zoo veel mogelijk te beperken. Niettemin bljjft de gedwongen koffiecultuur minder productief Groep 111. 20» Klasse. 125 dan de vrije, terwijl deze over bet geheel ook een betere qua liteit afwerpt. De oorzaken liggen voor de hand. De gedwongen levering, met hare vaste prijzen, waarborgt geen loon naar werken, en de gedwongen producenten missen mitsdien den gewonen prikkel tot inspanning en zorg. De koffie wordt zoowel langs den natten, — de z. g. Brazi haansche of West-Indische methode, — als den drogen weg bereid. Eerstgenoemde wordt het meest door de vrije onderne mers gevolgd. De Regeering veroorlooft dat de versch geoogste koffie vruchten van de bevolking worden opgekocht, met het doel deze te bereiden en het product tegen den regeeringsprijs bij de gouvernerientspakhuizen in te leveren. Dit bedrijf verschaft zoowel aan nijvere inlanders als aan Europeanen en Chineezen een nuttige werkzaamheid. De vergunningen zijn aan vaste bepalingen onderworpen, meest ten doel hebbende het onttrek ken van de koffie aan de gedwongen levering te voorkomen en de bereiding van een superieur product te bevorderen. De Europeesche landbouw-industriëelen hebben in Indië met talrijke moeiel ijkheden te kampen. De regelmatige voorziening in de behoefte aan arbeiders voor het veld en de fabrieken blijft een brandende quaestie, wier bevredigende oplossing er met de steeds toenemende concurrentie niet gemakkelijker op wordt. De bevolking is niet overal vrij in de beschikking over haren tijd, — gebonden als zij blijft aan heeren- en cultuur diensten, om niet te spreken van hare eigene eischen ten aan zien van haren landbouw en hare huishouding. Over haar goede trouw wordt door velen geklaagd, maar niet altijd gevraagd, of zij van de zijde der niet-inlandsche contractanten steeds in acht genomen is. Door onhandigheid, gebrek aan tact en beleid, — door eene demoraliseerende wijze van concurreeren enz., werd het volk in menige streek bedorven, en de nauw gezette ondernemers plukken niet zelden de wrange vruchten van 't kwade zaad dat anderen, minder nauwgezet of beleidvol, gestrooid hebben. Zijn er alzoo groote moeielijkheden op het volkrijke Java, waar de particuliere nijverheid de hoogste vlucht nam, op de buitenbezittingen is er schaarschte van volk en moet men zelfs, zooals op Sumatra's Oostkust, door aanwerving van buiten daaraan te gemoet komen. De wisselvallige weersgesteldheid tusschen de tropen is almede oorzaak dat menig planter zich gedurig ziet teleurgesteld in de verwachtingen van zijnen oogst. Zonder degelijke middelen tot be- en ontwatering der gronden zijn de cultures niet gewaar- Groep 111. 20* Klasse. 126 borgd, en die middelen zijn kostbaar en bij lange nog niet overal volmaakt of zelfs maar aanwezig. De verspreide, diep in de binnenlanden gelegen ondernemin gen gevoelen al de lasten en kosten van gebrekkige en onvol doende gemeenschapsmiddelen, en de voorziening ook in deze houdt geen gelijken tred met de sterk voortschrijdende behoeften. De fiscale lasten drukken menige jeugdige onderneming zwaar, en er bestaat geen uitzicht op vermindering zoolang de Staats kas geen evenwicht ondervindt in de toenemende uitgaven en natuurlijke gezonde bronnen van inkomsten. In de binnenlanden blijft het isolement waarin de niet-inlan ders verkeeren, een maatschappelijk kwaad dat do ondernemers drukt en tot gestadige mutatie van personeel aanleiding geeft. De toepassing van meer economische hulpmiddelen, die op den duur zoovele voordeden verzekeren door uitsparing van tijd en handen, blijft er al te lang tot de vrome weuschen behooren. Wel hecht de Westerling zich machtig aan zijne creatie, zelfs in de meest woeste en afgelegen streek, maar gestadige inspan ning en zorgen, bij gemis van sociaal leven, blijven vooralsnog eene eigenlijke, duurzame vestiging of kolonisatie in den weg staan. In al deze toestanden komen intusschen geleidelijk, hoe lang zaam dan ook, verbeteringen. Men mag niet vergeten dat het oude koloniale stelsel aan de vrije nijverheid te nauwernood een bescheiden plaatsje gunde, zoo de Staat daarbij niet recht streeks zijn belang gebaat achtte. Zoo leeft men dus in een tijd van overgang en moeten alle partijen zich van lieverlede nog leeren voegen naar de veranderde toestanden eu omstan digheden. Het succes van alle ondernemingen in Indië blijft intusschen vóór alles afhankelijk van de kennis en het beleid, nevens den vasten wil, der beheerders, van wie in de eerste plaats gevorderd wordt, dat zij leeren roeien met de riemen die te hunner beschikking zijn. De suiker-, thee-, indigo-, tabak- en koffie-ondernemingen voorzien zich meer en meer van de voortreffelijke technische hulpmiddelen, die Europa en Amerika voor hare goede werking verschaffen. De fabrieken streven voortdurend naar eene betere installatie en plaatselijk voert men ook de nieuwere transport middelen in, die meer onafhankelijk maken van trekkrachten, — bij bevordering van spoed en regelmaat. De landbouwwerktuigen blijven primitief, in harmonie met de krachten en de oude gewoonten en gebruiken der inboor lingen; doch enkele Europeanen hebben zelfs het gebruik van Groep 111. 20« Klasse. 127 stoom tot het drijven van ploegen enz. hardnekkig doorgezet, zoodat ook op dezen weg eene goede schrede is gezet, die allengskens navolging vinden zal. Voor alle ondernemingen geldt het beginsel, dat zij zich bui ten bemoeienis van de gestelde machten, alzoo in volkomen vrije overeenkomsten, met de bevolking hebben te verstaan omtrent hare praestatie van arbeid, de levering van materialen, het transporteeren van goederen en producten enz. Dit beginsel wordt sinds 18(54 zelfs streng gehandhaafd bij de kinacultuur, die de Regeering voor hare rekening, geheel uls privaat-persoon, in de Preanger-regentschappen op Java drijft. De plantages zijn aangelegd op woeste domein-gronden en staan onder het beheer van een deskundig ambtenaar, die in geen enkel opzicht aanspraak maken kan of zal op bestuurshulp. De kina werd een dertigtal jaren geleden met veel kosten, zorgen en moeiten door de Regeering op Java ingevoerd. Toen zij, na jaren van proefnemingen, op Java hare burgerrechten verworven had en de goede uitkomsten onmiskenbaar waren geworden, moedigde de Regeering ook particuliere personen tot het aanvaarden der cultuur aan en verleende zij daarvoor belangloos hare hulp. Terwijl intusschen de gouvernements-plantages aangehouden en geleidelijk nog uitgebreid werden, verrezen op Java, en zelfs op Sumatra, particuliere ondernemingen, waaronder er thans reeds zijn die rijke vruchten afwerpen, en met reden is te voor zien, dat de kina, binnen weinige jaren, een der kostbaarste stapel producten van Oost-lndië zal zijn geworden. Op de buitenl>ez.ittingen, meest alle zeer rijk aan gronden, muur meerendeels schaarsch bevolkt, leveren de uitgestrekte oorspronkelijke wouden nog talrijke waardvolle natuurproduc ten, als rotting, honig, was, gommen en harsen, caoutchouc, gomelastick, kamfer enz., die de inboorlingen inzamelen en te koop aanbieden waar wakkere ondernemers de gelegenheid tot een gereeden afzet openen. K. W. VAN GORKOM. Tot aanvulling van bovenstaande beschrijving volgen hier nog eenige aanteekeningen over handleidingen en over proef-établis sementen voor den landbouw, door de Regeering opgericht. Handleidingen voor de suiker- en koffiecultunr ten behoeve der ambtenaren met het toezicht op de cultures belast, werden op last van de Indische regeering opgesteld door den Inspec teur van de cultures de Munnick: deze kunnen thans beschouwd Groep 111. 20. Klasse. 128 worden als verouderd, omdat zij te veel op het dwangstelsel berekend zijn. De heer Teysmann schreef eene handleiding voor de katoenteelt. In 1861 verscheen ter landsdrukkerij te Batavia een verslag over de koffie- en kaneelcultuur op het eiland Ceylon, opge maakt door den Inspecteur van de cultures P. W. A. van Spall. In 1873 zag eene handleiding het licht voor de behandeling der gouvernements-kofliecultuur, ingevolge regeeringsopdracht saamgesteld door de heeren K. W. van Gorkom, D. Pies en K. F. Holle. Eene handleiding voor de kinacultuur, vervaardigd door den heer K. W. van Gorkom en op last der Regeering gedrukt, verscheen in 1877 bij Ogilvie & C°. te Batavia. Van dezelfde hand zijn afkomstig de norm aal regelen voor den aanleg en het onderhoud der suikerrietaanplantiugeu vol gens het stelsel Reynoso, in 1878 uitgegeven. In 1882 gaf de heer J. W. H. Cordes een werk uit over het boschwezen, waarvan hij Inspecteur is. In Nederland heeft de Maatschappij tot Nut van het Alge meen belangwekkende historische overzichten van de voornaamste Indische cultures gepubliceerd. In 1863 verscheen bij den heer A. W. Sijthoff te Leiden het Handboek van den landbouw in Ned. Oost-Indië, behel zende een overzicht van de kweeking en behandeling der voor naamste voortbrengselen uit het plantenrijk in de keerkrings landen (naar aanleiding van G. Richardson Porter's Tropical agriculturist), door VV. L. de Sturler. In 1880 en 1881 gaf de heer K. W. van Gorkom bij H. J. de Bussy te Amsterdam zijn werk uit, getiteld: de Oost-Indische cultures in betrekking tot handel en nijverheid. Van den beschrijvenden catalogus van het Koloniaal Museum te Haarlem is het eerste gedeelte verschenen, waarin de heer K. W. van Gorkom de koffie, thee, cacao, vanielje, kina, het suikerriet en de specerijen heeft behandeld in kleine stukken, die beknopte, zaakrijke handboekjes vormen. Nog verdient hier vermelding het werk van wijlen A. H. Bis schop Grevelink, dat dezer dagen bij H. J. de Bussy is ver schenen : De planten van Nederl. Indië , bruikbaar voor handel , nijverheid, en geneeskunde. Voorts werd onder het bestuur van den Commissaris-Generaal du Bus de Gisignies in het Krawangsche een landbouw-établis sement gesticht, dat als model voor landbouw en cultures, en tevens voor de vorming van geschikte cultuurambtenaren zou dienen. In het jaar 1833 werden er twee élèves geplaatst, doch twee Groep 111. 20« Klasse. 129 9 GE. 111. jaar daarna besloot de wd. Gouverneur-Generaal Baud het établi ssement weder op te heffen. Van 1847 tot 1860 heeft te Buiten zorg een landbouwscheikundig laboratorium bestaan, waaraan een uitgestrekte proeftuin was verbonden. Van den uitslag der aldaar genomen proeven vindt men beschrijvingen in de Tijd schriften van de Natuurkundige Vereeniging van Ned. Indië en van de Maatschappij van Landbouw en Nijverheid. Aan 'slands plantentuin te Buitenzorg, die in de eerste plaats aan de botanische wetenschap wordt dienstbaar gemaakt, is echter ook een cultuurtuin verbonden, waar bij voortduring proeven worden genomen en waarnemingen gedaan in het belang van de Indische cultures, aan welke de meest mogelijke publi citeit wordt gegeven. Wij herinneren hier aan de waarnemin gen door wijlen den hoogst verdienstelijken Directeur van den tuin, Dr. Scheffer, omtrent de koffiebladziekte in 't licht ge geven, zoomede aan den uitslag zijner proeven tot verbetering van de padiculttiur, welk laatste onderwerp vooral de Indische regeering zeer ter harte neemt. Bij den Directeur van 's lands plantentuin kunnen zich landbouw ondernemers aanmelden tot het verkrijgen van zaden, die in den cultuurtuin zijn gekweekt. Ook van de kinasoorten worden op aanvrage zaden verstrekt door den Directeur van de gou vernements-kinaonderneming, over welk door den Gouverneur- Generaal Ch. Pahud gesticht landbouw-établissement, eerst door Dr. Junghuhn, en sedert 1864 door den heer van Gorkom geheel met vrije arbeiders geadministreerd, reeds hierboven, bl. 127, werd gehandeld. De verdiensten van den heer van Gorkom bepaalden zich niet tot de verbetering in de wijze van beheer, ook vooral ten aanzien van de aankweeking van de beste soorten van kina booinen verzekerde hij aan de onderneming goede uitkomsten. Zij bestaat thans uit zeven établissementen, waarvan twee ten Noorden en vijf ten Zuiden van Bandoeug, welke plaats den beheerder van de cultuur tot standplaats dient, en waar ook het scheikundig laboratorium is gevestigd, onder een deskun dige, den heer J. C. Bernelot Moens, aan wien, sedert de heer van Gorkom zijn betrekking met die van Hoofdinspecteur der cul tures verwisselde, het directeurschap van de kinaonderneming is opgedragen. Sedert eenige jaren wordt van den Buiteuzorgschen cultuur en plantentuin en het daarbij aangesteld personeel ook partij getrokken voor de opleiding van inlandsche jongelieden, die, als zij teruggekeerd zijn in de streek waarvan zij herkomstig zijn, hunne landgenooten tot leiders zullen moeten strekken in het Groep 111. 14e Klasse. 13 dus alleen bestaan in het gebied der rivieren Nagara en Mar tapoera (de Vorstenlanden), terwijl, ter verzekering van het Ned. gezag, posten te Marabahan en het vroeger genoemde Tabanio gevestigd werden. In 1846 werd nu een civiel gezag hebber voor de Zuiderafdeeling en in 1853 een reizend gezag hebber over de bevolking der Groote en Kleine Dajak-rivier aangesteld. Voegt men bij deze uitbreiding de erkenning van ons gezag door Kotaringin in 1824, door Koetei in 1825, door de Berauwsche landen, Boelangan en de Tidoengsche landen in 1834, door Pasir in 1844, dan kan ook hier van een belang rijke uitbreiding van gezag sprake zijn, die evenwel aan nadere bevestiging behoefte heeft. Immers, hoewel te Samarinda, de havenstad van Koetei, een assistent-resident gevestigd is en de contracten met Koetei en Pasir in 1862 en 1863 vernieuwd werden en steeds trouw werden nagekomen, in Berauw is nog altijd geen Nederlandsch ambtenaar gevestigd, en steekt de zee roof nog telkens weder het hoofd op. Nadat de vreeselijke opstand van 1859, waarbij vele ambte naren der in 1849 geopende mijn Oranje Nassau vermoord werden, niet dan met zeer veel moeite eerst in 1866 bedwongen was, en de zich herhalende onlusten in 1870 en 1873 expe dities noodig hadden gemaakt, werd het getal der ambtenaren in Bandjarmasin aanzienlijk uitgebreid, werden de reeds in 1860 ingelijfde Vorstenlanden in assistent-residenties verdeeld (Amoentai en Martapoera), en de Doesoen- en Dajaklanden tot een assistent-residentie vereenigd. Voorts trachtte het Gouver nement door herhaalde tochten op de rivieren der Zuidkust zijn invloed tot diep in het binnenland te doen gevoelen en werden de hoofden van het vroeger onafhankelijke Tanah Boemboe met Batoe Litjin en 't eiland Poelo Laut ter Z. O. kust onder meer rechtstreeksch gezag gebracht. Vatten wij het gezegde over Borneo dus nog eens kort samen, dan heeft de Nederlandsche regeering in den loop dezer eeuw haar gezag ter Westkust over een twintigtal grootere en kleinere staten uitgebreid, terwijl in de Z. en O. afdeeling het stroomgebied der vijf grootste rivieren rechtstreeks door ons wordt bestuurd en Kotaringin zoowel als al de Oostkust-staten tot op de grenzen van het gebied der North Borneo Oompany ons oppergezag huldigen. Waren wij bij Sumatra en Borneo uitvoerig, bij de overige gedeelten van den Archipel, waar ons gebied na de vestiging der Compagnie meer bevestigd dan uitgebreid werd, kunnen wij even als bij Java korter zijn. Op Celebes werden de oude Gou vernementslanden (N. en Z. districten, Bantaëng en Boeloe- Groep 111. 2(> Klasse. 130 toepassen van de rationeele wijze van werken, die zij te Buiten zorg hebben zien ten uitvoer leggen. Ook aan de aanstaande ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur wordt aldaar gele genheid gegeven, om, voordat zij in dienst treden, zich eenige kennis van den Indischen landbouw door het bijwonen van een wetenschappelijken cursus en door aanschouwing eigen te maken. Verleden jaar is het denkbeeld geopperd om een proeftuin te stichten, bij de landhuurders van Soerakarta en Djokjakarta; het was oorspronkelijk uitgegaan van den Hoofdinspecteur Dr. Sollewijn Gelpke, die zich een verlof in Europa heeft ten nutte gemaakt, om den landbouw wetenschappelijk te beoefenen onder de leiding van Dr. W. F. R. Suringar. Tot de uitvoering van het plan, dat de heer Gelpke in het dagblad de Locomotief heeft uitgewerkt, is het nog niet gekomen. Ten slotte moet nog melding worden gemaakt van het land bouw-établissement der Regeering in de afdeeling Banjoewangi, res. Besoeki, dat gediend heeft voor de cochenille- en later voor de zijdeteelt, tegenwoordig echter alleen als verblijfplaats van dwangarbeiders, die er padi en andere inlandsche gewassen telen. Mr. VV. B. BERGSMA. 1. Tijdschrift voor Nij verheid en Landbouw in Ned. Indië, uitgegeven door de Nederlandsch-Indische Maat schappij van Landbouw, 26 deelen, Batavia, 1854 en verv. — Het Departement van Eeredienst, Onderwijs en Nijverheid in N. I. NB. Aau dit exemplaar ontbreekt het 9de deel. De banden zijn in de boekbinderij van F. H. Kroon te Batavia geheel door inlanders ver vaardigd, met uitzondering van het vergulden. 2. Handboek voor den landbouw in Nederlandsch Oost-Indië door W. L. de Sturler. Leiden, 1863. — A. W. Sijthoff, uitgever te Leiden. :i. Handboek voor de kuituur en bereiding der koffie in Oost- en West-Indië, door H. Joh. Smid, tweede vermeerderde en verbeterde druk. Middelburg, 1878. — H. Joh. Smid, op Dennenoord bij Laren. I. De Oost-indische cultures in betrekking tot handel en ni}verheid, door K. W. van Gorkoin, 2 deelen, Amsterdam, 1880, 1881. — J. H. de Bussy, uitgever te Amsterdam. Groep 111. 20» Klasse. 131 5. De cultuur en de bewerking van het sui kerriet, benevens eene be schrijving van al de toestellen tot de suikerbereiding en tot het destilleeren van rum ; twee deelen in één band, 1858. — C. J. Hering, in Suriname. 6. Rum distiller's nia nual, for the use of su garplanters, with illus trations, by C. J. Hering, 1855. — C. J. Hering, in Suriname. 7. Handwoordenboek voor de rum-destillatie in de kolonie Suriname. 1876. — T. Libertador Ellis, in Suriname. 8. Jaarverslagen van de Japarasche Vereeni ging van suikerfabrie kanten voor 1880 en 1881. — Grivel & Co., te Sama rang. 9. Verslagen van de werkzaamheden der Vereeniging van Tegalsche suikert'ahriekanten in 1878— 1881. — Gebr. Grimberg & Co., Soerabaja. 10. Reglement der Ver een i£in «• van Tegalsche saikerfabriekanten en regle ment van het Leesgezelschap der Vereeniging van Tegnlsche Boiker&briekanten. — Grivel & Co., Saraarang. 11. Bezwaren waarmede de Europeesche land bouw-ondernemer in Ne derlandsch-Indië, en wel vooral in het Soekaboemische te kampen heeft. Nota in HS. van — W. B. de Greve, te Sindang Sari. 12. De plantwijze in de ruit, vergeleken met die in het vierkant, ten behoeve van de kofiiecultuur. Memorie in HS., toegelicht door twee tee keningen. — W. B. Adema, Controleur 13. 8., te Madja lengka, res. Cheribon. 13. Muskaatnotenplnk op Banda. Lithographie naar Q. M. R. Verhuell (verschil lend van die in het 2 e deel der Tuinbouwflora, naar de zelfde teekening). Eikenhouten lijst. — Collectie Beinwardt. 14. Model van een wa teropvoerrad. — J. W. F. van Brussel, te Bandjar negara. Op l /io der ware grootte. Middelliju van het wiel 4.60 M. Het rust in dan stroom op twee pontons, ten einde bij eiken waterstand te kunnen werken. Bij een stroomsnelheid van 0.80 M. per seconde kan een rad op ware grootte Tan dit model per etmaal 1000 kub. M. op + 2.60 M. hoogte opvoe ren, voldoende tot besproeiing van 12 bahoes sawah. Met zilver bekroond te Soerabaja in 1878. 15. Een koffiepel molen. — J. en E. Hofland, eige naars der landen Pamanoekan en Tji assem, res. Krawang, door tusschen komst der Ned.-Ind. Handelsbaak, te Amsterdam. Groep 111. 20» Klasse. 132 16. Model van een rijst pelmolen, door water ge dreven, in de afd. Kroë, res. Bengkoelen. NB. De bevolking toont zich niet in genomen met dit uitheemsche werktuig en geeft aan het stam pen van de rijst de voorkeur. 17. Teekening van eene der fermenteer schuren van de Deli-Maat schappij op Sumatra. — Di rectie der Deli-Maatsehappij, te Amsterdam. 18. Model van een kof fie dr oogl o ods, res. Ba njoemas. 19. Model, op V36 van de ware grootte, van het koffie -établissement volgens de West-Indische be reiding , te Panoembangan, res. Pekalongan. — Ned.-Ind. Handelsbank, te Amsterdam. Het établissement is ingericht voor de afwerking van 3000 pikol koffie, en bestaat uit: a. Eene administrateurswoning met bijgebouwen en drie stallen. J. Eene waterleiding, zijnde eene aftapping van een rivier, waarvan het water gebruikt wordt om waterwielen te drijven, enz. c. Eene leiding, zijnde eene kleine aftapping uit de leiding B, om de ge plukte koffie naar de pulpers te voeren. d. Een vergaarbak voor het water, om de waterwielen en andere machi nes in beweging te brengen. e. Een molengebouw , waaronder zich bevinden een vergaarbak voor de pas geplukte koffie, een waterwiel met twee overbrengende bewegingen, en verder pulpers om de koffie van de roode schil te ontdoen. /. Drie fermenteer-bakkon. g. Een waschbak. h. Eenu leiding niet verscheidene losse stukken, ten einde de koffie die reeds schoon gewasschen is, naar de verschillende droogbakken te voeren. i. Dertig droogbakken, voorzien van de noodige roldaken, met asbest gedekt. j. Een pakhuis met een flinke rond gaande galerij. In dit pakhuis wordt al de droge kolliu uit de droogbakken gestapeld, zoo ook de koffie die reeds ter verzending gereed is. De galerijen dienen tot het sortee ren, afpakken enz. van de gemalen koffie. fc. Een molengebouw, waaronder zich bevindt een waterwiel om den trogmolen in beweging te brengen. Hier wordt de droge koffie (in de hoornschil) gemalen. l. Twee opzichterswoningen. m. Een woning voor een hoofdmau doer. ». Vier woningen voor arbeiders. 20. Dertien monsters koffie, toonende de resulta ten der bewerking van de ruwe koffie in het koffie-établissement van — Gebroeders Jacometti, te Batavia. Deze ouderneming is eerst op 1 Febr. dezes jaars gevestigd en nog niet van alle vereisehte werktuigen voorzien. Voorloopig werkt zij met wanmachines en met een ventilator, die, verbonden met een zinken buis met slangen, welke over den geheeien zolder loopt, de versche lucht naar de koffie brengt tot bevordering der kleuring. De overige arbeid wordt thans nog door vrouwen handen verricht. De koffie tot nu toe i" deze inrich ting bewerkt is, alleen van de roode en hoornschil ontdaan, maar zonder eenige afscheiding van gebroken en slechte boonen, van de 0.-, W.- en Z.-kusten van Sumatra aangevoerd. Flesch n°. I bevat een monster van deze ruwe koffie, die door de wanma chines in de soorten van fl. II (4B7 O ), 111 (35°/ 0 ), IV (16 J / O ), V (3%) en VI (1%) verdeeld wordt. Van de koffie aU in fl. II en 111 worden door handenarbeid uitgeschoten Groep 111. 20e Klasse. 133 de boonen als in fl. VII, en, ingeval de koffie dadelijk moet worden van de hand gezet, ook de groene, d. i. te jong geplukte, boonen (fl. X), omdat die in de kleuring achterblijven. Er blijven dan over mooie groothoonige koffio als in fl. VIII (36V„), en even mooie maar kleinboonige als in fl. IX (20°/ n ). Van de koffie als in fl. IV, wordt de mannetjes-kofïie afgezonderd (fl. XI); het overige levert de koffie als in fl. XII . die, gemengd met de triage in fl. VII , de koffie van fl. XIII oplevert, welke, even als die van fl. V en VI , den weg vindt naar de Chineesche kamp., om door de Chi neesche en Inlandsche bevolking ge bruikt to worden. NB. De mogelijkhoid bestaat dat in deze beschrijving eenig misver stand is ingeslopen, daar het af schrift der nota waaruit zij ge trokken werd, vol fouten is. 21. Afbeeldingen van de suikerfabriek Lang see en bijgebouwen, res. Djapara. — John Millard, te 's Gravenhage. a. Plan van de fabriek. b. Kaart der riettuinen. c. Photographie van een kookhuis. d. Photographie vau eene admini- strateurs woning. e. Monsters ampas (gedroogd uitge perst suikerriet, als brandstof gebruikt). gebouwen, res. Probolinggo, distr. Tongas, geteekend op de schaal van 1:50, op linnen, in twee bladen. 22. Plan der suikerfa briek Bajoeman en bij 23. Reliefkaart in lijst achter glas, voorstellende de centraal-suikerfabriek gele gen aan de rivier Commewijne op de plantage Mariënburg en door een spoorbaan verbonden met de suikerplantages Alk maar , Visserszorg, Zoelen, Voorburg en Suzannen-daal. — Ned. Handelmaatschappij. NB. De fabriek, opgesteld door de firma Cail & C°. te Parijs, en geopend 23 Oct. 1882, is de eerste inrichting van dien aard in Suriname en stelt zich ten doel, het suikerriet, groeiende op de met haar door contract verbonden plantages, te verwerken tegen eene vergoeding in natura. 24. Model van de Ca caoplantage „de Mor genstond", in de kolonie Suriname, aan den linkeroever der rivier Suriname, groot 425 hectaren, en toebehoorende aan — J. J. Spiering, te 's Gra venhage. Nederl. Oost-Indië. Zooals hierboven — zie B ste Klasse — vermeld is, heeft men door de statistieke opneming van Java allengs betere gegevens verkregen omtrent de uitgestrektheid B. Landbouwstatistiek. Groep 111. 20" Klasse. 134 van de bouwgronden in gebruik bij de inlandsche bevolking, in de gedeelten van Java die rechtstreeks door het Gouvernement worden bestuurd. Die opneming had in de eerste plaats ten doel, een juisten maatstaf te bekomen voor den aanslag in de landrente, en daarvoor waren de metingen nauwkeurig genoeg, doch zij kon den niet ten grondslag strekken aan een toekomstig kadaster. Daarom besloot de Regeering de metingen van het eigenlijk statistisch werk te scheiden, en die op te dragen aan de ambte naren van het in 1874, overeenkomstig de voorstellen van wijlen den Heer Motké, georganiseerde Kadaster van Nederl. Oost-Indiè'. Die maatregel, uitgevoerd in 1879, had tevens ten doel alle metingen, hetzij voor de toekenning van zakelijke rechten, hetzij voor den aanslag in de grondbelasting, verponding of land rente, te brengen onder vast verband en algemeen toezicht. Intusschen had men door de metingen van de statistieke opneming, die bij de opheffing in negen residentiën waren afge loopen, zoomede door globale metingen in de gewesten die nog niet opgenomen waren, betere kennis gekregen van de uit gestrektheid der bouwgronden. Van het jaar 1874 af kunnen de totalen, voorkomende in de Bijlagen van de Koloniale Verslagen, betreffende de uitkomsten van de rijst- en andere cultures, eenigszins betrouwbaar worden geacht, en bij het verslag van 1880 werd een afzonderlijk overzicht gevoegd x ) van de uitgestrektheid der door de inlandsche bevolking ontgonnen gronden in de Gouvernementelanden van Java en Madoera. Volgens het laatste verslag, was er in 1881 een totaal van 21 447 042 hectaren sawah- en tegal-velden in geregelde cultuur. Onder dit cijfer zijn begrepen de gronden van de inlandsche bevolking welke door haar, op hoog gezag met suikerriet, en vrijwillig met dit of met andere gewassen ten behoeve van Europeesche en Chineesche ondernemers,, in dat jaar op Java zijn beplant geworden. De graphische voorstellingen betreffende de statistiek en de staathuishoudkunde van Nederlandsch Indië, saamgesteld door den heer Jaeger — zie 8 8te Klasse hierboven —, hebben, wat Blad 111 betreft, betrekking op den landbouw der inlandsche bevolking — 10 de Klasse D — van de Gouvernementslanden van Java. Het zijn vergelijkende overzichten van de door die ') Deze bijlage bevat ook een overzicht van den loop der padiprijzen, maand voor maand, in de twee voorafgaande jaren. Groep 111. 20e Klasse. 135 bevolking in cultuur gebrachte gronden, zoowel per □ geogr. mijl als per 1000 inlanders, over de jaren 1874 en 1880. Ook de verhouding tusachen de velden die niet verschillende één jarige gewassen zijn beplant, zoowel voor de Gouverneinents landen van Java te zamen genomen, als voor elk gewest afzonderlijk, is aangegeven. In de toelichting op deze voor stellingen zijn enkele bijzonderheden omtrent de cultuur van de voornaamste gewassen vermeld. Op hetzelfde blad 111 is tevens een overzicht gegeven van het zoutdebiet en van het gebruik van voertuigen door inlan ders op Java en Madoera over een zeker aantal jaren, daar deze gegevens tot maatstaf kunnen dienen van de welvaart der inlandsche bevolking. Met inachtneming van dezelfde volgorde als hierboven sub A, vermelden wij, dat de -particuliere landen op Java de uitgestrekt heid hebben van 1012 202 hectaren, welke, zooals daar reeds gezegd werd, niet voor uitbreiding vatbaar is. Het grootste gedeelte daarvan wordt voor voedingsmiddelen, een betrekkelijk gering gedeelte voor handelsgewassen gebezigd. Tot de laatste behoort ook de rijst, aan de landheeren gele verd, die door enkelen hunner, nadat zij met zorg gepeld is, voor den uitvoer naar Europa bestemd wordt. De eigenaars van deze en andere zeer uitgestrekte landen zijn Europeanen. Op 19 van die landen wordt veel thee, op 18 koffie, doch slechts op 2 in belangrijke hoeveelheid, op 3 kina geproduceerd. Bo vendien wordt op 40 van die landen suiker bereid, doch slechts 5 daarvan behooren aan Europeanen; de overige, zooals inder daad de massa van de particuliere landen, zijn het eigendom van Chineezen, enkele van Arabieren en Inlanders. Van de perceelen in huur of in erfpacht afgestaan op Java was het aantal in 1881 geklommen tot 522, waarvan 33 in huur, 73 waarbij de huur was geconverteerd in erfpacht, en 416, sedert het jaar 1873 in erfpacht uitgegeven. Die 522 perceelen, behoorende tot 358 ondernemingen, had den eene oppervlakte van 117 599 hectaren *). De meeste ondernemingen zijn bestemd voor de cultuur van koffie, te weten 197, terwijl op 36 kina, op 25 thee, op 17 tabak, op 10 suikerriet, op 4 cacao, op 1 indigo werd geteeld. Op 59 ondernemingen werd meer dan één cultuur gedreven, waaronder 37, waar padi, djagong en dergelijke gewassen verbouwd wer den. In 't geheel waren 14 erfpachts- en huurondernemingen ') In 1881 waren er bovendien 174 perceelen, te zamen groot 48 179 hec. taren , toegezegd of afgestaan, doch nog niet in de registers ingeschreven. Groep 111. 2f> Klasse. 136 in handen van Chineezen, terwijl 3 erfpachtsondernemingen aan Inlanders behoorden. Op Sumatra's Westkust waren in 1881 19 perceelen in erf pacht afgestaan: dezen vormden evenzoovele ondernemingen, met eene gezamenlijke oppervlakte van 6 548 hectaren; 17 behooren aan Europeanen, in ééne van die had ook een Chinees, in een andere een Inlander aandeel; de beide overige behoorden de ééne geheel aan een Chinees, de andere aan een Inlander. Op 15 van deze ondernemingen wordt koffie, op de andere hoofd zakelijk padi geteeld. Het eenige erfpachtsperceel dat in exploitatie was in de res. Sumatra's Oostkust, namelijk op Bengkalis, groot 374 hectaren, diende voor de cultuur van cassave: het behoorde aan een Europeaan. Op Celebes waren één perceel in huur en 6 in erfpacht, waarvan 5 in de residentie Menado, afgestaan aan Europeanen en bijna geheel voor de koffiecultuur bestemd; gezamenlijk besloegen zij 4 915 hectaren. Op de Bandasche eilanden waren 4 perceelen mede aan Europeesche erfpachters uitgegeven, groot 635 hectaren, waar van 3 gebezigd werden voor de noten-, 1 voor de klapper cultuur. Het aantal ondernemingen werkende op vrijwillige overeen komsten met de bevolking voor de bereiding van suiker bedroeg in 1881 niet meer dan 46, waarvan er 12 aan Chineezen be hoorden . die bijna allen hun product bestemden voor plaatselijke consumtie. Voorts waren er 101 dergelijke ondernemingen voor de bereiding van tabak l ), in den regel bestemd voor de Euro peesche markt, waarvan 9 in handen van vreemde Oosterlingen en Inlanders. Voor de bereiding van indigo waren er 3, voor die van vanille 1, mitsgaders 1 voor de verwerking van cassave tot meel, welke ondernemingen allen aan Europeanen behoorden. De opgaven van beplante uitgestrektheid voor deze onderne mingen zijn te globaal, om vermeld te worden. In de Buitenbezittingen trof men slechts ééne enkele onder neming aan van deze kategorie: eene suikerfabriek op Celebes, behoorende aan een Chinees. Gegevens omtrent de door de inlandsche bevolking ontgon nen gronden op de Buitenbezittingen ontbreken geheel. In 1881 waren er in de Vorstenlandenvan Java 220 erkende ondernemingen 3 ) op gronden door de inlandsche vorsten en ') Waarvan slechts 82 hebben gewerkt. -') Van 17 nieuwe ondernemingen moet het bestaan nog worden gewettigd. Groep 111. 20» Klasse. 137 grooten in huur afgestaan aan Europeesche huurders, met eene uitgestrektheid in 't geheel van 276 647 hectaren, waarvan 39 973 hectaren in dat jaar beplant zijn met koffie, suikerriet, tabak of indigo. Bovendien waren er 2 suiker- en 2 indigo fabrieken opgericht door inlandsche grooten '). In de landschappen Deli, Langkat en Serdang op Sumatra's Oostkust bestonden in 1881 65 erkende ondernemingen 2 ), op gronden door de vorsten in erfpacht afgestaan aan Europeanen. Eéne uitgezonderd, die alleen voor den houtkap wordt geëx ploiteerd, besloegen zij te zamen eene uitgestrektheid van 75 364 hectaren, welke, met verwisseling van gronden, gebezigd wor den voor de tabakscultuur. Op 5 van deze ondernemingen waren ook gronden bestemd voor de cultuur van koffie, op 1 van koffie en kina, op 2 van cacao, op 3 van muskaatnoten. Op de 34 van ouds bestaande specerij perken op de Bandasche eilanden wordt door de eigenaars, allen Europeanen, bij uit sluiting de notencultuur gedreven. Ten behoeve van de 95 ondernemingen in contract met het Gouvernement voor de bereiding van suiker, waaronder 15 welke geheel, en 3 welke gedeeltelijk aan Chineezen behoor den, werden in 1881 23 253 hectaren met suikerriet beplant op hoog gezag, benevens 7 053 hectaren vrijwillig 3 ). Bijna elk koloniaal verslag bevat eene nieuwe bijlage met statistische gegevens, welke ook in den tekst in overvloed voor komen; een bewijs hoezeer het Departement van Koloniën zich beijvert de economische toestanden in de kolonie te doen ken nen, en zooveel doenlijk door cijfers toe te lichten. 'Onder die bijlagen zijn ook uitvoerige tabellen, waarin van elke particuliere onderneming de belangrijkste bijzonderheden, in de eerste plaats de productie, worden vermeld; maar daarin stuit men herhaaldelijk op het -f- teeken; ter aanduiding, dat van de beheerders dier ondernemingen geene opgaven zijn inge komen. Door eenigen wordt bepaalde onwil, door anderen groote onverschilligheid ten deze betoond, en dit maakt het de Regeering onmogelijk tijdig en volledig opgaven van productie te publiceeren. Het overzicht van de uitkomsten dier onderne mingen in het voorafgaande jaar, dat telken jare in de maand ') De suikerfabrieken, die uitmuntend zijn ingericht en beheerd worden door Europeesche adminißtrateura, behooren aan liet hoofd van het Mangkoe-nego rosche huis. -) Wijders nog 8 ondernemingen die op erkenning wachten. •) Bij 34 ondernemingen was do vermindering van den gedwongen aanplant, die jaarlijks geleidelijk plaats heeft, om in 1891 geheel te eindigen, slechts gedeeltelijk door vrijon aanplant vervangen. Groep 111. 20e Klasse. 138 Augustus in de Javasche en vervolgens in de Nederl. Staats courant het licht ziet, bevat nog altoos vele lacunen, hoewel de Indische regeering sedert een paar jaren ook de hulp inroept van de Kamers van Koophandel ter aanvulling of verbetering der ingediende opgaven. De makelaars hier te lande, die zooveel werk maken van statistiek in hunne jaaroverzichten, verschaffen zich voor een deel de gegevens door hunne agenten op Java. Met beschikt dus alleen over volledige gegevens van productie van de gouvernementscultures. De heer N. P. van den Berg heeft een zeer verdienstelijk werk verricht door de uitgave zijner Historisch-statistische aan teekeningen over de voortbrenging en het gebruik van koffij l ) , waarin men opgaven van productie van koffie vindt van de tijden der Compagnie af tot het jaar 1879. Ook van de pro ductie der particuliere koffieondernemingen, door persoonlijk onderzoek verbeterd en aangevuld, geeft hij daarin een overzicht van het jaar 1849 af. Bij het koloniaal verslag van 1880 is als bijlage gevoegd eene graphische voorstelling van d-i productie der gouvernements koffiecultuur en van de veilingsprijzen van 1840 tot 1879. Die voorstelling is vervaardigd bij de afdeeling Statistiek ter Alge meene Secretarie — zie 8 8te klasse — bij welk bureau ook de Regeeringsalmanak van Nederl.-Indië en het daarin sedert 1881 jaarlijks opgenomen tienjarig statistisch overzicht wordt saam gesteld. Dit overzicht bevat o. a. de opgaven van de in de laatste tien jaar door het Gouvernement en door particulieren uitge voerde hoeveelheden koffie, suiker, tabak, thee en indigo, af zonderlijk voor Java en Madoera, en voor de Buitenbezittingen. Van al wat in de laatste tien jaren in Nederl.-Indië geproduceerd werd voor de Europeesche, en in 't algemeen voor de buiten landsche markt, geven derhalve deze tabellen een overzicht. Daaraan zijn ontleend de graphische voorstellingen van den heer Jaeger op blad IV, welke betrekking hebben op den uit voer van Java 2 ). Het jongste overzicht van den uitvoer van stapelproducten uit Nederlandsch Indië vindt men in den Regeeringsalmanak van Nederlandsch Indië van 1883, die, in November afgedrukt, in het laatst van de maand Januari reeds hier te lande per ') Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlaudsch-Indié', Deel XXIV, aflevering XI en XII. Het opstel is ook afzonderlijk in het Engelsch te Batavia uitgegeven. 2 ) Onder de hoeveelheid koffio uitgevoerd door particulieren zijn begrepen de 100 000 pikols of 6176125 KG., welke sedert 1871 jaarlijks door het Gouver nement op Java worden verkocht. Groep 111. 20* Klasse. 139 mail werd ontvangen. Een exemplaar van dien almanak is op de Tentoonstelling aanwezig (zie 15 de klasse, n°. 1). In de onlangs door de Indische regeering gepubliceerde sta tistiek van den handel en scheepvaart van Ned. Indië over het jaar 1879, vindt men eene tabel, aangevende de waarde of hoeveelheid van de voornaamste voortbrengselen van landbouw of nijverheid, die van 1875 tot 1879 zijn uitgevoerd uit alle havens van Ned. Indië, en afzonderlijke tabellen van dien uit voer naar elk van de landen, waarmede uit Ned. Indië handel wordt gedreven (zie 19 ue klasse B). In de jaarcijfers, verleden jaar gepubliceerd door de Ver eeniging voor Statistiek in Nederland, vindt men op bl. 162 en 163 eene opgave van de sedert 1850 in Nederland aan den Staat verantwoorde gouvernementsproducten uit Indië, met name de koffie, suiker, tin en kinabast, en gezamenlijk van alle overige producten, indigo, peper, tabak, tbee, kaneel, co chenille, kruidnagelen en muskaatnoten, waarvan de cultuur op hoog gezag is ingetrokken. Van deze Jaarcijfers is onlangs eene fransche editie verschenen onder den titel Hésumê statistique pour Ie Boyaume des Pays Bas, met eene uitvoerige inleiding voor den buitenlandschen lezer. De blz. XV — XVII handelen over de koloniën. Ned. West-Indië. In de kolonie Suriname was in 1881 de uitgestrektheid gronds in cultuur, welke sedert 1877 eenige uitbreiding had ondergaan, 12 410,6 hectaren. Daarvan waren 3 995,2 hectaren beplant met suikerriet, 3 657,5 met cacao, be nevens 1 237,4 gedeeltelijk met cacao, voor het overige, als zoogenaamde kostgronden, met voedingsmiddelen; 2 209,8 hec taren waren geheel als kostgronden beplant, en 1 163,9 met bananen; eindelijk waren er nog 144,8 hectaren, waarop koffie, cacao en voedingsgewassen door elkander werden gekweekt. De opbrengst van de koffie was luttel, in 1881 9 215 KG.; die van de cacao vooruitgaande, zij bedroeg in dat jaar 1 871 290 KG. De productie van suiker in 1881 bedroeg in het geheel 8 854 275 KG., benevens 2 072 446 liters melasse, en 562 770 liters rum en dram. Sedert 1871 was het aantal suikerplantages van 66 op 33 gedaald. Men hoopte echter, dat de oprichting van de centrale suikerfabriek van de Handelsmaatschappij, waar het product van verscheidene plantages ingevolge aangegane overeenkomst met de eigenaars, zou worden verwerkt, een gunstigen invloed op deze industrie zou uitoefenen. Het aantal kreolen en verdere niet tot de immigranten behoorende arbeiders, op de plantages Groep 111. 14< Klasse. 14 koempa) na de Bonische expeditie in 1860 met de vazalstaatjes Tello, Bangkala, Binamoe en Sanrabone vermeerderd, terwijl het door Bone afgestane landschap Sindjai met Boeloekoempa tot de nieuwe afdeeling Ooster-districten werd vereenigd. Overi gens streeft de Regeering er bestendig naar haar gezag over de meer afgelegen gewesten, die niet tot het vernieuwd Bon gaaisch traktaat toetraden, bijv. over Wadjo en andere, uit te breiden, terwijl in N. Celebes, vooral in de Minahassa, door de werkzaamheid der zendelingen ons gezag hechter bevestigd werd. Met Gorontalo, de rijkjes der N. kust en met de Sangir- en Talaur-eilanden zijn de vroegere betrekkingen nader geregeld. In de Molukken en op Nieuw-Guinea zijn de zaken sedert de dagen der Compagnie slechts in zooverre gewijzigd, dat de onbepaalde rechten, die dat lichaam, als suzerein over Tidore, op de Papoesche eilanden en een deel van Nieuw-Guinea kon doen jgelden, thans door de besluiten van 24 Augustus 1828 en 30 Juli 1848 bepaald en omschreven zijn. Als oostgrens van het Nederlandsch gebied werd daarbij de meridiaan van 141° O. L. Gr. aangenomen, hoewel tot dusver van een eigenlijk geregeld bestuur over de woeste Papoes geen sprake geweest is. Wat de overige eilanden betreft, op Timor werden onze grenzen tegenover het Portugeesche gebied door het tractaat van Lissabon, 20 April 1849, nauwkeurig afgebakend, terwijl de rechten dier mogendheid op den Oosthoek van Flores en op enkele rijkjes in de benoorden Timor liggende eilandjes door ons werden uitgekocht. Op Bali, dat met de Compagnie slechts handelsbetrekkingen had onderhouden, werd in 1841 onze suze reiniteit erkend, terwijl na de expedities van 1846, 1848 en 1849 niet enkel ons oppergezag voor goed op dit eiland werd gevestigd, maar de rijken Boeleleng en Djembrana zelfs onder ons rechtstreeksch beheer gebracht werden. Blijkt uit alles, hoe snel ons gezag in 60 jaren niet enkel in uitgebreidheid vooruit ging, maar tevens intensief toenam, dan mag men den heer Robidé van der Aa nazeggen, dat Nederland, na Engeland de eerste koloniale mogendheid, niet ontaard is van de koene voorvaderen in de zeventiende eeuw, en onverdroten aan de grootsche taak, van die voorvaderen geërfd, blijft arbeiden. Tevens wordt daardoor gehoorzaamd aan de wet der geschied kundige noodzakelijkheid, die ons, evenzeer als de Russen en Engelschen in Centraal Azië en Voor-Indië, voortdurende ge biedsuitbreiding voorschrijft. Na dit vluchtig overzicht van de wijze waarop onze Oost- Indische bezittingen verkregen zijn, moeten wij thans den blik naar het westelijk halfrond richten. Nog eer de Oost-Indische Groep 111. 20* Klasse. 140 werkzaam, verminderde steeds, terwijl dat der immigranten toe nam door aanvoer uit Britsch-Indië, waartoe uit het immigra tiefonds bijdragen werden verstrekt. Bijna allen keerden echter, na expiratie van hun contract, naar hun land terug; slechts aan enkelen hunner waren in 1881 gronden ter bewoning en be planting op hun verzoek afgestaan. Deze immigranten hadden in dat jaar eene som van f 97 259,39 in de spaarbank. Van de West-Indische eilanden voerde St. Martin in 1881 uit 264 000 KG. suiker en wat mais, St. Eustatius eene ge ringe hoeveelheid aardappelen en jams. Mr. W. B: BERGSMA en F. M. JAEGER. 25. Kaarten, voor schriften, modellen eu verdere stukken betreffende het Kadaster. — De Kadastrale dienst in Ned. Indië. Karang anjer, resid. Bagelèn, van de voormalige statistieke opneming. j. Overziehtakaart van de geographi sche triangulatie van Java, samenge steld en gephotogmpheerd op het topographisch bureau te Batavia. NB. Het met een karmijntint inge wassehen gedeelte is door de voormalige statistieke opneming opgemeten, en wordt thans door het Kadaster bijgehouden. Door karmijn-arcpurinEen is aangegeven wat door het Kadaster is opge meten en ook bijgehouden wordt. a. Kort overzicht van de ontwikke ling en den tegenwoordigen toestand van het kadaster op Java. b. Triangulatie- en sectie-verdeeling van de kadastrale afdeeling Semarang, met bijbehoorende kaarten en staten. Ingebonden. c. Overzichtskaart van de kadastrale afdeeling Semarang met verdeeling in Beotiün. In bladen. d. Een minute-plan niet bijblad van de kadastrale afdeeling Semaraug. e. Twee kopijen van minute-plans, zijnde een net plan en een zakatlas. f. Een minute-plan der kadastrale afdeeling Pasoeroeau, met daarbij be hoorende kaart, aantoonende het ver band tusschen de oude verpondinss nommers en die der nieuwe kadastrale perceelen. g. Een gedeelte der nog niet afge werkte overzichtskaart van de kadas trale afdeeling Soerabaja, ingezonden als proef van teeken- en arceer-werk. h. Twee dessa-kaarten van de dessa's Wanasri en Kemiri van voornoemd district. i. Ver/amelkaart van het district k. Instructiën voor de meting en de kaarteering op do hoofdplaatsen en in de binnenlanden. — Instructie voor de Bewaarders van het Kadaster om trent do samenstelling der kadastrale boekhouding van het Kadaster, met daarbij beboorende modellen, gedeelte lijk ingevuld. I. Eene kaart van driehoeksmeting voor di> kadastrale metingen in de districten Probolinggo, Soemberkareng en Dringgo, resid. Probolinggo. m. Een minute-plan van de kadas trale afdeeling Kotta Probolinggo. n. Een meetbrief van een perceel woeste gronden in de resid. Probo linggo, en idem van een erf in de res. Batavia, zooals die thans door het Kadaster worden opgemaakt, op de plaatsen waar de algemeene kadas treering nog niet begonnen is. Groep 111. 20» Klasse. 141 o. Op groen papier eenige kopijen van veldaanteekeningen, zooals die door verschillende mantri's (inlandsche landmeters) op het veld in potlood en thuis in inkt zijn opgeteekend. p. Voorschriften voor bijhouding der kaarten, staten en registers van de voormalige statistieke opnemingen. q. Grondregisters, Staat lett. Aen hulpkaart der dessa Wauasri, behoo rende bij de dessa-kaart, sub. h ge noemd. 26. Kadastrale kaart van Batavia in vier bla den. — Departement van Koloniën. vergelijking met de honderd jaren later vervaardigde kadas trale kaart dier hoofdstad. — Topographisch Bureau, te Batavia. 27. Een uit de hand be werkte kopie van een kadastrale kaart der stad Batavia in 1770, ter 28. Schets van de cul tuur en fabricatie van het suikerriet in de kolonie Suriname, door C. J. Hering. Met diagram aantoonende den uitvoer van suiker in kilo grammen uit Suriname van 1832 —1882, en eenen staat van den uitvoer van suiker nit Suriname van 1700—1882. HS. — C. J. Hering, in Su riname. Dit onderdeel vun Klasse 20 behoeft geene algenieene toe lichting , na hetgeen reeds in de Inleidingen tot lett. A en B dezer Klasse geaegd is. 29. Typen van pro ducten in Ned. Oost-lndië geteeld en naar vreemde ge westen uitgevoerd wordende. — Dunimler en C°. op Javn, vertegenwoordiger M. P. Pels, te Amsterdam. A. Koffie. Java. I—4. Preanger bruiu, — geel, — blank, — bleek. & —6. Pasoeroean: Sisir, groen W-I. aard; Malaag grot-u, — bleek. B—ll. Kadoegeelachtig, — blank, — bleek, — groenachii^. 12—16. Samarang geelaclitig, — blank, — bleek, — groenachtig. l<ï. Bagelen geelachtig. 17 en 18. Hanjoeinas blank, — bleek. I\K Solo groenachtig. 20. ïegal goed groen. 21. Tjeribon bleek, — bont groen achtig. 33. Besoeki W.-I. aard, groenachtig. 23 en 24. Probolinggo W.-I. aard, groen, — groenachtig. tfi en 86. Kediri goed blank, — bleek. 27. Pekalongan groenachtig. 28. Pangool bleek groenachtig. 29 —31. Bantam, Demerary-aard, C. Voortbrengselen van den Landbouw: Monsters. Groep 111. 20» Klasse. 142 bleek, groenachtig, grauw. 32 en 33. Indramajoe, Preanger-aard , blank, bleek. 34. Banjoewangi helder bleek. 35. Batavia, Preanger-aard, blank. 36. Soerabaja bleek groenachtig. Blauwe Java, in Nederland gedopt. 37 en 38. Pagilaran, mooi kleurig met zilverhuid, — rondboon fijnkleurig met zilverhuid. 39—41. Ajer Dingin, grof goud kleurig, — middel id. — rondboon id. 42. W.-I. bereiding op Java gedopt, kleurig met zilverhuid. 43. Pamanoekan groen, gewone be reiding. 44—46. Nangoen goed groen, — koffie in bes, — koffie in hoornschil. Liberia-koffie, op Java geteeld. 47. West-indische bereiding, geel achtig, mooi grof. 48. W.-I. bereiding, blank geelachtig, goed grof. 49. Gewone bereiding. Buitenbezittinycn. 50—53. Menado hooggeel, — goed geelachtig, — blank, — geel, drijf boon. 54 en 55. Belang bleek geelachtig, — helder blank grof gezocht. 56. Amoerang grof geelachtig. 57. Bali bleek groenaclitig, ongepikt. 58—61. Timor goed geelachtig, — blank, — bleek, — groenachtig. 62—64. Palembang, overjarig blank bleek wormsteek, — goed geel, — blank. 66—67. Bouthain geelachtig, — blank, — groenachtig. 68. Sindjai geelachtig. 69 en 70. Boengi geelachtig, — blank. 71 en 72. Loewoe geelachtig, — blank. 73. Boeton blank. 74. Maros bleek hlauk. 75. Boeloekoeraba bleek. 76. Pare bont groen. 77. Soembawa grauw bont. 78—80. Soetnaniek, W.-I. bereiding, mooi grof kleurig middelkleurig, rondboon goedkleurig. 81—83. Gadong Batoe, W.-I. berei ding, grof red. kleurig, middel red. kleurig, — rondboon red. kleurig. 84. Padang-bovenlandsch. 85. Mandheling. 86. Ajer Bangies. 87. Angkola. 88. Painan. B. Thee. 89—103. Boei, Cougo, Souchon, Pouchon, Kempoei, Soepoei Pecco, Pecco Souchon, J'ecco, Flowery Peeco, Oranje , Tonkai, Schin, Hysant, Uxim, Joo9jes. C. Tabak. Java. 104. Kediri, vaalbruin dekblad. 105. Besoeki. heiderbruin spikkel dekblad. 106. Loemadjang, helder dekblad. 107. Banjoemas, bruin dekblad. 108. Malang, Crossoh kerf. Sumalra. 109. Langkat, heiderbruin dekblad. 110. Doli, bruin dekblad. D. Tin. 111. Bangka-tiu. 11-2. Billiton-tin. E. Gom-elaatiek. 113. Gom-elastiek, Lampong. 114. Gom-elaatiek, Bengkoelen. F. Getah pertja. 115. (letah Pertja, Sumatra. G. Peper. 116. Lange peper. 117. Lampong-peper. H. Eijst. 118. Kandangauer tafelrijst. 119. Indramajoe tafelrijst. 120. Bevius tafelrijst. I. Cubebeu. 121. Onbcben. J. Indigo. 122. Zeer hard, zeur zwaar, leiig bleek. 123. Vast schraal violet. 124. Goed rood violet, fijn. 125. Vrij zacht, fijn, levendig rood violet. 1 :'i>. Zeer zacht, zeer fijn, zeer kleurig, rood violet. K. Gom Copal. 127—130. Harde Gorontalo A, B, C en D. Groep 111. 20> Klasse. 143 131. Mooi naturel geschraapt. 132. Naturel ongesehraapt. 133. Naturel, Papoea. 134. Ternate , mooi naturel. 135. Ternate, goed naturel. L. Gom Damar. 136 en 137. la en la, Batavia. 138 en 139. la en 2a, Padang. M. Gom Benzoo. 140 en 141. la en '2a, Sumatra. N. Casaia. 142 en 143. la en 2», Padang. 144. Cassia fistuln. O. Muskaatnoten. 145 en 146. Bauda-noten, 80 stuks per '/s K g-i — 12 ° Btuta V* T l /j K g -147' Padang-noten, 120 stuks per >/, Kg. 148. Makasser-nolen, 120 stuks pel 149. Lange of wilde Mukaaser-noten. 150. Padang-noten in den dop. P. Foelie. 151. \a Banda-foelie. 152. la Makasser-foelie. Q. Kruidnagelen. 163. Gewone kruidnagelen. 154. Aniboina-kruidnagelen. K. Kapok. 155. Kapok, prima gezuiverd. 15<i. Kapok, half gezuiverd. 157. Kuwe kapok. S. Suiker. 158. Java, stoomsuiker, wit. 169. Java, stoomsuiker, grijs. T. Padi. 160. Twee bossen Java-padi. 30. Vitrine met een verzameling va« mon sters koffie, thee, .suiker en andere producten van Java. — De Indische Handelsbank, te Amsterdam, als vertegenwoor digster van de volgende onder nemingen : a. Partikuliere landen. Tjikandi oedik, res. Bantam, af'd. Serang. Tjikoppo, rea. Batavia, afd. Buiten zorg. h. Suikerondernemingen op contract. Adiwerna, res. Tegal, afd. Tegal. Bandjar-dawa, res. Tegal, afd. Pe malang. Djati-barang, res. Tegal, afd. Brebes. Djati-wangi, res. Tjeribon, afd. Ma djaleugka. Karaug-samboug, res. Cheribon, afd. Cheribon. Vereeniging Djaparasche suikeriabri kanten. c. Erfpachtslanden. Aardenburg, res. Preanger reg., afd. Sookaboemi. Ardjasari, res. Preanger reg., afd. Bandong. Kosala, res. Bantam, afd. Lebak. Panoembaugan, res. Pekalongau, afd. Pekalongan. Tjiaela, res. Bautam, afd. Lebak. Waspada, res. Preanger reg., afd. Limbangan. d. Op vrijwill. overeenk. werkeiuli-. Bala poelang, ves. Tegal, afd. Brebes. Kali tandjong, ros. Cheribon, afd. Cheribon. e. Thee- eu kina-maatanhappij Bagelèn, res. Bagelèn, afd. Ledok. A. Koffie. 1. Koffie in hoornsehü, grootboonig, A en B. — Panoembangan. 2. Koffie in lioornschil, middensoort en kloiuboon. — Panoembangan. 3. Mauurtjes-koffie iu hoornschil, groot, middel, klein. — Panoembangau. 4. Koffie gepeld, W. Ind. bereiding, groot, middel, klein. — Panoembangau. 6, Kolfie gepeld, W. Ind. bereiding, zilvervlies. — Panoembaugan. 6. Koffie gepeld, W. Ind. bereiding, mannetjes, groot, middel, klein. — Panoembangan. 7. Koffie gepeld, gew. bereiding, groot, middel, klein. — Panoembangau. 8. Koffie gedroogd roodschil, groot, middel, klein. — Panoembangan. 9. Koffie gedroogd roodschil, in elkander gegroeid. — Panoembangan. Groep 111. 20« Klasse. 144 10. Koffie blank, oogst 1880. — Panoeinbangan. 11. Koffie Liberia, hoornschil, oogst 1881. — Panoembangan. 12. Koffie Liberia. — Tjikandi Oedik. 13. Koffie, gewone bereiding. — Tjikandi Oedik. 14. Koffie, hoornschil. — Tjikandi Oedik. 15. Koffie Liberia, in hoornschil. — Tjisella. 16. Koffie Liberia, gewone berei ding. — Tjisella. 17. Koffie, gewone bereiding. — Tjikoppo. 18. Koffie, West-Ind. bereiding. — Tjikoppo. 19. Koffie, West-Ind. bereiding. — Aardenburg. 20. Koffie, kunstmatig gedroogd. — Waspada. 21. Koffie, gewone Preanger berei ding. — Waspada. 22. Koffie, gewijzigde. West-Ind. bereiding. — Waspada. '23. Koffie, West-Ind. bereiding. — Kosalla. •24. Koffie Loeak. — Kosalla. '25. Koffie mannetjes, W.-Ind. be reiding. — Kosalla. '26. Koffie mannetjes , gew. bereid. — Kosalla. 27. Koffie, gewone bereid. — Koßalla. B. Thee. 1. Pecco. — Tjikaudi Oedik. '2. Pecco Souchon. — Tjikandi Oedik. 8. Souchou. — Tjikandi Oedik. 4. Congo. — Tjikandi Oedik. 5. 27 S Kilo Mowery Pecco. — Ardjasari. 6. 2'/. Kilo Pecco. — Ardjasari. 7. 2 1 /, Kilo Bro. Pecco. — Ardja sari. 8. 2'/ 2 Kilo Souchon. — Ardjasari. 9. Diverse soorten. — Waspada. 10. Diverse soorten. — K» maatschappij. C. Suiker. 1. Gecentrifugeerde lioofdsuikrr. — Adiwerna. '2. Gedekte hoofdsuiker. — Adiwerna. 8. Muscovade. — Adiwerna. 4. Stroopsuiker N°. 1. — Adiwerua. b. ~ N». '2. .. 6. ~ N". 8. „ „ 7. „ N". 4. .... „ 8. „ H». B. „ 9. Ongecentrifugeerde stroopsuiker N°. 5. — Adiwerna. 10. Suiker N O . 20, bereid met kalk.— Djatibarang. 11. Suiker muscovade. — Karang Sambong. 12. Hoofdsuiker N°. "% 4 . — Karang Sambong. 13. Stroopsuiker. — Karang Sam bong. 14. Hoofdsuiker N°. 20. — Bala Poelang. 15. Hoofdsuiker N°. 17. — Bala Poelang. 16. Hoofdsuiker N°. 14. — Bala Poelang. 17. Hoofd- en stroopsuiker N°. 14.— Bala Poelang. 18. Stroopsuiker, grauwe nuance. — Bala Poelang. 19. Stroopsuiker, roode nuance. — Bala Poelang. 20. Suiker N°. »/ M . — Kali tandjoug. 21. Gekleide suiker. — Bandjardawa. 'l'l. Gecentrifugeerde suiker. — Bandjardawa. 23. Suiker-monsters. — Djatiwangi. 24. Suiker-monsters — Djaparascbe Vereen i D. Diversen. 1. Kokosnoot (kern). — Tjikamli Oedik. 2. Kokosnoot, geperst tot olie. — Tjiknndi Oedik. 3. Katjang-olie, monsters ir.et In schrijving. — Waspada. NB. De katjang-uli.' is liet product van de Arachis Hypogaea, in liet Mal. en Jav. katjang tanah of mg tjina, in het Soend. soeoek, in het Eng. groundnut ctklhv .■ verscheidenheid van dit gewas, voor een tiental jaren op het land Waspada inge voerd en gekweekt uit zaden die de heer Holle uit Engeland ontving, onderscheidt zich gunstig van de gewone (die 7 il 9 maan den noodig heeft eer de vrucht kan gerooid worden), doordien zij hare noten in ongeveer 4 maanden tot rijpheid brengt. Men noemt ze Soeoek Waspada of Soeoek Hola, en zij valt zoozeer in den smaak der inlanders, dat zij zich, zonder eenigc tußschcnkomst van het bestuur, over de geheelo Pre Groep 111. 19f Klasse 145 l'l gr ju. anger verspreid heeft. — Dit is ontleend aan eene nota van den heer K. F. Holle, bij deze inzen ding gevoegd. 4. Arrowroot. — Tjikandi Oedik. 5. Patcliouli-bladeren (Pogostemon Patchouly Pell.-Sant.). — Tjikandi Oedik. 6. Gedroogde Pisang. — Tjikandi Oedik. 7. Vanille. — Tjikoppo. 8. Rijst, Ie soort. — Tjikoppo. 'J. Kinabast. ■ — Waspada. a. Lcdgeriana g. van 4 1 / ; -jarige boomen, groenbladerig type. b. Ledgeriana r. van 4'/ 2 -jarige boomen, roodbladerig type. c. Ledgeriana b. van boomen bastaard type. d. Officinalis van 6 a 7-jarige boomen. e. Succirubra van 3'/ 2 -jarigo boo men. 10. Zijdeworm-cocons, met lijst en nota. — Waspada. NB. De hierbij gevoegde nota is van den heer K. F, Holle, die dnarin door hot voorbeeld vau Waspada de mogelijkheid der zijdeteelt in N. I. aantoODt. E. Boeken over padi en audere cultures en nota's in HS. van den heer K. F. Holle over de Ejjdeteelt in N. I. en cic Arachis üypogaea. 81. Vitrine met 28 diverse snikeriuo n s t e r s. — De Tegalsche Suikerfa brikanten, door tussehen komst der Nederlandsen-Indische Handelsbank, te Amsterdam. 0. Negen van Doekoewringin. 4. Twee van Kemanglen. c. Twee van Kemantren. d. Twee van Bala Puclang. e. Twee van Paugka. /. Vier van Tjomal. g. Twee van Pagongan. h. Twee van Maribaja. 1. Twee van Djatibarang. j. Een van Bandjardawa. k. Een uitvoerige beschrijving, op Tabel in Handschrift, van de vier monsters van Tjomal, met aan wijzing van den gang der fabri catie, door Dr. L. Ostermann, Chemicus der fabriek. 32. Verzameling van 182 monsters, deels van gouvernenieutskoffie, deek van koffie van particuliere- en erf pachtslanden op Java, Sumatra, Celebes en Bali. — Factorij der Ned. Handelmaatschap pij, te Batavia. Deze monsters zijn afkomstig van de volgende ondernemingen ') of plaatsen. ï—l4. o. Djatirongo, r. Samarang, afd. Anitarawa. 15—18. o. Kerdjo.r. Soerakarta,afd. Wonogiri. 19, '20. o. Getas, r. Soerakarta, afd. Eojolali. 21, 22. o. Pringapoes, r. Soorakarta, afd. Bqjolali. 23, 24. o. Ngasinan, r Soerakarta, afd. Bojolali. 25, 2(i. o. Stoegoer, r. Soerakarta, afd. Bojolali. 27. o. Poetjan Keringas, r. Soerakar ta, afd. Bojolali. 28. o. Tlogo, r. Samarang, afd. Sala tig». 29. o. Sringin, r. Samarang, afd. Jiendal. 30. o. Kgareanak, r. Samarang, afd. Kendal. 31. o. Djerook Wanal enPlossoßoe ngal, r. Soerakarta, afd. Wonogiri. 88. o. Golli, r. Samarang, afd. Sa latiga. 88—86, Gouvernements-koffie iiit S:i mnrang, Kadoe, Soerakarta en Djokja karta." 87 —41. o. Geboegan, res. Samarang, afd. Ambarawa. 42. o. Gadoengan , r. Soerakarta, afd. Wonogiri. \?,. Gouvernements-koffie uitDjnpara. 44—48. o. Siketjer, r. Samarang, afd. Keiicinl. 49—53. o. Sedandang, r. Samarang, afd. Kendal. ') De landbouwondernemingen ziju aangeduid door de letter o. vóór den naam. Groep 111. 20» Klasse. 146 54. o. Rembes, r. Samarang, afd. Kendal. 55 en 56. o. Soekamali, r. Samarang, afd. Kendal. 57. o. Medune, r. Samarang, afd. Kendal. 58, 59. o. Terwidi, r. Samarang, afd. Ambarawa. 60. o. Mangir, r. Samarang, afd. Kendal. 61, 62. o. Mangies, r. Soerakarta, afd. Klaten. 63. o. Satrian, r. Soerakarta, afd. Bojolali. 64. o. Djatirongo, r. Samarang, afd. Ambarawa. 65. 66. Boemiajoe, res. Tegal, afd. Brebes. 67—69. Salem, r. Tegal, afd. Brebes. 69—71. Lebaksioe, r. Tegal, afd. Brebes. 73—75. Bongas, r. Tegal, afd. Pa malang. 76. Gantoengan, r. Tegal, afd. Pa malang. 77. Mandirandja, r. Tegal, afd. Pa malang. 78 —80. o. Karang mego, r. Pekalo ngan. 81 —82. o. Wonodadi, r. Pekalongan. 83. o. Simbang, r. Pekalongan. 84 en 85. o. Djolotigo, res. Pekalo ngan. 86 en 87. o. Sido Goeno en Proem pang, res. Pekalongan. 88 en 89. Gouvernements-koffie uit Pekalongan. 90 en 91. o. Tombo, res. Pekalo ngan. 92—94. o. Karang Mego, res. Peka longan. 95 en 96. Lahat-koffie, ros. Palem bang. 97. Moeara-doea-koffie, res. Palem bang. 98. Tebing-tinggi-koffie, res. Palem bang. 99—102. o. Loeboe Selasi, res. Pa dangsche Bovenlanden, afd. XIII en IX Kota's. 103—106. o. Soemaniek, res. Padang sche Bovenlanden, afd. Tanah Datar. 107—110. o. Gadoeng Batoe, res. Pa dangsche Bovenlanden, afd. Tanah Datar. 111. Gouvernements-koffie van de Padangsclie Bovenlanden. 112. Gouvernements-koffie van Mandheling. .« 113. Gouvernements-koffie van S Angkola. | -g 114. Gouvernements-koffie van s,g Ajer Bangies. 'S 115. Gouvernements-koffie van -g fe Painan. 116. Gouvernements-koffie van O Indrapoera. 117. Bengkoelen. 118. Moko-Moko, res. Bengkoelen (afkomstig uit Korintji). 119. Ondern. van H. A. Mess, res. Padang. 120. o. Loeboek Gedong, res. Padang. 121. 122. Gouvernements-koffie uit Banjoemas. 123, 124. Gouvernements-koffie uit Preanger Reg., afd. Tjitjalengka. 125, 126. Gouvernements-koffie uit Bagelèn, afd. Ledok. 127, 128. Gouveruements-koffie uit Preanger Regentschappen, afd. Lim bangan 129. Bontbain, Gt. van Celebes. 130. Boeloekoemba, Gt. van Celebes. 131. Sandjai, Gt. van Celebes. 132. Timor. 133. Boengi, Gt. van Celebes. 134. Loewoe, Gt. van Celebes. 135. Badong, eild. Bali. 166. Eild. Boeton, Gt. van Celebes. 137. Maros, Gt. van Celebes. 138, 139. Menado, res. Menado. 140. Belang,.res. Menado. 141. Amoerang, res. Menado. 142. 143. Indramajoe, res. Cheribon. 144. Linggar djati, res. Cheribon. 145. Madjalengka, „ „ 146. Galoe, „ „ 147—150. Koeningan, „ „ 151. Pandeglang, res. Bantam. NB. Pandeglang is de eenige afdeeling dezer resid. waar eenige koffie wordt geteeld. 168. o. Boenga Meioer en PassirNang ka, res. Preanger Reg., afd. Tjiandjoer. 153. o. Sinagar Tjirohani, res. Pre anger Reg. 154. o. Tjiwangi, res. Preanger Reg., afd. Tjiandjoer. 155. Tjikandi Oedik, part. land, res. Bantam, afd. Serang. 156. Tandjong West (Pasar Mingo), part. land, res. Batavia, afd. Meester Cornelis. 157. Ontbreekt. Groep 111. 20« Klasse. 147 158a.—158 h. o. Daoelat, Preanger Eeg., afd. Tjitjalengka. 159a, 1596. Tjitrap, part. land, res. Batavia, afd. Buitenzorg. 160a, 160J. o. Calorama, res. Prean ger Eeg., afd. Tjiandjoer. IGI. o. Siti ardja, res. Preanger Reg., afd. Tjitjalengka. 162. Tjiomas, part. land, res. Batavia, Afd. Buitenzorg. 163—166. r. Preanger Eeg. 167, 168. r. Krawang. 169. o. Boemiajoe, res. Pasoeroean, afd. Malang. 170. o. Soember nongko, res. Pa soeroean, afd. Malang. 171. o. Waliran, res. Madioen, afd. Madioen. 172. 173. Bendo, res. Besoeki, afd. Banjoewangi. 176—176. Wangkal, eiland Bali. NB. Van deze monsters is n°. 175 Bali-koffie, maar n°. 174 cacao boonen en n°. 176 bereide cacao. De ond. Wangkal behoort aan Jhr. H. I. A. S. de Mey van Gerwen. 177. Malang, res. Pasoeroean. 178. Modjokerto, res. Soerabaja. 179. Eea. Kediri. 180. Ees. Besoeki. 181. Ees. Probolinggo. 182a en 1824. Ees. Madioen. 33. Monsters koffie van de huurlanden Bonowati en Siinbarwangi, res. Madioen, afd. Ponorogo. — J. T. van Bloe men Waanders, vertegenwoor digers Voute en C O ., te Am sterdam. a. Eerste kwaliteit koffie van het land Bonowati, oogst 1882, op West- Indische wijze bereid. — Grof boon. b. Als voorgaand. — Middelboon. c. Als voorgaand. — Eondboon. d. Eerste kwaliteit koffie van het land Simbarwangi, oogst 1882, op West- Indische wijze bereid. — Grofboon. e. Als voorgaand. — Middelboon. f. Als roorgaand. — Eondboon. 34. Zeven monsters Ja v a - k o f f i e, ondern. Seloka ton, r. Sauiarang, afd. Ken dal. — A. van der Leeuw, koffieplanter op Java. a. Wringin Sari W. I. B. koffie Ie soort. b. Poetjang Sari W. I. B. koffie Ie soort. c. Parakan W. I. B. koffie Ie soort. d. Djamboan „ „ „ e. Banaran „ „ _ f. Genting Goenong W. I. B. koffie Ie soort. g. Koffie in hoornschil. 35. Monsters van nian netjes-koffie en gewone koffie van het erfpachtland Lebak Pare, distr. Sadjira, res. Bantam. ■—■ H. Suermondt en C O ., te Rotterdam. 36. Monsters van sui ker en indigo van de on derneming Bangah Penging, r. Soerakarta, reg. Bojolali. — R. Bauws, te Arnhem. 37. Typen van Borneo indigo, 35 monsters in af zonderlijke vitrine. — L. C. Schalkwijk, te Semarang. Type n°. 1. 4 monsters, deeg: zacht glad en vet; kleur: dof violet; 4 d". deeg: vrij zacht glad, iets defect; kleur: zeer dof violet; 4 d". deeg: vrij zacht glad vet; kleur: ordin. dof violet en gevlekt. Type n°. 2: 4 monsters, deeg: zacht glad vet; kleur: goed violet wat bleek; 4 d°. deeg: vrij zacht glad, tamelijk vet, kleur: bleek violet. Type n'. •'!: 4 monster3, deeg: vrij zacht iets defect, kleur: goed blauw, vrij levendig; 4 d°. deeg: vrij zacht wat grof; kleur: bleek blaauw. Type n°. 4: 3 monsters vrij zacht grof en defect, kleur: dofrood, 4 d°. wat grofkorrelig en defect, kleur: zeer ordin. dofrood. Groep 111 20« Klasse. 148 Eene analyse van type 2, monster 2, toonde dat deze indigo een zuiver iu digotine-gehalte bezit van 60,3°/,,, ter wijl de beste Java-soorten van 40 tot 85% zuivere indigotine opleveren. 38. Acht monsters in digo van de indigo-on derneming Plagan, res. Soerakarta, afd. Klatten. — F. Ph. van Suchtelen, admi nistrateur en mede-eigenaar. 39. Stolp met monsters indigo van het land Ba ngoon Ar dj o, res. Pekalon gan. — W. F. Brandon, te Am sterdam. 40. Verzameling van monsters indigo van de verschillende onderne mingen op Java, benevens de voornaamste merken der vroeger op Hoog gezag geteelde Gouvernements-indigo. — P. G. C. Calkoen, makelaars in verfwaren te Amsterdam. 41. Vijftien soorten thee, van iedere soort een kistje en een stopfiesch, afkom stig van de plantage Parakan Salak, res. Preanger Reg., afd. Soekaboemi, eigenaars Erven A. W. Holle, administrateur — G. C. F. W. Mundt. Deze monsters bestaan uit: 1 impe rial Pecco, 2 flowery Pecco, 1 Pecco, 2 Pecco Souchon, 1 Souchon, 1 Congo, 1 broken Pecco, 1 Bohea, 1 Joosjes, 1 TJxim, 1 Hyson, 1 Twankay, 1 Schin. 42. Acht kistjes en zes stop flesschen met mon sters thee van de plantage Tjisalak, res. Preang. Keg., afd. Soekaboemi. — P. C. Philip peau, c.s, eigenaars. De monsters in kistjes zijn.: 1 Pecco, 2 Pecco Oolong, 2 broken Pecco, 1 Souchou, 2 Congo; die in flesschen 1 superior Pecco, 1 flowcry Pecco, 1 Pecco, 1 Pecco Oolong, 2 Pecco Souchon. 43. Vier-en-twintig monsters zwarte Java thee van de thee-onderne ming Dramaga, res. Batavia, afd. Buitenzorg. — J. G. Th. van Motman, eigenaar. De monsters zijn: a. Witpuntig (white tips): I°. imperial Pekoe, 2°. flowery Pekoe, 3°. Pekoe, 4°. broken Pekoe, 6*. Soepoei Pekoe, 6°. Pekoe Souchon, 7°. Souchon, B°. broken Sou chon, 9°. Congou, 10°. flowery Pekoe siftings, 11°. Pekoe siftings, 12°. Sif tings. — 4. Geelpuntig (yellow tips), dezelfde merken, 13°.—24°. 44. Monsters tabak uit de Nederlandsche kolo niën met de daarvan ge maakte sigaren, tabaks planten in de verschillende phasen harer ontwikkeling, en voorstelling eener droog- en sorteerloods op Java en Suma tra. — Comité der collectieve Tabakstoonstelling, vertegen woordigende een aantal belang stellenden in den Nederland schen tabaksbandel (buiten mededinging). NB. Het doel dezer inzending is een denkbeeld te geven van de tabaks cultuur in Ned. Indië en de aan dacht te vestigen op de uitstekende eigenschappen der Ned.-Indische tabalisproducten. Alle hoofdsoorten Groep 111. 20» Klasse. 149 zijn in de verschillende kleuren en qualiteiten vertegenwoordigd door monsters, van welke meestal een blad, om beter over de kleur te doen oordeelen, op karton uit gestrekt en geplakt is. Bovendien zijn van die soorten sigaren ten toongesteld, vervaardigd in de fabriek van den heer B. Bergman Carels te Amsterdam. Op een groot platform, omge ven door de vitrines waarin ge noemde monsters geplaatst zijn, is een schuur opgericht van het materiaal (bamboe en alang-alang) zooals gewoonlijk op Java, en ge deeltelijk ook op Sumatra, daarvoor wordt gebruikt. De eene helft is ingericht als droogloods, de andere als afpakschuur. De plan ten die te drogen zijn opgehangen, zijn van natuurlijke grootte; eene Javaansche vrouw is bezig met sorteeren. De pers die zich daar bevindt, is van het gewone op Java en ook meest op Sumatra gebruikelijke model. Buiten de schuur staan tabaks planten in natuurlijke grootte in verschillende phasen harer ont wikkeling, van de bibit (kweek planten) tot aan de plant in bloei. Sommige zijn reeds getopt; een Chinees is met het toppen eener plant bezig. Het fakrikaat voor de inlandsche markt is vertegenwoordigd door een mandje zoogenaamd apen haar, door de inlandors uit do hand gekorven. Een paar pakken toonen de wijze waarop Java- en Snroatra-tabak wordt geë'mballeerd. Het geheel dezer uitstalling is uitgevoerd naar de teekening en onder de leiding van den archi tect K. Muller; de planten zijn geleverd door de firma Pierre LißSone te Amsterdam. Eene brochure, getiteld: „Z)e tabak uit de Nederlandsche kolo niën. Geschiedenis. — CuUuur. — Mandel,"is gratis verkrijgbaar ge steld voor wie zich daartoe, met. juiste opgave van adres, schrifte lijk aanmeldt bij liet Bureau der Nederl. Kol. afdeeling. 45. Eene verzameling monsters Javablad-ta b a k, afkomstig van de tabaks onderneming Passirian, res. Pro bolingo, afd. Loemadjang. Ge was 1882, bereid, gesorteerd en gebost voor de Europeesche markt, en op de gebruikelijke wijze gemerkt met letters en nummers, betrekkelijk kleuren lengte van blad. — P. von Bihl, te 's Gravenhage. 46. Suikermonsters van verschillende onderne mingen in Djokjakarta. 47. Een volledige col lectie suiker monsters (oogstjaar 1882) van de suiker onderneming Kedaton Pleret, res. Djokjakarta. — C. A. Pol, te Amsterdam. 48. Monsters van sui ker en andere producten van verschillende ondernemin gen in Soerakarta. a. Monsters suiker van Karang Anjer. — Z. H. Pangéran Adipati Ario Pra boe Prang Wedono V. b. Monsters suiker van Tjepper (A I, A 11, A 111, A IV). — G. Breyman. GROEP 111. 14e Klasse. 15 Compagnie was tot stand gekomen, was reeds sprake geweest van de oprichting eener West-Indische, en was in 1599 eene vloot onder Pieter v. d. Does uitgerust, die last had den Spaanschen handel op Amerika zooveel mogelijk afbreuk te doen en eenig vast punt voor den Nederlandschen handel in West-Indië te veroveren. Na groote voordeelen op de Kanarische eilanden behaald te hebben, zond v. d. Does een deel der sche pen met den buit huiswaarts en richtte zich met de overige naar Brazilië, waar pestkoortsen aan het grootste deel van het scheepsvolk het leven kostten en hem dwongen onverrichter zake terug te keeren. Eene volgende onderneming ging uit van de Oost-Indische Compagnie, in wier dienst de bekwame Engelsche reiziger Henry Hudson, belast met pogingen om hetzij eene noordoostelijke of noordwestelijke doorvaart naar Indië te zoeken, de Hudson-rivier ontdekte, maar van verdere pogingen moest afzien. Deze mislukte onderneming leidde echter tot de stichting der volkplanting Nieuw-Nederland op het door Hudson ontdekte terrein. Ook op de Zuid-Amerikaansche kusten vertoonde van Spilbergen de Nederlandsche vlag en deed veel afbreuk aan de Portugeezen en Spanjaarden, ofschoon die tocht geheel in het tijdperk van het Twaalfjarig Bestand valt; doch uit vrees om Spanje geheel van den vrede af te schrikken, schortte men de lang beraamde oprichting eener West-Indische Compagnie op tot aan het einde van den wapenstilstand. Toen eindelijk deze Compagnie in 1621 was tot stand gekomen en ook de volk planting aan de Hudson-rivier had overgenomen, begon een langdurige strijd met Portugal om het bezit van Brazilië, waarbij in 1634 ook Curacao, door van Waalbeeck zonder veel moeite bemachtigd, in onze handen geraakte. In 1630 had inmiddels Loncq het Recief van Pernambuco veroverd, dat allengs als de hoofdzetel der Nederlandsche heerschappij in Ame rika beschouwd werd. Deze beleefde haar schitterendst tijdvak onder het bestuur van Graaf Johan Maurits van Nassau (1636 — 1644), die aan het door hem versterkte Recief den naam gaf van Mauritsstad, doch op den duur zoo flauw in het vaderland ondersteund werd, dat hij zich genoopt vond zijn post in 1644 neer te leggen, nadat de aanvankelijk zoo gunstige vooruit zichten voor de uitbreiding van het Nederlandsch gezag in Bra zilië geheel beneveld waren. Na zijn vertrek gingen de zaken meer en meer achteruit, totdat bij den vrede met Portugal in 1661 al onze aanspraken op Brazilië tegen eene geldelijke ver goeding werden opgegeven. Inmiddels was de bloei van Nieuw-Nederland toegenomen en had de kolonie een middelpunt gevonden in de stad Nieuw- Groep 111. 20e Klasse. 150 c. Monsters kapok, zwarte en witte peper van Getas. — L. Couvreur. d. Monster muskaatnoten van Ke moening. — F. Harloff. e. Monster vanielje van Kredjo. — J. Engelken. /. Monsters witte peper van Pring apoes. 49. Monsters van kof fie en suiker. — Z. H. Pangéran Adipati Ario Pra boe Prang Wedono. a. Koffie in bolster en ontbolsterd, groeiende 3000 voet boven de zêe. b. Koffie in bolster en ontbolsterd, groeiende ruim 2200 voet boven de zee. c. Vijf verschillende soorten van sui ker, afkomstig van de suikerfabriek Tjolo-madoe. 50. Een flesch vanielje van het partic. land Tji kandi Ilir, res. Bantam, afd. Serang. 51. Monsters produc ten uit de Preanger Re gentschappen. — K. F. Holle, op Waspada. 0. Tabak. 6. Djagoeng. c. Rietsuiker. d. Arènsuiker. e. Cacao. f. Vanielje. g. Kadjang Kliké. h. Kami. 1. Kaneel. _;. Inlandsch papier. k. Waspada-koffie. a, b en c. l. Vis kist Waspada-thee, waarin monsters van: 1. Pekoe. 2. Souchong. 3. Pekoe souchong. 4. Broken pekoe. 5. Souchong. 6. Pekoe Souchong. 7. Congo. 8. Broken pekoe. 52. Twee monsters ruwe suiker van bet erf pachtsland Kadipaten, res. Cheribon, en 13 rietsoorten die als proef op genoemde onderneming zjjn geteeld, met hare analyse. — J. G. C. A. de Vogel en J. S. Bowles, eigenaars. NB. De analyse gaf de volgende uitkomsten: Groep 111. '20« Klasse. 151 53. Monsters suiker van de op vrijwillige overeenkomst werkende onder neming Maribaja, res. Tegal, afd. Tegal. — S. Wiselius. 54. Thee en rietsuiker uit de resid. ïegal. NB. Behoort bij eene verzameling van „landbouw- boseh- en andere producten van Tegal." Zie KI. X. D. 55. Kinastam, gedeel telijk nog van den bast voorzien, van het erfpachtsper ceel Karang mego, res. Peka longan. 57. Monsters muskaat noten, kesoemba-pitten, cacao, tapiocca-meel, maïs meel en witte peper, afkomstig van het erfpachtperceel Golli, res. Semarang, afd. Salatiga. — H. H. Haase. 57. Typen-monsters van indigo, suiker en koffie. — Dorrepaal en C°. te Samarang. a. 64 typenmonßters van indigo, afkomstig van even zoovele onderne mingen in Djokjakarta, Soerakarta en Fekalongan. i. 10 typenmonsters van Samarang suiker, oogst 1882, in stopflesschen. o. 6 typenmonsters koffie, oogst 1882, in stopflesschen. 58. Monsters van sui ker van de onderneming Rendeng, res. Djepara, afd. Koedoes. — J. D. Heyning. 59. Zeven verschil lende soorten suiker van de op vrijw. overeenk. werkende fabriek Soekodono, res. Soera baja, afd. Djombang (Modjo agoeng). 60. Monsters suiker van de onderneming Kali Bagor, res. en afd. Banjoemas. — J. W. A. van Soest. 61. Monsters koffie van het erf der assistent residents-woning te Wonosobo en uit de Gouvernementstuinen in Ledok, res. Bagelèn. 62. Landbouwproduc ten uit de resid. Kadoe. a. Vijf monsters ongepelde en rijf monsters gepelde koffie, benevens een van koffie in hoornschil. i. Koffie, ingezonden door den lieer Rose. c. Koffie, twee soorten, ingezonden door den heer Nuse. d. Cacao, ingezonden door den heer van Aaken. 63. Een flesch inhou dende een monster kof fie van het erfpachtsperceel Penampikkan, res. Kediri, afd. Ngrowo. — E. M. van der Kaa. 64. Monster koffie. — Begent van Kediri. 65. Flesch met koffie bloemen en twee met kof f ie vrucht en, uit de res. Pasoeroean. 66. Monsters koffie, Groep 111 20c- Klasse. 152 bijzondere bereiding (2 flesschen) en gewone bereiding, alsmede een monster suiker uit de res. Patoeroean. 67. Suikermonsters uit de res. Probolinggo. a. Van de contracts-ondernemingen Wonolangan, Soemberkareng, Bajoe man en Óemboel in de afd. Proboliug go, Pandjarakan, Gending en Pliucton in Kraksaün, Soekodono in Loemadjang. 4. Van de erfpachtsperceelen Wono aseh in Probolinggo , Maron, Seboroh en Hagoe in Kraksaan. 68. Baal tabak gemerkt K. P. S. — Maarschalk & C°. 69. Suiker monsters van de contracts-onderneming Boe doean, res. en afd. Besoeki. Zeven diverse in acht flesschen, waarvan één met muscovade. 70. Kapok in bewerk ten en onbewerkten vorm. — J. C. Klütgen, te Rotterdam. 1. Kapokboom. Eriodendron anfrae tuosum). 2. De noten. 3. De pitten. 4. De olie der pitten. 6. Een baal kapok van het buurland Simlinng, res. Pekalongan. 7. Ecu baal kapok in Indiü gezui verd. Huurland Simbang. 8. Een baal in de fabriek v.in don inzender gezuiverde en gekaarde kapok. 71. Een flesch noten mnskjiat - o ] i e , vervaard ter hoofdplaats Bengkoelen voor uitvoer naar Engeland (waarde ter plaatse /' 4, in Engeland ƒ 6), alsmede monsters iioten muskaatzeep of noten vet (door uitpersing van noten van infe rieure qualiteit verkregen), Ie en 2e soort. 72. Eenige voortbreng selen van den landbouw uit de residentie Manado. a. Een overjarige tabaksstok van het land Karang Bassan van den heer Bnrlage. 4. Bereide vanielje, vanielje-vruchten op spiritus en kunstmatig bevruchte vanieljebloemen van hetzelfde land. c. Muskaatnoten en foelie van het land van den heer TJlfers bij Koeme loemboeai. 73. Producten van het specerij-perk Boerang op Groot-Banda. a. Vier flessen "m gekalkte muskaat noten en vier flesschen foelie. Bereid als voor do Europeesche markt. NB. Hiervan is de helft afkomstig uit het perk Kombir. b. Twee flesschen notenzeep. 74. Monsters van no tenmuskaat, foelie en wat van beide bereid wordt, nss.-res. Banda. — A. M. L. de Hartog, te Am sterdam. a. Een nagemaakte notenmuskaat boom, hoog met pot ongeveer 1.5 M. b. Muskaatnoot. c. Eoelie. d. Noten-confituren. e. Noten-gelei. f. Notenzeep. g. Foelie-olie. 4. Bonte of kakkerlak-foelie. i. Enkel-, Tier- en zesvoudige noten vruehten op spiritus. /'. ]\'oten van 2, 3 en 4 maanden op Bpiritus. h. Gereedschappen tot het plukken Groep 111. 20e Klasse. 153 der muskaatnoten op '/j en V 6 dep ware grootte. l. Noten in dop. 75. Eenige landbouw producten uit de residentie Ternate. — Batjan-Maat schappij. o. Zes katti's cacao van Wai Sahatan op Batjan. b. Een half katti koffie vau Wai Sahatan. e. 1 stuit ganemo-bast. d. 1 stuk sifa-bast. e. Twintig stuks muskaatnoten met de I'oelie. 76. Monsters van ver schillende landbouwpro ducten uit de residentie Ter nate. I. Van Mariaro (Ternate). a. Ritja djawa itam, zwarte peper. b. Kofi laki-laki, mannetjes koffie. e. Boenga pala, foelie. d. Tjiuki, kruidiiagelen. e. Kofi, koffie, gewone bereiding. f. Kajoe manis, kaneel. <j. Pala, notenmuskaat. h. Versche peper, geconserveerd in agar-agar-gelei. i en j. Twee monsters versche no tenmuskaat. k. Soklaat, cacao. 11. Van Tongolé (Ternate). a. Notenmuskaat. b. Koffie, gewone bereiding. 111. Van Galela (Halmaheira). a. Cacao. b. Koffie, gewone bereiding. c. Arnroet, arrow-root. 77. Verzameling pro ducten van Suriname. — Surinaamsche exploitatie- maatschappij, te 's Graven hage. NB. Daar het doel dezer verzameling is een overzicht te geven van de schatten die Suriname oplevert, hebben wij gemeend die hier bij een te moeten houden, ofschoon een deel der voorwerpen behoort tot letter F dezer klasse (Nijver heid) , en een ander deel tot Groep 11, KI. 10, E zou kunnen ge bracht worden. 1. Ananas. 2. Arrowroot. 3. Banaan, rijpe, — op suiker. 4. Bijlhout-olie (Eperua falcata). 5. Cacao. 6. Cassave (zetmeel van). 7. Citroen. 8. Crapa-olie, crapa-vet {Carapa Ouianensis). 9. Gember-confituren. 10. Gongotee' (gedroogde banaan in schijven). 11. Guave, gedroogde Giiave, Guave gelei (Pxidium Chtaiava var. Pomiferum). 12. Honig. 13. Indigo zaad. 14. Kabbes (cabbage, palmkool) op zuur. 15. Koffie. 16. Kokos-olie. 17. Lemmetjes. 18. Locus-hars (Uymenaea Courbaril). 1 ',t. Oranje, Oranje-confituren, Oranje schillen (gedroogd). 20. Otaheite-broodvrucht (zetmeel van). 21. Papaja, papaja-confituren (Ca rica Papaja), 22. Pegrekoe (Xylopia salicifolia). 23. Pinda noten (Arachis hypogaea). '24. Pommes de Cythüre (Spondias tllllris ?). 'ih. Ricinus-olie. 26. Roucou, boterkleursel (Sixa Orellana). 27. Rijst. '28. Sapotille op sap (Sapota achras). 29. Sukade. 30. Tamarinde. 31. Tonka-boonen (Dipterix odorata). 32. Turksch koren. 33. Vanielje. 34. Vischlijm. 35. Monsters van verschillonde hout soorten : Groep 111. 20» Klasse. 154 a. Bolletrie (Lucuma mammosa). h. Boschtamarinde (Mimosa Gvia nensis ?). e. Tiiuiuhtirt (VouacapouaAmericana). d. Ceder (roode) (Cedrela odorata). e. Ceder (witte) (Icica altissima). f. Groenhart (Bignonia leucoxylon). g. IJzerhart (Siderodendron iriflo rum). h. Koenatépe of Surinaamsch mahoni hout (?). i. Kopie (Ooupia tomentosa). j. Krapa (bruine) (Carapa Ouia nensis). k. Krapa (witte) (?) l. Kwarie (Vochysia Quianensi*). m. Letterhout (Brosimum Ouianensé). n. Locus (Hymenaea Courbaril). o. Odoe (?). p. Pisie (Neciandra Pisi). q. Purperhart (Copaifera pubi/lora). r. Salie (?). s. Satijnhout (?) t. Slangenhout (Brosimum Aubletn). u. Wano (?) 36. Voorwerpen van Surinaamsehe houtsoorten vervaardigd. a. 2 Mimitjes van purperhart. b. 2 Werkdoosjes. c. Letterhouten etui voor reukflesch. d. 2 purperhouten servctbanden. e. 2 wijnbakken van salie-hout. f. 2 wijnbakken van slangenhout. g. 2 bocalen van mahonie- en salie hout. h. Presenteerblad van verschillende houtsoorten. 37. Zes-en-dertig parapluistokken van gegroeid hout. 38. Acht-en-veertig wandelstokken van gegroeid hout. 39. Vijf-en-twintig bewerkte wandel stokken van gegroeid hout. 40. Monsters getah pertja in bladen. 41. Zijgras. 42. Mauritii-vlas. 43. Sarsaparilla (Smilax spec). 44. Surinaamsehe bindrotting. 45. Scheeps-inhouten van -£ 3 meters kromming (30 cm. x 30 cm.). 78. Monsters cacao af komstig van de plantage Jagfc lust in Suriname, toebehoorende aan de Erven Barnet Lyon. — Gebroeders Wittering, te Amsterdam. 79. Vgf-en-twintig ver schillende monsters cacao uit Suriname. — De inzenders vermeld achter ieder monster. 0. Cacao van plantage Clevia (Bene den-Para). — J. R. C. Gonggrijp. b. Gewasschen cacao van plantage Kwatta (Beneden-Para). — H. Boek houdt. e. Ongewasschen cacao Tan plantage Kwatta (Beneden-Para). — H. Boek houdt. d. Cacao van plantage Lust en Rust (Beneden-Suriname). — Wed. J. D. Horst. e. Cacao van plantage Peperpot (Beneden-Suriname). — J. C. del Prado. f. Cacao drie dagen gebroeid, ge wasschen en spoedig gedroogd, van plantage Morgenstond (Beneden-Para). — J. F. Spiering. g. Cacao vier dagen gebroeid. — J. F. Spiering. h. Cacao vier dagen gebroeid en langzaam gedroogd. — J. F. Spiering. 1. Cacao vijf dagen gebroeid en lang zaam gedroogd. — J. F. Spiering. ;'. Gewasschen cacao van plantage Leliendaal (Beneden-Commewijne). — J. J. A. Salomons. Ic. Ongewasschen cacao van plantage Leliendaal (Beneden-Commewijne). — J. J. A. Salomons. l. Cacao van het établissement Weder zorg (Beneden-Commewijne). — J. J. van Klein. m. Gewasschen cacao van plantage Spieringshoek (Beneden-Commewijne). — A. Bray. n. Twee monsters cacao van 4 en 5-jarige boomen, gewasschen en onge wasschen, vau plantage Berlijn (Bene den-Commewijne). — G. B. Visser. o. Ongewassehen cacao van plantage Monsort (Boven-Cottica). — F. P. Bouguenon. p. Gewasschen cacao van plantage Broederschap (Beneden-Saramacca). — M. Schotman Mz. q. Cacao van plantage Concordia (Beneden-Saramacca). — F. P. Bou guenon. r. Gele cacao van plantage 't Lot N°. 36 (Nickerie). — Dr. E. Dessé. s. Roode cacao als voren. — Dr. E. Dessé. Groep 111. 20« Klasse. 155 t. Cacao van plantage Rijhenspark (Nickerie). — S. A. Rijhen. «. Cacao van plantage Crappahoek (Nickerie). — E. A. Cabell. r. Cacao van plantage Dankbaarheid (Beneden-Saramacca). — W. H. Niels. w. Een stopflesch met geconserveerde cacao van verschillende soorten en ontwikkeling. — J. F. Spiering. x. Een dito rijpe cacaovruchten, heel en doorgesneden. — J. F. Spiering. y. Twee dito bevattendo bloesem, speningen van verschillenden leeftijd en vrucht. — J. R. C. Gonggrijp. 80. T wee - e n-t wi nt ig verschillende monsters van suiker uit Suriname. — De inzenders vermeld achter elk monster. a. Muscovade-suiker van plantage la Rencontre (Boven-Para), maagdelijk land. — J. F. Nuboer jr. J. Muscovade-suiker van Cappeweri land (d. i. vroeger bebouwd, later braak gelaten land) — J. F. Nuboer jr. c. Muscovade-suiker van maagdelijk en van oud land, vermengd. — J. F. Nuboer jr. d. Muscovade-suiker van plantage Boxel (Boven-Para). — J. H. Martens. e. Muscovade-suiker van plantage Bleyendaal in do Pauluskreek (Bene den-Suriname), maagdelijk land. — Henri Muller. /. Muscovade-suiker van plantage Voorburg (Beneden-Suriname). — C. H. Bilgen. g: Muscovade-suiker van plantage Rust en Werk (Beneden-Cottica). — Th. Van Lierop. h. Muscovade-suiker van plantage Zorg en Hoop (Beneden-Cottica). — R. D. Currie. i. Muscovade-suiker van plantage Goudmijn (Bovon-Commewijno). — C. C. L. Reeberg. j. Muscovado-suiker van plantage Breukelerwaard (Commotewane). — F. P. Bouguenon. k. Muscovade-suiker van plantage La Paix. (Boven-Cottica). — F. P. Bouguenon en J. V. Bouguenon. l. Muscovade-suiker van plantage Catharina Sopliia (Saramacca). — Dr. E. Dessé. m. Muscovade-suiker van plantage Nursery (Nickerie). — Dr. E. Dessé. n. Muscovade-suiker van plantage Nursery (Nickerie). — Dr. E. Dessé. o. Muscovade-suiker van plantage Paradise (Nickerie). — Dr. E. Dessé. p. Witte gekristalliseerde vacuumpan suiker van plantage Waterloo (Nickerie). — H. F. Verbeke. q. ld. gele kristallen. — H. F. Ver beke. r. ld. middensoort kristallen. — H. F. Verbeke. s. Vacuumpan-suiker, tweede pro duct van plantage Waterloo (Nickerie). — H. F. Verbeke. t. Gele gecristalliseerde vacuumpan suiker van plantago Hazard (Nickerie). — H. F. Verbeke. «. Gele gekristalliseerde vacuumpan suiker van plantage Hazard (Nickerie). —- F. H. Verbeke. c. ld. middensoort kristallen. — F. H. Vorbeke. 81. Twaalf verschil lende monsters melasse uit Suriname. — De inzenders vermeld bij elk monster. a. Melasse van plantage la Rencontre (Boven-Para). — J. F. Nuboer Jr. b. Melasse van plantage Boxel (Bo veu-Para). — J. H. Mertens. c. Melasse van plantage Bleyendaal (BcDeden-Suriname). —■ Henri Muller. d. Melasse van plantage Voorburg (Beneden-Suriname). — C. H. Bilgen. e. Melasse van plantage Kust en Werk (Beneden-Cottica). — Th. van Lierop. f. Melasse van plantage Zorg en Hoop (Beneden Cottica). — R. D. Currie. ff. Melasse van plantage Catharina Sopliia (Saramacea). — Dr. E. Dessé. ï. Melasse van plantage Nursery (Niokerie). — Dr. E. Dessé. i. Melasse van plantage Paradiso (Niekerie). — Dr. E. Dessé. .;'. Melasse van plantage Waterloo (Nickerie). — H. F. Verbeke. k. Melasse van plantage Hazard (Nickerie). — H. F. "Verbeke. l. Melasse van plantage la Rencontre (Boven—Suriname). — J. F. Nuboer Jr. GROEr 111. 20e Klasse. 156 82. Twintig verschil lende monsters rum uit Suriname. — De inzenders ver meld achter elk monster. a. Rum van plantage la Rencontre (Boven-Para) van schuim van 9° ge stijld. Sterkte 85%. — J. F. Nuboerjr. b. Rum van melasse-water van 10° saccharim. gestijld. Sterkte 85%. —J. F. Nuboer Jr. c. Rum van plantage Boxel (Boven- Para). — J. H. Mertens. d. Rum van plantage Kust en Wert (BencdenCottica). — Th. van Lierop. e. Rum van plantage Zorg en Hoop (Beneden-Cottica). — R. I). Cnrrie. f. Rum van plantage St Barbara (Boven-Suriname). — W. J. Gr. Labad. 1. van melaösewater van 10° aac charim. Sterkte 85°/ o . 2. van schuim van 9°. Sterkte 85%. g. Rum van plantage de Eendragt (Perica) van '/j schuim, '/ 3 return en '/ 3 water. Sterkte 83%. — W. Soerel. h. Rum van '/j schuim en '/- water. Sterkte 83%. — W. Soerel. i. Rum van plantage Goudmijn (Ho veD-Commewijne), ongekleurd. — C. C. L. Reeberg. ;'. Rum gekleurd voor de Bngsl(oh« markt. — C. C. L. Reeberg. k. Rum van de plantage C'atharina Sopliia(Saramacca),ongekleurd, sterkte 84%. — Dr. E. Dessé. l. Rum gekleurd, sterkte 85%. — Dr. E. Dessó. m. Rum donker gekleurd, sterkte 78%. — Dr. E. Dessé. n. Rum van plantage Nurscry (Nio kerie), ongekleurd, sterkte 84%. — Dr. E. Dessé. o. Rum, gekleurd , sterkte 81,3%. — Dr. E. DesBé\ p. Rum van plantage "Waterloo (Nic kerie), donker geUeunl , sterkte 83,8%. — H. F. Verbeke. q. Rum , licht gekleurd, sterkte 85°/ o . — H. F. Verbeke. r. Rum van plantage Hazard (Nic kerie), gekleurd, sterkte 85,9%. — H. F. Verbeke. «. Rum, ongekleurd, sterkte 88%. — H. F. Verbeke. /. Rum van plantage la Rencontre (Boven-Suriname), vervaardigd uit me lasse en return van 10° saccharim., sterkte 87%. — J. F. Nuboer Jr. 83. Twee verschillende monsters koffie uit Suri name. a. Van plantage Clevia (Beneden- Suriname). — J. R. C. Gonggrijp. 4. Van plantage Monsort (Boven- C'ommewijne). — F. P. Bouguenon. 84. Een stopflesch, in houdende de eerste rijpe vruch ten, die van de in Suriname overgeplante Liberia-koffie zijn geoogst. — G. H. Samson, in Suriname. 85. Vier kokosnoten uit Suriname. — G. J. Hering, in Suriname. 86. Monsters van Cas seripo uit Suriname. NU. Casseripo is het verdikte sap van de bittere cassave (Jatropha ma nihot). Het wordt in de kolonie Suriname gebruikt om vleesch te bewaren. Gekookt of gebraden wordt het in een pot met ge noemde saus gelegd en kan alsdan langen tijd tegen bederf worden bewaard. a. Twee blikken Casseripo. — C. J. Hering, in Suriname. 4. Een flesch Casseripo. — Dr. E. Dessé, in Suriname. c. Een flesch Casseripo. — J. J. van Klein, in Suriname. 86. Arrowroot {Maranta arttndinacea) uit Suriname. — De inzenders vermeld achter iedere letter. a. 3 groote en 2 kleine stopflesschen. — D. E. Mackintosh. Groep 111. 20<- Klasse. 157 b. Een stopflesch. — Dr. E Dessé. e. „ „ —C. A. van Brussel. d. „ „ —C. J. Hering. 88. Aardvruchten uit Suriname. — C. J. Hering, in Suriname. a. Een stopflesch pinda (Arachis hypoyaea). b. Een partij taja's of tayers (Ca ladium esculenium). c. Een partij switi patata's (Batatas edulis). d. Een partij napjes (Dioscorides Surinamenxis). e. Een partij jams (Dioxcorides saHva). 89. Oliën en vetten uit Suriname. — De inzenders ver meld bij ieder monster. o. Een stopflesch Crapa olie (Carapa Quianensis). — D. E. Mackintosh. b. Twee stopflesschen kocosnootolie (Cocos nucifera). — D. E. Hackintosh. c. Twee stopflesschen kocosnootolie (Cocos nucifera). — C. J. Hering. d. Een stopflesch met olie uit de eieren van den lederschildpad (Spha-rgis coriaria), van het jaar 1879. —A. J. 13. Schimmelpenninck van der Oye. e. Een fleschje eendvad snoeken- Tet. — J. H. A. Horst. f. Een flesehje ongezuiverd snoeken vet. — J. H. A. Horet. g. Een fleschje Crapa-olie. — Dr. E. Dessé. 90. Verschillende mon sters van Tapioca, zet meel van de cassave, en cas save-brooden uit Suriname. — De inzenders bij ieder monster afzonderlijk vermeld. a. Zoete cassave (Jatropha Loeflingiï). — O. A. van Brussel. b. ld. — J. J. van Klein. c. ld. — J. J. van Klein. d. ld. — J. C. del Prado. e. Bittere cassave (Jalropha manihot). — J. C. del Prado. f. ld. — C. J. Hering. g. Bittere cassave (Jatropha Loe ftingii). — Dr. E. Dessé. A. ld. — C. A. van Brussel. i. ld. — J. J. van Klein. j. Een stopflesch gedroogde schijfjes van de zoete cassave. — J. J. van Klein. k. Gedroogde stukken cassave meel bereid door de Indianen. — J. J. van Klein. l. Een stopflesch dito. — J. J. van Klein. m. Een stopflesch met kerak Ie aoort, voedingsmiddel der Indianen, uit cas save bereid. — J. J. van Klein. «. Een stopflesch met kerak 2e soort. — J. J. van Klein. o. Een partij cassave-brood, zooals dit door de Indianen wordt gebakken. — J. J. van Klein. p." Cassave-brood, als boven. — J. J. van Klein. 91. Een stopflesch cho colade uit Suriname, de helft met, de andere helft zonder suiker. — J. C. J. delPrado, in Suriname. 92. Een stopflesch ge droogde schij fj es van de M urn ui i- vrucht (Mammea americana), uit Suriname. — J. J. van Klein, in Suriname. 93. Drie wijnflesschen met tamarinde-stroop uit Suriname. — J. J. van Klein, in Suriname. 94. Drie wijnflesschen ]em m etj es-sap uit Suriname. — J. Faerber, in Suriname. 95. Een stopflesch kab beszuur (palm-kool) uit Suri name. — G. A. van Charante, in Suriname. ( J(J. Eun stopt'le.se h met Groep 111. 20» Klasse. 158 zuur. Mixtum van bilimbi (Averrhoa bilimbi), peper, enz. uit Suriname. — C. J. Hering, in Suriname. 97. Peper uit Suriname. — De inzenders vermeld bij ieder nommer. a. Een stopflesch Surinaamsche peper in pekel. — C. J. Hering. b. 24 stopflesschen met evenveel verschillende soorten Surin. peper. — C. M. Bremer. e. Een fleschje Surin. peper. 98. Een stopflesch Ie na me tj es in pekel uit Suri name. — Gez. Pauw, in Suriname. 99. Een flesch azijn uit cacao bereid uit Suriname. — H. Stolting, in Suriname. 100. Confituren uit Suri name. — C. M. Bremer, in Suriname. a. Een stopflesch bananen op stroop (Musa paradisiaca). b. Een stopflesch oranjes op stroop (Citrus vulga,is). c. Een stopflesch ananas op stroop (Bromelia ananas). d. Een stopflesch sukade op stroop (Citrus medica). e. Een stopflesch citroen op stroop (Citrus bergamia). f. Een Btopflesch Surinaamsche gem ber op stroop (Zingiber officinalé). g. Een stopflesch papaja op stroop (Carica papaja). h. Een stopflesch Fransche bilimbi op stroop (Averrhoa carambola). i. Een Btopflesch lemmetjes op stroop (Citrus spinosissima). 101. Verschillende mon sters zaden uit Suriname. — De inzenders achter ieder nom mer vermeld. a. Een fleschje zaden van de gewone of kastanje-broodvrucht (Artocarpus incisa). — J. J. van Klein. b. Een fleschje zaad van de indigo plant (Indigofera tinctoria). — J. J. van Klein. c. Een fleschje zeeppitten, de vruch ten van de Sapindus Surinamensis. Ge mengd met water worden ze als zeep gebruikt. Ook als halssieraad gebezigd. — J. J. van Klein. d. Een stopfleschje okro-zaad (Bi biscus esculentus). — J. J. van Klein. e. Een blikje met Arißtolochia-pit ten. — J. J. van Klein. f. Een stopflesch abonjera (Sesamum Indicum). Het wordt gebruikt door de koekbakkers en om olieuit te slaan. — D. E. Mackintosh. g. Een dito. dito. — C. J. Hering. h. Een stopflesch Tonkaboonen (fli pterix odorata). Parfumerie. — C. J. Hering. i. Een d°. — J. D. de la Fuente. j. Een d°. — L. Sagon Juda. k. Een fleschje gemalen mosterd zaad. — J. Eaerber. l. Een flesch met kokertjes (inland sche benaming „redi siri" (Adenanthera pavonina). — J. d'Fonseca. 102. Vruchten op spi ritus uit Suriname. — C. M. Bremer, in Suriname. a. Een stopflesch ananas (Bromelia ananas). b. Een stopflesch kaneelappels (Ano na sguamosa). c. Een stopflesch kasjoe-noten (Ana cardium occidentale). d. Een stopflesch china"sappelen (dtrus aurantium). e. Een stopflesch roode sterappels (Chrysophyllum cainilo). 103. Een stopflesch pinda-kaas (Arachis hypo gaea) uit Suriname. — C. J. Hering, in Suriname. Groep 111. 20* Klasse. 159 104. Vanielje uit Suri name. o. Een blikje vanielje ( Vanüla lati folia). — J. J. van Klein. 6. Een stopflesch gedroogde vruch ten van de vanielje. — S. A. van Ryhen. 105. Een doos witte gember (Zingiber officinale) uit Suriname. — C. M. Bremer, in Suriname. 106. Een wijnflesch bay- r u m (Laurus bay) uit Su riname. — C. M. Bremer, in Suriname. 107. Vijf verschillende monsters rijst uit Suri name. — De inzenders vermeld onder elke letter. a. 1 stopflesch gepelde, witte Surin. rijst (Oryza sativaj. — C. J. Hering. b. 1 dito. — A. van Brussel. c. 1 bos ongepelde Surin. rijst. — A. van Brussel. d. 1 dito. — D. C. Rijsdijk. e. 1 zakje gepelde Surin. rijst. — D. C. Rysdijk. 108. Monsters bloem van tayers (Arum esculen tum), uit Suriname. — J. C. del Prado en J. J. van Klein. 109. Monsters bloem van zoete pataten (Bata tas edulis) uit Suriname. — J. J. van Klein, J. J. Faer ber en J. C. J. del Prado. 110. Maïs uit Suriname. — D. C. Bijsdijk, in Suriname. a. Een zakje gepelde maïs. h. Zes spiereu maïs. 111. Gedroogde rijpe bananen (Musa paradisiacaj uit Suriname. — J. J. Faerber en J. J. van Klein, in Su riname. 112. Verschillende mon sters van Gongotee (gedroogde en tot poeder ge maakte banaan) uit Suriname. — De inzenders achter elk monster. a. 1 stopflesch gongotee (Musa pa radisiaca). — Dr. E. Dessé. 4. 2 flesschen dito. — J. Faerber. c. 1 flesch dito. — J. C. J. del Prado. d. 1 flesch meel van bacoven (Musa sapientum). — J. C. J. del Prado. e. 1 flesch dito. — J. J. van Klein. ƒ. 2 stopflesschen meel van Musa paradisiaca. — J. Faerber. g. 1 flesch dito. — J. J. van Klein. 113. Monsters produc ten van den kastanje broodboom (Artocarpus in cisaj uit Suriname. — Namen der inzenders achter elk mon ster. a. Een flesch meel. — O. J. Hering. b. Een fleseh meel. — J. J. van Klein. c. Een stopflesch zetmeel van de Otaheite-broodvrucht (variëteit van den gewonen- of kastanje-broodboom, die door stekken wordt aangekweekt, daar de vruchten zelden pitten bevatten). — H. Matthes. d. Een stopflesch gedroogde schijfjes van de Otaheite-broodvrucht. — J. J. van Klein. 114. Stroopen, geleien en confituren uit Suri name. — Gez. Pauw, in Su riname. a. Een flesch zuringstroop (Ilibiscus sabdariffa). Groep 111. 14e Klasse. 16 Amsterdam, terwijl zich ook Nederlanders op Tabago, St. Eusta tius, Saba en het zuiderdeel van St. Martin, alsmede in Essequebo en Berbice gevestigd hadden. Maar de verraderlijke tocht van den Engelschen admiraal Holmes, die in 1664, nog in vollen vrede, eerst de Nederlandsche bezittingen op Afrika's Westkust en daarna Nieuw-Nederland aantastte en veroverde, deed deze schoone kolonie voor altijd verloren gaan. Wel werden de Afri kaansche forten door de Ruyter heroverd, maar de staat zijner vloot liet hem niet toe zijn pogingen ook tot de herwinning van Nieuw-Nederland uit te strekken, en zoo weinig begreep men toen de waarde van het bezit eener streek voor ware koloni satie geschikt, dat men bij den vrede van Breda in 1667, zonder eenige ernstige poging tot handhaving onzer rechten, Nieuw- Nederland aan "Engeland overliet, en zich genoegzaam schadeloos gesteld achtte door het behoud van het in het begin van dat jaar door Krijnssen op de Engelschen veroverde en eerst na het sluiten van den vrede door dezen heroverde Suriname, dat nu, bij den nieuwen overgang aan het Nederlandsch gezag, schier geheel door de blanke kolonisten verlaten werd. Ja wat meer is, toen in den derden Engelschen oorlog (1672—1674) Nieuw- Nederland door Evertsen was heroverd, gaf men het bij den vrede van Westminster zonder eenige vergoeding aan Engeland terug, waarschijnlijk omdat de krijg waarin de Republiek met Frankrijk gewikkeld bleef, haar deed haken naar de gelegen heid om zich althans een harer belagers van den hals te schui ven. De voortzetting van den krijg met Frankrijk leidde, wat West-Indië betreft, tot eene voorbijgaande verovering van Cayenne en tot het verlies van Tabago; maar inmiddels was reeds in 1674 de West-Indische Compagnie, door tegenspoeden overstelpt, ontbonden. Op de puinhoopen der oude werd echter dadelijk eene nieuwe West-Indische Maatschappij, maar op veel kleiner schaal, opgebouwd. Deze verkreeg slechts den uitslui tenden handel op Afrika's Westkust, Essequebo en Curacao, terwijl de vaart op alle andere plaatsen in het octrooi der oude Maatschappij begrepen, thans voor alle ingezetenen der Repu bliek werd opengesteld. Suriname, eene verovering der Zeeuwen, had niet tot de bezittingen der oude Maatschappij behoord, maar werd in 1682 voor f 260,000 aan de nieuwe afgestaan; deze voelde echter haar onvermogen om het rijke, maar uiterst schaars bevolkte land tot genoegzame ontwikkeling te brengen, waarom reeds in 1683 een derde deel van Suriname aan de stad Amsterdam en een ander derde aan Cornelis Aerssens, heer van Sommelsdijk, werd overgedaan. Uit deze schikking ontstond, onder het oppergezag van den Staat, de Sociëteit vau Suriname, Groep 111. 20« Klasse. 160 b. Twee fleschjes zuringgelei, Ie en 2e soort. c. Twee fleschjes guave-gelei (Psi dium pomiferum). d. Een etopflesch ananas op stroop (Bromelia ananas). e. Een stopflesch oranjes op stroop. (Citrus vulgaris). f. Een stopflesch papaja op stroop. (Carica papaja). g. Een stopflesch lemmetjes op stroop. (Citrus spinosissima). h. Twee wijn flesschen lemmetjessap. 115. Geleien uit Suri name. — C. M. Bremer, in Suriname. a. Een stopflesch met zuringgelei. 4. Een Btopflesch guave-gelei. 116. Eenige verfstoffen uit Suriname. — C. J. Hering, in Suriname. a. Porkoni-bast. De bast wordt fijn gestampt en met water vermengd en uitgeperst. Met dit vocht vermengt men allerlei kleurstoffen in plaats van met lijnolie. 4. Vruchten van de Taporipa, waar van het sap voor zwarte verfstof wordt gebezigd. c. Een stopflesch met de verfstof van de Taporipa. 117. Een stuk suiker riet en een monster ka toen uit Suriname. — Mevr. C. G. SchmüH, geb. Hoffenaar, te Amsterdam. 118. Een stopflesch met spiritus van 67% uit ca caowater vervaardigd door C. M. Bremer, controleur der be lastingen te Paramaribo, om aan te toonen, hoe nuttig de duizenden liters grondstof, die thans verloren gaan, kunnen worden aangewend. — C. M. Bremer, in Suriname. 119. Een stopflesch met Surinaamschen honig.— C. J. Hering, in Suriname. 120. Eenige producten en daarvan bereide stof fen uit Curacao. — Mevr. S. Coronel, Mevr. da Silva en Mej. M. Coronel, te Amsterdam. a. Een flesch bay-rum. (Sports Bay aromalica). b. Zes flesschen gelei van de guave (Psidium pyriferum). c. Een flesch sapotilla op brande wijn (Sapota Achras). d. Een flesch gestoofde guave (Psi dium pyriferum). e. Een flesch tamarinde op stroop ( Tamarindus lndica). f. Drie flesschen stroop van tama rinde. g. Een flesch gezouten lemmetjea. (Citrus spinosissima). Aan o— g viel een eervolle vermel ding ten deel op de Parijsche Ten toonstelling van 1878. h. Twee flessclien kokriki of wees boontjes (Abrus precatorius L). i. Een flesch peper (Capsicum). j. Een flesch gongotee (meel van Musa paradisiaca). k. Een flesch Surinaamsehe arrow root (Maranta lndica). l. Gedroogde Surinaamsehe gember. m. Een partijtje weesboontjes. n. Een fleßch gedroogde vanielje. o. Een flesch vanielje-tinctuur. p. Een flesch confituren van lemme tjes (Citrus spinosissitna). q. Een partij vezelstoffen van Mi biseus elatus, Caladium aculeatum en Cdladiun arlorescens. r. Een stuk ruwe getah pertja. 121. Monsters confitu ren, afkomstig van Cura9ao. — E. de Castro, op Cura9ao. 122. Monsters van ver Groep 111. 20« Klasse. 161 schillende handelspro ducten uit Curacao. — De namen der inzenders, voor zoo ver bekend, zijn opgegeven achter elk nommer. en Gorsira, 3. W. Chapman Jr.,allen op Curacao. NB. Dient als looi- en verfstof; wordt veel verzonden naar Europa en N. Amerika. e. Twee stukken Brazillette-hout. — W. Chapman Jr., op Curacao. d. Oranjeschillen. — J. B. v. d. Lin den Schotborgh, op Curacao. e. 19 flesschen oude rum, W. F. Pierre, op Curacao. f. Aloe (40 kilo) — L. Oduber op Curacao. ff. Wol. — L. Oduber op Curacao. A. Curaeaosche maïs. 123. Bitterhout (Xylopia glabra) van Saba. — M. L. S. van Eps, op Cura§ao. a. Orchilla-weed. NB. Orchilla-weed, soorten van Boc cella (een geslacht van korstmos sen), levert zeer fijne verfstoffen op, en is genoemd naar het eiland Orchilla (Venezuela), waar het tusschen de rotsen aan de zeekust gevonden wordt. Het komt echter ook voor op Curacao. b. Divi-divi (Caesalpinia coriaria). Drie verschillende monsters — 1. J. B. v. d. Linden Schotborgh, 2. Tagrup Wat meer bepaald en algemeen als Boschcultuur wordt be schouwd, wordt noch in onze Oost- noch in onze West-Indische bezittingen gedreven; op ééne uitzondering na: de contracten voor hout-aankap in Ned. Indië, tot nu toe alleen op Java, en zich uitsluitend bepalende tot de djatibosschen. Iu die con tracten is aan de vergunning tot aankap steeds de voorwaarde van inboeting verbonden, waardoor zij dus naderen tot het Europeesche begrip van boschcultuur. Het volgende valt om trent dien tak van deels handels- deels land bouw-nij verheid mede te deelen. Het djati-hout is als stapel-artikel voor Java, en eigenlijk voor geheel Indië, het werkhout bij uitnemendheid, zoowel voor grover werk: huis- en scheepsbouw, waterstaats-werken, spoor wegen, enz., als voor fijner werk: meubel- en kistenmakerij, en dergelijke. En ook de overzeesche nijverheid stelt daaraan ruime eischen, bijv. voor binnenvoering van de ijzeren of stalen platen van de gepantserde vaartuigen, affuiten enz. De djati, is wat hare wetenschappelijke rangschikking aangaat, onder de Verbenaceae geplaatst, die Orde—de 173 ste van Miquel, in zijne „Flora van Ned. Indië" (z. D. 11, bladz. 836) — die D. Boschcultuur. Groep 111. 20» Klasse. 162 wij, bij de behandeling van kl. 10 Litt. E, „Boschproducten", reeds leerden kennen als o. a. ook de laban, aras of govasa (Vitex pubescens), bevattende. Tot nu toe werden slechts twee soorten bekend: I°. de Tectona Hamiltoniana van Achter-Indië (waar zij Ta-la-hat heet) en de Philippijnen, doch in onzen Archipel nog niet aangetroffen, wel een fraaie boom doch met hout van slechts betrekkelijke waarde, geen handels- of stapel artikel, en voor dit overzicht zonder beteekenis; en 2°. de Tectona (bij sommigen wel eens „Tectonia") grandis (Miq. 11. 901). Wij hebben dien naam, de thans meest algemeen ge bruikte, aan den jongeren Linnaeus te danken; Loureiro noemde den boom, ietwat afwijkende, Tectona Theka. Hij was toen reeds eenige malen benoemd geworden, en wel hoofdzakelijk met de volgende namen. Bontius hield den boom, in 1658, nog voor een eik, Quercus indica (Hist. Natur. Ind. Oriënt. VI, cap. 16, p. 151), en die naam bleef hier en daar, als „Indian oak", „Chêne de Malabar," „Chêne des lndes" (zelfs „bois-puant") stand houden. Rheede noemde hem, in 1678 —1703, (in zijn Hortus Malabaricus, IV, 57 en pi. 27) „Theka", naar zijnen naam in Voor-Indië: „Taik, Doda-taika" op Malabar en verder westwaarts, „Tek-chetoe" in het Teloegoe, „Ték-maram" in het Tamil. Dat Tek of Taik is in het Engelsch „Teak", in het Fransch en Duitsch „Tek" geworden. liumphius vervormde, in 1741 —1751, den naam dien de boom in onzen Archipel draagt tot „Jatus" (s. djati, jati, caju jati). Ook dat woord „djati" kwam naar Europa, en natuurlijk in Nederland terecht. Kajoe-djati of Ki-djati werd Kajoejali-, Kiati-, eindelijk Kiaten hout; en dat laatste woord heeft in onze volkstaal tot nu toe stand gehouden. De Hindoestani-naam is „Sagoein" en „Sagoen", langs de Oostkust van de baai van Bengalen overgegaan in „Sèngon" (dezelfde naam dien op Java de Albizzia stipulata draagt, de „Djeundjing" der Soendaneezen); op Borneo heet hij „Ki-oen", in Cochinchina Cay-Sao, allen nog min of meer verwante namen; in Siam, waar Teysmann hem waarnam (Nat. Tijds. v. Ned. Ind. XXV, 205), wordt hij „May-Sah" genoemd. De bijgevoegde jaartallen, de vele en in een ruim gebied den boom toegekende namen, doen zien hoe deze reeds lang en allerwege de aandacht had getrokken; hoofdzakelijk om zijn belang zoowel voor het maatschappelijk en huishoudelijk bestaan als voor handel en nijverheid. Zijn verspreidingsgebied bepaalt zich tot Voor- en Achter-Indië en een gedeelte van onzen Archipel; in het aldus omschreven gebied beperkt hij zich tot slechts eenige streken, wordt hij bij lange na niet overal aan- Groep 111. 20f Klasse. 163 getroffen; op Java o. a., enkele kleine partijen in Banten en de Soenda-landen uitgezonderd, alleen op Midden- en Oost-Java, verder op de oostwaarts van Java gelegen eilanden, tot en met Soembawa. De Djati van Mindanao, door Crawfurd genoemd (in zijn Descript. Diction. o. t. Ind. Islands enz. 1856, p. 428), is oogenschijnlijk aan verwarring met de boven aangegeven min belangrijke Tectona Hamiltoniana toe te schrijven. De kleine partijen die, nog al ruim verspreid, op Sumatra, verder op Celebes met Saleyer, op Timor, Boeroe, Amboina c. a., Rosengain nabij Banda, nog minder beteekenend op Riouw, Bangka en Borneo, worden aangetroffen, zijn allen te danken aan vroegere of latere, meer of minder, doch algemeen slechts middelmatig geslaagde, pogingen tot invoer en acclimatatie van den boom, deels oudtijds door de Oost Ind. Compagnie of enkele partikuliereu, deels in lateren tijd door onze Regeering l ). Een tijd lang meende men dat die verspreiding ruimer was, en de Djati o. a. in Afrika voorkwam, en wel ter Westkust, vanwaar eene houtsoort „African Teak", naar Europa, voor namelijk naar Engeland, wordt uitgevoerd, oogenschijnlijk geheel gelijk aan de „Indian teak", onzen Djati, doch die een tijd lang den kruidkundigen erge parten speelde. Uit de bosschen van het lagere binnenland aangevoerd, waarvan de doodelijke malaria-dampen den toegang aan eiken Europeaan ontzeggen, kon hij alleen bepaald worden uit de ten behoeve daarvan bestelde en overgezonden bladeren enz.; doch bij ongeveer elke bezending werden andere stellen bladeren, bloesems, vruchten, ontvangen. Ook nu is het vraagstuk nog onopgelost en werd alleen de zekerheid verkregen, dat de Afrikaansche „Teak" geen Tectona is; vermoedelijk de Oldfieldia Africana, eene Euphor biacee. Het hout is in eigenschappen vrij gelijk aan —, zoo al iets dan toch weinig minder dan — de Indische Teak of Djati, en wordt voor dezelfde doeleinden, voornamelijk voor de dubbeling of voering van de pantsering der pantser-schepen, gebruikt. Voor de nijverheid, en dus ook door den handel, wordt het Malabarsche Teak en dat van Coromandel, dat o. a. de Britsch- Indische werven van Bombay enz. voorziet, het beste geacht, dan volgt de Javaansche Djati (de aanvoer is echter min bedui dend, kon veelmalen meer zijn), daarna de sorteeringen van de ') De verspreiding van den Djati-boom in Ned. Indië werd omstandiger behandeld, Hoofdstuk IV, blz. 165, seqq. van de voortreffelijke inonographie „De Djati-bosschen op Java" van J. W. 11. Cordes, Inspecteur van het Bosch wezen in Ned. Indië (Batavia, 1881, Ogilvie & O). Groep 111. 20* Klasse. 164 gewesten — Pegoe, Arakan, Moelmain, als grootste verschepings plaats — langs de Oostkust van de baai van Bengalen. In Europa heeft Engeland den grootsten aanvoer en tevens de eenige geregelde markt voor het Teak-hout. De boven aan geduide sorteeringen zijn echter niet vast, en de waardebepa ling van het hout hangt van de waardeering bij eiken aanvoer af. Het Teak of Djatihout is namelijk zeer verschillend van hoedanigheid naarmate van de gesteldheid van den bodem waar het op groeide; niet alleen in dezelfde streek, maar ook in hetzelfde dikwerf kleine district is die zeer uiteenloopende, naar mate de boom op bergruggen, langs hellingen of in dalen, in zandgrond, leemachtigen of kalkhoudenden grond, in humus rijke aarde, alleenstaande, in kleine groepen of dichte bosschen enz. enz. opwies, en daardoor fijner en meer gesloten of losser en weeker van weefsel werd. De afwijkingen zijn soms zoo sterk, dat nu en dan de gedachte opkwam om verschillende soorten aan te nemen, die dan na systematisch onderzoek weder ter zijde werden gesteld. Rumphins nam twee sorteeringen aan: „man netje en wijfje", waarbij slechts het hout het onderscheid aan geeft: „dat van 't mannetje is donkerbleek met veele strepen „in de lengte, als het Dennenhout, taay, hart, en niet ligt „scheurende, zeer gemakkelijk voor de zaag en schaaf. Dat van „'t wijf ken is bleeker en heeft ijdeler streepen, weeker, en „onder de schaaf wat hayrig, dog moeijelijk om te zagen en „laat zig niet glad werken. Beyde hebben een swaaren bitter „achtigen reuk als men ze versch werkt en eenen onaangena „men smaak, blijvende de reuk hun lange bij, als men kisten „en kasten daarvan maakt" (Rumph. Amb. Kruidb. 111, 34). Blunie gaf eene eeuw later tien variëteiten aan: Djati doeri, soengoe, kombang, min jak, koenir, preng, temeng , goair, lengu, kapoer '), die hij als gezamenlijk „onstandvastig" aanduidt. Eenige daarvan zijn plaatselijk, van beperkt gebruik, en geenszins al gemeen. De Javaansche indeeling is de beste: I°. Djati soengoe of hoornachtige djati 2 ), donker kastanje bruin hout, uiterst vast en gelijkmatig, en vrij fijn van weef sel, de hardste en sterkste soort, de beste en ook het meest ') Niet alle even herkenbaar of aanneembaar. 2 ) Cordes noemt dit: „Djati soenggoeh", d. i. „ware of echte djati"; doch is hier met het Maleisch in de war. „Soenggoeh" is geen Javaansch woord, en wordt ten platten lande ook niet begrepen; het zou dan Djati bener of temen moeten zijn, zoo:Js bijv. eene der Javaansche eiken „Pasang bener" heet; doch dit onderscheid bestaat niet bij den Javaan, voor wien alle variëteiten wel degelijk tot de echte Djati bohooren. Hij noemde de variëteiten naar de eigen schappen van het hout. Groep 111. 20» Klasse. 165 gebruikte voor timmerhout, scheepsbouw enz.; tevens de meest algemeene. 2°. Djati lenga of minjak, olieachtige djati, veel donkerder, met vlammen en strepen, bij het bewerken eenigermate vettig op het gevoel, zóó zelfs dat nu en dan eene olieachtige stof als speldeknop-groote droppeltjes aan de oppervlakte uitzweet; van-daar de naam „lenga". Even uitstekend timmerhout als de vorige, doch minder overvloedig, en vooral voor de meubelmakerij zeer gewild; wel wat lastig echter in de bewerking. Beide deze variëteiten gaan hier en daar meer zuidwaarts op Midden-Java in elkander op. Men spreekt daar dus alleen van Djati lenga, terwijl de Djati soengoe bij velen als eene hun slechts bij over levering bekende variëteit uit Rembang geldt. Betere gemeen schap brengt wijziging mede van dat begrip. 3°. Djati kapoer, kalk-djati, lichter van kleur en zachter van hout dan de voorgaande, broos en minder duurzaam, en in het weefsel rijk aan kalk, meest in fijn verdeelden toestand en als kristalletjes tusschen de vezelen zichtbaar, soms, meermalen zelfs, tot geheele kalkringen saamgegroeid (die echter ook nu en dan in het donkere en vastere hout van de beide voorgaande variëteiten voorkomen), en opgenomen uit den bodem, daar waar de boom op lage, verweerde kalk houdende gronden op groeide. Uit den aard der zaak is deze variëteit ruim verspreid, en volgt onmiddellijk op de eerste. De volgende variëteiten zijn allen meer beperkt, of komen hier en daar, bijv. in Rembang, wat ruimer, elders meer alleen staande of althans zeldzamer voor. Deze zijn: 4°. Djati dorèng gevlamd, gemarmerd djati; het fraaiste van allen, zeer gezocht voor meubels; het is hard en deugdzaam, doch heeft eenige toebereiding noodig, anders is het, vooral bij langdurige droogte, tot barsten en scheuren ge neigd. s°. Djati eri of doeri, gedoomde djati, met kleine doornach tige knobbels en onregelmatige vezel; deugdzaam, hard, lastig in het bewerken. 6°. Djati kéong, geschelpte djati, met iets grootere knob bels, in den vorm van schelpen. 7°. Djati oerang (Cordes noemt het Djati daging oerang), met ringvormige wellingen van de oppervlakte der stammen, als de geledingen van kreeften of garnalen (oerang). B°. Djati weroe, hout bruingeel, eenigszins glanzig, en met gelijkmatige vrij fijne vezel, die doet denken aan het hout van de Weroe (Ki hijang der Soenda-landen, Albizzia procera, eene Mimosee, reeds bij de boschproducten en houtsoorten Groep 111. 20>» Klasse. 166 behandeld). Alle drie goede en bruikbare variëteiten, vooral de laatstgenoemde. Eindelijk: 9°. Djati kembang, gebloemd djati. Eigenlijk geene variëteit, eerder een gemeenschappelijke naam voor eenige meestal toe vallige afwijkingen; dan eens schoon en eigenaardig gevlamd, dan eens min of meer welriekend, en dergelijke meer. De vijanden van den djati-boom zijn niet talrijk in soorten, doch soms wel in aantal, en kunnen dan nog al schade aanrich ten. Wat het plantenrijk aangaat, is hij zelf eer een gevaar lijke buurman voor anderen te achten dan dat zijne buren hem gevaarlijk worden. Weinige andere planten houden het in de djati-bosschen uit; toch bleek, zonderling genoeg, een eigen stamgenoot, nog niet lang (volgens eenigen eerst een 50 jaar) geleden uit Amerika overgekomen, docb die ongeloofelijk snel zich over den geheelen Archipel uitbreidde, de Lantana alba (Miq. 11, 904) of Tjintee, — minder kieskeurig, om den haar eigen geur ook Kembang tembeleh, tembelihan, poejeng enz. ge doopt, — een der meest te vreezen vijanden van den jongen djati boom te zijn. Na deze is, doch alleen op schrale gronden, de allang f (Imperata spec. div.) de groote vijand. Van de dieren wereld zijn het de witte mieren, rajap (Termes fatalis), en eene na ver wan te soort wrangas (Termes spec.?), en somwijlen eene groote soort van echte mieren, rangf-an. De witte mier is daarvan de ergste, daar zij dikwerf van het eerste ontkiemen af den boom aantast, en zich nestelt in het zachte merg van de jonge scheuten, die hunne gasten dan niet meer kwijt raken, en wel opschieten doch kwijnend blijven en nimmer tot een gezonden en vollen wasdom geraken. De rangf-an tast den boom alleen uitwendig aan, richt veel minder verwoestingen aan, en verdelgt of verdrijft, eenmaal ergens gevestigd, de witte mieren, zoodat hij veel minder wordt gevreesd. Tijdelijke aan vallen van andere insecten schaden den boom niet, waarvan het jarige gewas zelfs het geregeld wegbranden van al het daartusschen opgeschoten struikgewas zonder hinder doorstaat, en daarna des te weliger tiert. Bij den grooten omvang van den houtaankap, en de weinige gelegenheid tot geregeld uitbogen van het hout, is men toteene handelwijze geraakt, het „ringen" of „cerneeren" genoemd, het inkappen namelijk van eene gleuf rondom in den stam, waar door de boom al zijne sappen allengs verliest, letterlijk dus doodbloedt, zooals het wel eens wordt genoemd, en dan sterft, waarna hij wordt geveld. Ook nu nog is het vraagstuk on opgelost of deze handelwijze, dan wel het gewoon uitloogen in stroomend water, beter is. Bij ons wordt de eerste handelwijze Groep 111. 20* Klasse. 167 algemeen gevolgd; in Britsch-Indië heeft zij vele tegenstanders. Stellig is het dat de droge vervuring (dry rot), waarvoor men het djati lang onvatbaar gehouden heeft, gebleken is na beide bewerkingen te kunnen ontstaan, en dat andere minder gevaar lijke kiemings- en gistings-processen na beide handelwijzen even weinig beduidende uitwerking hadden. Kunstmatige behandeling met minerale zouten, oververhitten stoom enz., worden bij ons niet, en ook elders tot nu toe te weinig algemeen, toegepast om bepaalde uitkomsten daarvan te kunnen aanwijzen. Algemeen genomen echter zijn die gunstig. Het kernhout van eenen tot vollen wasdom gekomen krach tigen djati-boom is tegen witte mieren bestand; het overige hout niet, al wordt het in den regel door die lastige indringers ver meden als zij eenig ander hout kunnen machtig worden, minder bitterachtig en beter van hunne gading. Ook aan den paal worm biedt het djati slechts gedeeltelijk weerstand (Versl. en Mededeel. Kon. Akad. van Wetens. Afd. Natuurk. IX, 25). De meeste andere aanvallen en nadeelige invloeden blijven tegen djati zonder uitwerking; echter mag tevens niet ontveinsd worden, dat de vroegere meer beperkte aankap, waarbij zorg vuldig toegezien werd op het uitkiezen van geheel volwassen, krachtige en werkelijk kapbare stammen, over het algemeen beter hout leverde, en de overlevering van het onvatbaar zijn van het djati-hout voor droge vervuring enz., uit den tijd der vroegere Compagnie tot ons overgekomen, destijds reden van bestaan kan hebben gehad. En wel mag het betwijfeld wor den of nu nog, bijv., schepen, als de Engelsche „Resolution" en „Canopus", die 125 en 84 jaar oud werden, of als onze Neder landsche „Javaan", in 1822 te Bandjar (Toeban, Rembang) te water gelaten als korvet voor de koloniale marine, later lang als koopvaarder gevoerd door Kap. Dekker, en die, na .50 jaar lang geen noemenswaardig herstel te hebben gehad, tot de Indische kustvaart overging, — of nu nog tempel-ruinen zooals Ritter ze vermeldt (Erdkunde, Asien, IV, 813), waarvan de teak-balken meer dan duizend jaar onbeschermd en toch onge deerd de buitenlucht en klimaats-invloeden hadden weerstaan; — of dergelijke uitkomsten, in één woord, nu nog met het hout uit het vrije verkeer zouden verkregen worden. Bij voorafgaande bestelling en zorgvuldige keus natuurlijk ook nu nog, doch dan tegen onevenredig hooge prijzen, vroeger onbekend, en niet voorzorgen om geleidelijke en gelijkmatige droging te verkrijgen, vroeger niet eenmaal vermoed, thans noodzakelijk geworden door de blijkbare wijziging die het klimaat door achtereenvol gende ontwouding heeft ondergaan. Deze en nog eenige oorza- Groep 111. 20« Klasse. 168 ken meer maken, allen te zamen genomen, de levering van degelijk toebereid hout tegen loonende of zelfs aanneembare prijzen thans onmogelijk, met name voor den scheepsbouw. Het is hier aan toe te schrijven dat o. a. deze laatste bij het gebruik van djati het standpunt niet meer bereikt van vroeger, en men geneigd zou zijn de vroegere berichten dienaangaande overdreven te achten, waren de feitelijke bewijzen van het tegen deel niet daar. Doch hoe ook, het djati is ook nu nog een der beste werk hout-soorten die wij kennen, duurzaam, hard, en toch niet moeielijk in de bewerking; gemakkelijker bijv. dan goed eiken hout, niet spoedig aangetast, zeer gelijkmatig en gestrekt van vezel, veerkrachtig, en met eene groote vastheid en grooter draagvermogen dan alle Europeesche houtsoorten. Van deze laatsten komt het met het eikenhout nog het meest overeen, doch staat algemeen wat hooger, en heeft o. a. een vooral voor den scheepsbouw groot voordeel boven het eiken hout : zijn soortelijk gewicht is geringer. Het djati werd her haaldelijk, op verschillende tijdstippen en op verschillende plaat sen, onderzocht, o. a. ook wat gewicht, draag vermogen en veerkracht betreft; de uitkomsten liepen, zooals te verwachten was, nog al uiteen, doch waren, alles saamge nomen, steeds nog gunstiger dan voor het eikenhout. Het draagvermogen, den weerstand tegen krachten loodrecht op de richting der vezelen, voor dit laatste op 49,6 K. per cM s stel lende, dan geeft het djati, volgens het gemiddelde van de proeven van den Kolonel von Dentsch, daarvoor 52,18 K. aan, en verkreeg Dr. Nördlinger nog hoogere cijfers. Deze laatste noemt (in „Technische Eigenschaften der Hölzer," p. 357,371) het Teak-hout in het algemeen onder de uiterst veerkrachtige houtsoorten, en daaronder het djati als alle Europeesche hout soorten ver overtreffende. Hij grondde zich daarbij ook op de proeven van Barlow, die, bij balken van gelijke afmetingen (7 E. voet (2,134 M.) op 2 E. dm. (0,005 M.) breed en dik), aan de uiteinden ondersteund, aan belasting in het midden tot breken noodig vond bij Djati 425,27 K., bij Canadasche eik 305,12 K. Een der meest gewaardeerde voordeelen is echter het soor telijk gewicht, dat, hoewel ook hier de proeven uiteenloopen, gebleken is algemeen minder te zijn dan dat van eikenhout; dit laatste gemiddeld op 0,791 stellende. Dr. Nördlinger kreeg daarvoor, als gemiddelde van zijne proeven, 0,680; de Kol. v. Dentsch iets lagere cijfers (namelijk 0,659, 0,630 en 0,628 voor drie reeksen proeven, als algemeen gemiddelde 0,639); de Groep 111. 20» Klasse. 169 HH. de Bruyn 0,689, Delprat 0,692, Jordens 0,695 l ). Hier tegenover staat de bepaling van den heer de Keurenaar, die het op 0,816 (?) stelde. Cordes geeft, in zijn reeds aangehaald in allen deele degelijk en doorwrocht werk, de daarop betrekkelijke gegevens en litte ratuur in alle ruimte aan, en voegt er graphische voorstellin gen bij, ook tot toelichting van nog meerdere bijzonderheden, bijv.: „het te zamengaan van een hooger soortgelijk gewicht met grootere vastheid bij eene en dezelfde houtsoort op ver schillende hoogten aan denzelfden stam", en eenige andere, die buiten de voor ons bestek gestelde grenzen vallen, doch allen te zamen een wetenswaardig geheel vormen. De boven aangegeven cijfers, het daarvan afhankelijke groo tere drijfverniogen, de weinige geneigdheid tot scheuren bij blootstelling aan klimaats-invloeden, al de verdere eveneens reeds opgesomde eigenschappen wettigen de zoo uitnemend gun stige meening omtrent het Djati-hout als bouw- en werk materiaal in het algemeen, en voor den scheepsbouw in het bijzonder, overal en door alle zaakkundigen bijna eenparig geuit. Het evenwicht, de volledige samenwerking tusschen alle takken van voortbrenging en nijverheid werd bij ons echter nog niet algemeen bereikt, en dat is o. a. ook het geval bij den djatihout-aankap. De meest aangekapte afmetingen voldoen bijv. wel aan de eischen van den inlandschen, doch niet aan die van den Europeeschen scheepsbouw, en dit is eene van de hoofdoorzaken van het weinige gebruik dat in Europa, en o. a. op onze Nederlandsche werven, van het djati wordt gemaakt. Ten slotte merk ik nog op, dat, evenals dat bij enkele andere verbenaeeën het geval is, de jonge uitloopers en bladeren van de djati eene roodbruine kleurstof bevatten, een wouwsel, dat hier en daar wordt gebruikt tot kleuren van hout. Java, en althans het (voornamelijk het oostelijk) middenge deelte is aanvankelijk met djati-wouden letterlijk als overdekt geweest. Na eeuwen lang wanbeheer van — of liever verwoes ting door — de inlandsche bevolking, kwam het bestuur over Java allengs aan onze Regeering, die zich, wat die djati-wouden aangaat, of wat er van overbleef, tegenover een ingewikkeld en uitgebreid, en vooral ten onzent weinig bekend onderwerp geplaatst zag. Het had evenmin aan raadgevingen en wenken — o. a. die van Mr. P. G. van Overstraeten, in 1796, en vooral ') Mijno eigene proeven, met Djati soengoe en lenga, gaven 0,669121 alt gemiddelde van eene nog al ruime reeks. Groep 111. 14» Klasse. 17 waarin de West-Indische Compagnie slechts voor een derde deel had. Tevens was bepaald dat de heer van Sommelsdijk, zonder eenige jaarwedde, gouverneur dier kolonie zou worden, en dat die post bij voorkeur op zijne erfgenamen zou overgaan. De Gouverneur vond de kolonie in jammerlijken staat, maar nam krachtige maatregelen tot haar herstel; hem ontging echter het gewone lot der hervormers niet. Belasterd en vervolgd liet de man, die als de schepper van Suriname mag beschouwd worden, in 1688 het leven door het moordstaal van eenige over zijne strengheid gebelgde onverlaten. Niet zonder moeite werd de rust hersteld, en, aan een aanval der Franschen in 1689 ge lukkig ontsnapt, genoot Suriname, even als de aangrenzende koloniën Essequebo en Berbice, over het algemeen toenemende welvaart, in weerwil van de ontzettende schade die een nieuwe aanval der Franschen in 1712 aan Suriname, Berbice en Curacao berokkende. Dien bloei had Suriname vooral te danken aan de energie der Fransche réfugiés, die er zich gevestigd hadden, en aan de invoering der koffiecultuur, die in 1719 plaats had, terwijl in Essequebo en Berbice vooral de suiker- en tabaks cultuur zich ontwikkelde. Jammer slechts dat die bloei geheel berustte op den arbeid der van de kust van Guinea aangevoerde slaven en met al de ongerechtigheden der slavernij gepaard ging! Intusschen kon ook de nieuwe West-Indische Compagnie niet tot bloei geraken, en de tocht voor hare rekening in 1721 door Jacob Roggeveen ondernomen, in den ijdelen waan dat op 36° Z.B. goudrijke eilanden te ontdekken waren, bracht haar geen voordeel aan en wikkelde haar slechts in moeilijkheden met de Oost-Indische Compagnie, die hare belangen nog meer benadeelden. Wij kunnen niet stilstaan bij de oorlogen met de Boschnegers of Marrons, de afstammelingen van weggeloopen slaven, die vooral van 1726 tot 1762 Suriname schier zonder ophouden teisterden, noch ook bij de slavenopstanden die in 1763 in Berbice, in 1772 in Suriname uitbraken; maar nog even moe ten wij gewagen van het ontstaan eener nieuwe kolonie aan de rivier Demerara, tusschen Berbice en Essequebo, waaraan zich in 1746 het eerst een planter uit Essequebo, Andries Pieterse, nederzette, en die 23 jaren later reeds 160 koffie en suikerplantages telde. Toen eindelijk in 1778 de slaven geheel bedwongen waren, genoten de West-Indische koloniën een kort tijdperk van rust en welvaart, dat door den oorlog met Engeland, in 1780 uitgebroken, maar al te spoedig weder ge stoord werd. In dien noodlottigen krijg geraakten St. Eustatius, Saba, het Nederlandsch gedeelte van St. Martin, Essequebo, OE. 111. 17 Groep 111. 20» Klasse. 170 van D. van Hogendorp, in 1799, — als aan goede en ingrijpende, later door den drang der tijden opgegeven maatregelen, — die van Daendels, in 1808 — 1811, — ontbroken. De daarop volgende halve eeuw van ongelukkige uitkomsten, verkregen van proef nemingen en regelingen in verschillende richting, feitelijk van verwaarloozing en verachtering van de geheele zaak, zullen wjj overslaon. De Gouv.-Gen. Sloet van de Beele kondigde, bij Stbld. 1865 N°. 96, de „Ordonnantie van 10 Sept. 1865 voor het beheer en de exploitatie der Houtbosschen van den Lande op Java en Madura", af, waarbij met de eischen van de par tikuliere nijverheid volle rekening werd gehouden, en het be ginsel van vrijen arbeid, dus o. a. afschaffing van het blan dougstelsel, op den voorgrond stond. In het naast daaraanvolgende Stbld. N c . 97 werd aan die Ordonnantie nog toegevoegd eene „Handleiding voor het kap pen, keuren en nieten van djati-hout"; en eene „Handleiding voor het aanplanten en voortkweeken van djati-booinen in de bosschen van den Lande op Java en Madura". Een keerpunt in de geschiedenis van het Boschwezen! Wel bleek ook die „Ordonnantie" nog grooté* gebreken te bezitten, doch de stoot was gegeven, en niet lang bleef verbete ring uit, die, in tal van achtereenvolgende ampliatiën vervat, al spoedig de intrekking van de Ordonnantie van 1865 en hare ampliatiën en uitvaardiging van eene nieuwe Ordonnantie voor het Bosch wezen, houdende een „Reglement voor het Beheer en de Exploitatie der bosschen op Java en Madura, Stbld. 1874 N°. 110", ten gevolge had. Dit laatste werd, volgens bepaling van het Besluit van 23 Maart 1875, Stbld. 1875 N°. 81, op l Mei 1875 in werking gebracht. Het is dat Reglement dat tegenwoordig de aangelegenheid beheerscht. Als beginsel werd aangenomen: „De bosschen worden onderscheiden in djati- en wildhout bosschen. „De djati-bosschen staan alle onder geregeld beheer. „De exploitatie van al de djati-bosschen, en van de onder geregeld beheer gebrachte wildhont-bósschen, geschiedt door middel van de partikuliere industrie op tweeërlei wijzen: a. met vrije beschikking over het hout door den ondernemer, tegen betaling van eene overeengekomen som; of 6. met levering van het hout aan het Gouvernement, tegen betaling aan den ondernemer van een bepaald bedrag voor aan kap-, sleep- en vervoerloon, per kub. Meter". De conceptvoorwaarden waarop die exploitatie van 's Lands Groep 111. 20» Klasse. 171 bosschen op Java en Madoera geschiedt, zijn opgenomen in de Bijbladen N°. 3230 en N°. 3489 terwijl verder, in Stbldn. 1875 N*\ 119 en 1882 N°. 149, eenige wijziging van het Reglement plaats vond. Bij het voorbereiden van de Ordonnantie van 1865 was, in 1859, besloten om de djati-bosschen te doen opmeten en in kaart brengen. In 1860 was daartoe eene Commissie in dienst gesteld, die in 1871 met hare taak (ongeveer) gereed was. Als hoofduitkonist werd verkregen, dat de Regeering nog over ruim zes millioen bunders (UOOO KM 3 ) djati-bosch had te beschikken. Waren daaronder onbeteekenende, ontoegankelijke, of op andere wijze min waardige gedeelten, aan den anderen kant waren de geregelde Gouvernements-aanplantingen, waaronder er zijn van aanzienlijke waarde, niet daurbij opgenomen. De Residentie Rembang staat hierbij bovenaan; hare djati bosschen wegen, zoowel wat uitgestrektheid als wat deugdzaam heid aangaat, bijna tegen die van het geheele overige Java op. Zoowel de houtvester]] als de boschpolitie hadden aanvankelijk eene moeielijke taak, zoowel met het uitroeien van misbruiken, als met het tegengaan van boschdeiicten; zij kunnen er thans met tevredenheid op wijzen , dat gaandeweg de toestand dienaangaande blijkbaar verbeterd is. Even/eer kan dit met voldoening geschieden voor de uitkomsten van de geregelde exploitatie, de perceels gewijze velling en aanplanting, die reeds eenige duizenden bunders (alleen in Rembang 3200 HA.) nieuw, zuiver, jong djati-bosch gaf, met krachtig ontwikkelde lijnrechte jonge boomen van gelijken leeftijd en ontwikkeling; een aanzienlijk kapitaal voor de toekomst. De in 1865 aangenomen richting, door de particuliere nijver heid met vooringenomenheid begroet, bracht deze, en met haar den handels- en speculatie-geest, tot sterke schommelingen, van groot, soms roekeloos vertrouwen en wagen, tot even diepe, meest noodelooze moedeloosheid. Ook hier is nog geen evenwicht verkregen, en daardoor de productie op groote schaal en voor de Europeesche markt gedrukt. Het geheele aantal ondernemingen voor djati-hout-aankap op Java en Madoera (en elders werden die nog niet gevraagd) bedraagt thans Si; waarvan de kleinste, in Japara, 61 HA. (87 bahoe), de grootste, in Madioen, 1707 HA. (2700 bahoe), allen te zamen, op Java (Madoera bezit er geen), 14606 HA. (20724 bahoe) djati-bosch in exploitatie hebben. En geeft nu de ordonnantie van 1874 eene eindformule aan, Groep 111. 20° Klasse. 172 of althans eene eindbeslissing omtrent de te volgen richting? Wij moeten het antwoord schuldig blijven. Brandende vraag stukken doen zich voor, en worden af en aan voorop gezet; o. a. dat omtrent: „de exploitatie van de djati-bosschen in „vrijen arbeid voor rekening van den Staat : )". Bespiegelingen omtrent dit en enkele andere vraagstukken ons onderwerp be treffende, en de vermoedelijke toekomst van de djati-bosschen en exploitatie onder elk dier stelsels, liggen buiten ons bestek. Tegenover de djati-bosschen staan de gezamenlijke zoogenaamde wildhont-bosschen, waaromtrent bij de Ordonnantiën van 1865 en 1874 eveneens het voor onderhoud en exploitatie noodige werd verordend. Aanvragen tot geregelden aankap door Euro peanen werden tot nu toe niet gedaan; evenmin werden zij vcor deze laatsten een onderwerp van bosch-cultuur. Zij vallen dus buiten de grenzen van dit bestek, evenals de, steeds tijde lijke, vergunningen aan inlanders. Hij de behandeling van klasse 10 lett. E werd eene opsomming gegeven van de voor huishou ding, maatschappelijk bestaan, handel en nijverheid, meest in aanmerking komende soorten. Eene tabel in Stbld. 1874 N°. 110 geeft de beschermde soorten aan, en geeft daardoor eenigszins hare waarde te kennen 2 ). Onder die zoogenaamde wildhoutsoorten zijn er verscheidene die de aandacht ten hoogste verdienen; hetzij om hun schoon en fijn en voor allerlei meubelwerk uitnemend geschikt hout, hetzij tot voldoening aan minder hoog gestelde, doch daarom niet minder dringend gevoelde eischen van het dagelijksch leven, het handelsverkeer enz., op dezelfde wijze als ook in Europa niet altijd en voor alles eikenhout noodig is: voor emballage, bijv., die voor ons Indië nog veel te wenschen overlaat. Wat allen te zamen in den weg staat is de grootere eischen bij het toebereiden, uitloogen enz., waarvan men bij het djati weinig last heeft; daardoor, bij gebrek aan ruimte van bedrijfs-kapitaal, gemis van een stapel; en dus onvermogen om dadelijk aan ') Zie daaromtrent Cordes aangehaald werk, p. 310; vorder E. G. v. Bloemen Waanders: ..Mort Nederland conservatief of liberaal geregeerd worden?"; Silvi cola. „Eenige beschouwingen omtrent het Boschwezen in Nederl. Indië" (Tijds. v. Nijv. en I.andb. in Ned. India, XXV, 366/81, 48ft/682); en enkele anderen. ') Eene opsomming die wel eenige wijziging, vooral aanvulling, mocht onder gaan. Enkele onbeduidende s<x>rten werden opgenomen, geheele hoogst nuttige geslachten over het hoofd gezien. Zoo werden het geenszins algemeen, en eer toevallig, Tjemara genoemde K. poetri, de Podocarpuseupressina (Miq. ll. 1075), wel, de echte Tjemara's , de Casuarina spec. div., vooral equiseiifolia, niet aan gegeven; de geheele reeks Waroe, Mibiscus spec. div. (Miq. I : . 158), vooral de Waroe goenoeng, Kib. vulpinus, evenmin. En zulke voorbeelden zijn er meer. Groep 111. 20* Klasse. 173 inkomende aanvragen te voldoen. Bovendien zijn de wildhout soorten algemeen nog te weinig bekend en onderzocht. De einduitkomst is thans echter, dat, bijv., de Bataviasche inlandsche en chineesche meubelmakers (en hun aantal is wer kelijk niet gering) hun meubelhout, bijv. de Bengas of lngas (Gluta bengas en Semecarpus heterophylla, naverwante Anacar dieeën), uit Singapoera ontvangen, met voorbijgang van Java en Sumatra, waar het overal gevonden wordt, of van het Rinat van Ambon of Lassi van Ternate, even goede Semecarpus soorten. En bij andere soorten ontwaart men hetzelfde ver schijnsel ; een verkeerde toestand waarop de algemeene aandacht wel mag gevestigd worden en blijven, en dit te meer omdat vroeger de toestand anders was. Java leverde bijv. zijn Sana-hout, Ptcrocarpus indica, eene Papilionacee (Miq. I. 135) als „Zonne hout", Ambon zijn Lingoa, eene variëteit van dezelfde soort, als „Anibonsch hout", een fijn en duurzaam meubelhout, aan Nederland, waar men er thans vruchteloos naar zou zoeken. Eu ook nu nog hebben wij de voorbeelden voor ons. Cuba zendt zijn „Magagua", Hibiscus elatus, naar N. Amerika (New- Bedford) om, door stoom gebogen, in één doorloopende velg om de wielen van zijne Américaines te worden gelegd. Nederland kon volkomen hetzelfde doen met den bijna geheel identieken Waroe goenoeng, Hibiscus vulpinus, die echter, en dat niet tegenstaande volkomen geslaagde en zooveel mogelijk bekend gemaakte proeven aan 's Lands Constructie-win kei te Soerabaja, zelfs op Java nog niet wordt gebruikt. De velgen worden er uit de plaat, dus niet eindelings, gezaagd van de veel breedere Waroe gombong, Hib. tiliaceus. En ook hiervan zouden een aantal voorbeelden meer zijn bij te brengen. Verandering, verbetering is dus noodig. West-Indië bezit geene Boschcultuur door Europeanen in den aangegeven zin, waarom dus, wat de houtsoorten betreft, over gewezen moet worden naar het dienaangaande medegedeelde in kl. 10, Lett. E., en vooral naar de daar opgegeven litteratuur omtrent dat onderwerp. Ook daar is verandering, verbetering, ontwikkeling wenschelijk, en valt nog veel te doen. VAN MUS3CHENBROEK. Groep ITT. 20* Klasse. 174 124. Werken over de boschcultuur, door J. W. H. Cordes, Inspecteur van het Boschwezen. a. De Djatibosschen op Java; hunne natuur, verspreiding, geschiedenis en exploitatie,Ogilvio& C u ., Batavia, 1881. b. Herinneringen aan Sumatra's Westkust. Bijdrage tot de kennis van de boschstreken over een gedeelte van Sumatra (overgedrukt uit het Tijds. der Ned. Maatsch. t. bev. v. Nijver heid, Dl. 15, stuk 6). 125. Verzameling mon sters van de voornaamste houtsoorten van Nederlandsch Indië. — De Afd. Boschwezen van het Dep. v. Binnenl. Best. eu 'sLands Plantentuin, te Buitenzorg. NB. Van de talrijke verzamelingen houtsoorten die ons zijn toegezon den, zijn deze en de hieronder volgende van den houtaankap Lodojo, de eenige die er aanspraak op konden maken, onder het hoofd „boschcultuur" geplaatst te wor den; al de andere meenden wij in de tweede groep, KI. 10 lett. E, onder de Boschproducten te moe ten plaatsen, daar liet niet blijkt dat zij uit regelmatig beheerde bosschen af komstij,' zijn. Allo hout soorten uit de Buitenbezittingen moesten, zoowel als alle West- Indische , hier buitengesloten blijven, daar het behoorlijk georga niseerde boschwezen zijne werk zaamheid tot Java en Madoera bepaalt; zelfs op die eilanden is een belangrijk deel der zooge naamde wildhoutbosschea niet onder geregeld beheer gebracht. Wij nemen wat de hier ver melde collectie betreft, den be j schrijvenden Catalogus geheel over, dien de Inspecteur van het boschwezen, de heer Cordes, ons daarvan heeft toegezonden, met uitzondering alleen van het daar gezegde over het djatihout, waar omtrent wij naar de Inleiding op deze onderafdceling en naar de onder n°. 123a vermelde mono graphie van den heer Cordes zelven verwijzen. Ook de inlei dende opmerkingen van den heer Cordes mogen hier voorafgaan. „Bij het bijeenbrengen dezer collectie is niet gestreefd naar eene uitstalling van de overgroote verscheidenheid van houtsoorten welke de eilanden van Nederlandsch Oost-Tndië in hunne uit gestrekte bosschen bevatten, maar naar eene beknopte verzameliug, welke slechts de werkelijk deugdzame soorten omvat. Verreweg de meeste boomsoorten dier bosschen leveren hout waaraan weinig of geen teehnische waarde kan toegekend worden; deze te verzamelen, zooals veelal voor Tentoonstellingen geschiedt, heeft geen nut. Ware daar naar gestreefd, dan zou de collectie wel zes of nog meor malen grooter hebben kunnen zijn. „Deze verzameling, die nagenoeg twee honderd nummers bevat, kan aanspraak maken op den naam eener uitgezochto collectie. Zij is rijk genoeg om een beeld te geven van de groote hoeveel heid werkelijk kostbare houtsoorten die allen deugdzame eigenschappen bezitten welke haar waarde geven als timmerhout. Van de meeste is ook de hooge mate van duurzaamheid reeds proefondervindelijk gebleken. Eenige leveren fraai meubelhout. „De monsters zijn in alphabetische orde, volgens de wetenschappelijke benamingen der boomsoorten, gerang schikt. Deze zijn door eenen daar mede vertrouwden botanicus, volgens hare bloemen, vruchten, bladeren enz. gedetermineerd. Voor zoover daarom trent eenigen twijfel bestoud is achter de namen een vraagteeken geplaatst. De aangegeven Inlaudsche namen zijn die welke de soorten dragen ter plaatse van waar de monsters afkomstig zijn. 1. Acacia umbellata, Bnth. — Pilang. Een vrij goed, hard timmer hout; de boomen bereiken eene dikte van 80 tot 100 centimeters en groeien in de lage, warme streken. 2. Actinodaphne gracilis, Miq. ? — Madang djoedjoe. Tamelijk zacht doch taai hout, vooral voor kisten geschikt; zeld zaam. De boomen bereiken eene Groep 111. Klasse. 175 lengte van slechts 18 tot 20 meters en een omvang van onge veer 2 meters. 3. Actinodaphne procera, Nees? — Madang soesoe; en 4. Actinodaphne pubescens, 81. ? — Djoendjoeng lioekit. Harde houtsoorten, vooral voor balken geschikt. Vrij menigvuldig. De boomen bereiken eene lengte van slechts lf> of 16, bij een omvang van p. m. 2 meters. 5. Adenanthera pavonina, L. — Segawee. Voor hnisbouw geschikt; komt weinig voor. Do boomen bereiken eene lengte van ongeveer 25 en een omvang van p. m. '2 1 /. meters. 6. Adinandra spec. — Kajoe katjang. Hard hout; uitmuntend bouw- materiaal. Vrij zeldzaam. Lengte 15 tot '20, omvang p. m. 2 meters. 7. Afzelia bijuga, Gray. — Marbo. Dicht en vast hout, voor huis bouw zeer geschikt. Lengte der boomen p. m. "25 en omvang van 3 tot 4 meters. 8. Aglaia tomentosa, T. et B. ? — Boenjauw. Voor scheepsbouw geschikt. Lengte 11 tot IS, dikte p.m. l /i meter. 9. Albizzia procera, Bnth. — Ki hiang, Weroe. Voor huisbouw geschikt; groeit zeer algemeen in de lage berg streken. 10. Alsuodaplme excelsa, 81. ? — Madang sloewang. Deze houtsoort is vooral voor meubelen gezocht. 11. Alstonia eximia, Miq.? — Dje loetoeng; en 12. Alstonia polvphylla, Miq. ? — Tallai. Beide voor planken geschikt; ook wel voor meubelen gebezigd. De boomen groeien meest op lage, natte gronden en bereiken eene lengte van ongeveer 25, bij eene dikte van ruim ty, meter. 13. Anthocephalus iudicus, Rieh. — Tjintaratan. Zeer goed timmerhout Tame lijk groote boomen, die vooral op liet Gedé-gebergte in de Preanger-regentschappen (Java) groeien. 14. Antiaris toxicaria, Leach. — Pohon oepas, Antjar. Licht, tamelijk fijn hout, voor huisbouw te gebruiken. De zoo genaamde giftboom van Java. 15. Antidesma paniculatum, BI.? — Bonee. Zeer hard hout, vooral voor balken geschikt; groeit in de lage bergstreken. 16. Ardisia decusmontis, Miq.? — Kapoendoeng. Voor huisbouw geschikt. Vrij zeldzaam, in de bergstreken van West-Java. 17. Artocarpus elongata, Miq.? — Kapinih. Dicht, vast en zeer hard hout, voor velerlei doeleinden geschikt. Lengte der boomen 18 tot 20 en middellijn tot l'/j meter. Op schrale droge gronden. 18. Artocarpus integrifolia, L. — Nangka. Hard, vast hout, zoowel voor meubelen als voor huisbouw geschikt. 19. Artocarpus varians, Miq. ? — Tjoebadak ajer. Zacht doch taai hout; voor scheepsbouw geschikt. Deze boo inen zijn niet zeer algemeen, groeien op moerassigen grond en bereiken eene lengte van slechts Vi of 16, op een middellijn van 1 tot 1 '/j meter. 20. Barringtonia spicata, BI.? — Songam. Licht, tamelijk fijn hout, voor huidbouw en andere doeleinden geschikt. 21. Bassia balein, Miq.? — Balam. Hard, taai hout, voor allerlei bouwmateriaal geschikt; vrij zeldzaam. De boomen bereiken eene lengte van 18 tot 20, bij een omvang van p. m. 2 meters. 22. Bouea diversifolia, Miq. ? — Ramaug. Tamelijk hard hout; voor plan ken geschikt en ook wel voor andere doeleinden gebezigd. 23. Bruguiera Kumphii, BI.? — Tarong. Zeer hard hout, voor balken geschikt. 24. Buchanauia auriculata, 81. — Trantang; en Groep 111. 20» Klasse. 176 25. Buchanania macrophylla, 81. ? — Madang sangka. Deze beide soorten worden voor den aanmaak van kleine vaartuigen (sampans) gebezigd. Het hout is licht maar vrij Bterk en duurzaam. 26. Callicarpa Wallichiana, Walp.? — Tindjo marahar. Voor huisbouw geschikt; de boomen bereiken eene lengte van p. m. 15 en eeno dikte van p. m. 1 meter. 27. Calophyllum (amoenum , Wall.) ? — Bintangoer. Hard hout, zoowel voor den aanmaak vau vaartuigen (prau wen) als voor meubelen geschikt. 28. Calophyllum Inophyllum, L. — Njamplong, Ki boenaga, Tjamplong. Voor huisbouw en vaartuigen geschikt en bovendien zeer ge zocht voor meubelen. De boomen worden niet hoog, zij bereiken slechts eene lengte van 12 tot 15 meters, echter met eene middellijn tot l'/j of 2 meters en aanzienlijke, zeer uitgebreido vertakking, en groeien zoowel iu de bovenlanden als langs de kust. 29. Calophyllum lanigerum, Miq. — Bintangoer batoe. Voor scheepsbouw geschikt. De boomen groeien vooral op hoog terrein en schieten veel hooger op dan de vorige soort, tot 25 meters, bij een omvang van p. m. 3 meters. 30. Calophyllum spectabile, Wild.? — Bintangoer oetan, Hata ae ewan. Hard en taai hout, 't meest voor balken geschikt, vrij zeld zaam; lengte tot 18, bij een middellijn van p. m. 3 /< meters 31. CalophyUum spec. — Bintangoer. Hard hout, voor scheepsbouw gezocht, vrij algemeen; lengte p. m. 26 en omtrek p. m. 2'/j meters; groeit op drassigen grond. 32. Calophyllum spec. -— Saloemah. 33. Calophyllum spec. — Bintangan. Beide voor scheepsbouw ge schikt. Zij groeien op hoog terrein en de boomen bereiken eene lengte van p. m. 24, met een omtrek van p. m. 3 meters. 34. Calophyllum Bpec. — Pinago. Tamelijk zacht hout, voor meubelen geschikt; groeit menig vuldig langs de kust. Lengte der boomen p. m. 12 en omvang p. m. 2 meters. 35. Canariopsis decumana, BI.? — Tandjoong oetan, Nia. Bijzonder geschikt voor stijlen of palen; groeit menigvuldig in de lage heete vlakten; de boo men zijn klein, slechts 10meters hoog, met eene middellijn van p. m. 3 / 4 meter. 36. Canarium eupteron, Miq.? — Lagan. Fijn, hard hout; voor huis bouw en prauwen geschikt; groeit in de lage streken, tot 30 meters hoogte en 1 meter dikte. 37. Canthium polyanthum, BI.? — Madang goegoek. Goed hout voor planken; lengte der boomen p. m. 16 en dikte p. m. 1 meter. 38. Caryophyllus sylvestris, T. et B. ? — Tjengkó oetan, Poelawan apal. Hard en taai hout, vrij menig vuldig; lengte der boomen 12 tot IS en middellijn hoogstens '/j meter. 39. Cassia fistula, L. — Trengoeli. Licht doch vast hout, voor huisbouw geschikt; zeer alge meen, vooral in de kuststreken. De boomen bereiken eene lengte van ruim 20 meters en een om vang van p.m. 11/;l 1 /; meter. 40. Cassia florida, Valil. — Djoear. Zeer hard en taai hout, voor allerlei bouwmateriaal geschikt. De boomen worden slechts 10 tot 12 meters hoog, met een stam-omvang van p.m. l'/j meter. 41. Castanea argentea, 81. — Sara ngan, Sanienten. Grof, hard hout, voor huis bouw geschikt; komt indeberg- Btreken zeer menigvuldig voor. 52. Castanea spec. — Wranak. Tamelijk vast, duurzaam hout, voor huisbouw geschikt; vrij menigvuldig in de bergstreken. Lengte 25 tot 30 en omtrek tot 4 meters. 43. CasuarinaJunghuhniana,Miq.— Tjemara. Het hout is licht en zacht; hoewel niet hoog in waarde, toch voor huisbouw wel geschikt en Groep 111. 20e Klasse. 177 daartoe in de bergstreken van Oost-Java veel gebezigd. 44. Cedrela febrifuga, 81. — Soeren. Licht, zeer buigzaam hout, voor planken geschikt; lengte der boomen 30 tot 40, omvang p. m. 2 meters. 45. Cedrela aerrulata, Miq. — Soerian. Ook een licht. docli duurzaam hout, vooral voor den aanmaak van prauwen gezocht. 46. Cinnamomum spec. ? — Legi. Zeer hard, zwaar hout, ook voor meubels geschikt; groeit vrij menigvuldig in de lagere bergstreken. Lengte p. m. '25, omvang p. m. 3 meters. 47. Cookia punctata, Retz.? — Lang sap oetan, Mahoe apal. Hard en taai hout, voor bal ken geschikt; vrij zeldzaam. Kleine boomen, lang 10 tot 12 en dik hoogstens >/ s meter. 48. Cookia spec. — Lassi koening, Lassi kaoe. Hard doch tamelijk bros hout, voor meubelen gezocht. Groeit menigvuldig langs het strand van Ceram. Lengte der boomen slechts 10 tot 18 1 bij eene mid dellijn van p. m. '/; meter. 49. Covellia grandifolia, Miq.? — Madang gadja. Voor huisbouw , meubelen enz. geschikt. Lengte der boomen 22 tot 25 en middellijn tot 2 meters. 50. Cryptocaria crassinervia, Miq.? — Madang sangiet. Zoowel voor huisbouw als voor meubelen geschikt. 51. Cryptocaria ferrea, BI.? — ïïoe roe besi. Hard, vast en duurzaam hout, vooral voor balken gesehikt. 52. Cryptocaria palembanica, Miq.? — Madang koening. Eeno fraaie houtsoort, vooral voor meubelen gebruikt. 63. Cyanodaphne tomentosa, Miq.? — Madaug taloer. Tast, sterk hout, voor huis bouw en meubelen geschikt. 54. Dalbergia Zollingeriana, Miq. ? — Samadjolo. Zeer hard, sterk hout, voor huisbouw geschikt. 55. Dammara alba, Rumph.? Besi merah, Isit kaoe. Hard en taai hout, voor bal ken, deurstijlen enz. geschikt. Deze boomen die, hoewel niet talrijk, langs de kust groeien, bereiken eene lengte van p. m. 30 meters en eene middellijn van 3 / 4 tot 1 meter. 56. Dendrolobiumumbellatum, Wight et Am. ? —■ Nasi. Vooral voor meubelen geschikt. 57. Dillenia aurea, Hm. — Sempoe, Soempoer. Hard hout, voor huisbouw, vooral voor balken, geschikt. In de lage streken zeer algemeen. Lengte slechts 12 tot 15, om trek tot 11/;l 1 /; meters. 58. Diospyros ebenum, Retz.? — Arang-arangan. Eene fraaie, harde houtsoort, zoowel voor huisbouw als voor meubelen geschikt. 69. Dryobalanops Camphora, Col.— Kajoe kapoer. Voor huisbouw en meubelen geschikt; lengte der boomen 30 tot 40 en omtrek tot 4 meters. 60. Dysoxylon laxiflorum, 81. — Kapinango. Vast, sterk hout; groeit, hoe wel zeldzaam, inde bergstreken. 61. Kndiandra rubescens, Miq. — Paoeh. Een vrij goed timmerhout, voor huisbouw geschikt. 62. Epicharis eauliflora, 81. — Piengkoe. Een sterk, hoewel grof, tim merhout; groeit in de bergstre ken der Preanger-regentsehap pen op Java. 63. Eucalyptus alba, Rnw. — Kajoe poetih. Zwaar, sterk hout, voor allerlei bouwmateriaal geschikt; groeit zoowel in de bovenlanden als langs de kust. 64. Eugenia cerasoides, Rxb. ? — Kepa, Nitis; en 66. Eugenia lucidula, Miq. — Salam. Beide leveren een vast, hard hout, voor huisbouw geschikt. Zij groeien vrij menigvuldig in de lagere streken; de boomen bereiken eene lengte van 25 tot 30 en een omvang tot 2V~ meters. 177 Grof.p 111. 20«' Klasse. 178 6G. Burya euprista, Krth. — Salak. Een tamelijk goed timmerhout voor binnenwerk bij huisbouw; ook voor houtskolen geschikt. Lengte p. m. 15, omvang ruim 1 meter. 67. Eusideroxylon Zwagerii, T. et B. — Kajoe besi. 68. Eusideroxylon Zwagerii, T. et B. — Belian. 69. Eusideroxylon Zwagerii, T. et B. — Oelin pipit, Oelin gentoengan. 70. Eusideroxylon Zwagerii, T. et H. — Oelin toelang, Oelin laning. 71. Eusideroxylon Zwagerii, T. et B. — Oelin paja. l)e Inlanders op Horneo on derscheiden van deze kostbare houtsoort verschillende variëtei ten; ook verschillen plaatse lijk hare namen. Het hout is zeer hard en zwaar en levert een uiterst sterk en duurzaam bouwmateriaal, vooral voor stij len. Komt vrij menigvuldig voor in de lagere bergstreken, alwaar de boomen eene lengte bereiken tot 30 en een omtrek tot 3 meters. 72. Fagraea fragrans, Kxb. — Tem besoe talang. Eene fraaie, harde houtsoort, voor meubelen geschikt. 73. Fagraea peregrina. — Tembesoe. Hard, sterk hout; voor huis bouw en andere bouwwerken geschikt; zeer duurzaam. 74. Fagraea spec. — Tembesoe ra wang. 75. Fagraea spec. — Tembesoe be toeli. 76. Fagraea spec. ■ —Tembesoe renah. Fraaie, harde houtsoorten; voor meubelen zeer gezocht. 77. Garcinia celebica, DC. ? — Mang goestan oetan, Manggoestan apal. Hard, taai hout, voor tim merwerk geschikt; vrij zeldzaam. Lengte p. m. 16, middellijn ruim '/j meter. 78. Garcinia (merguonsis Wght.) ? — Kandis. Hard, taai hout; komt weinig talrijk voor. Kleine boomen, slechts 8 tot 10 meters hoog. bij p. m. 1 meter omtrek. 79. Gelonium glomernlatum, 81. f — Djanglot. Taai hout, voor lansstelen gezocht; groeit in de bergstre ken , echter vrij zeldzaam Lengte der boomen p m. 15 en omtrek tot l s / 4 meters. 80. Glabraria tersa, L. ? — Hoeroe gading. Eene fraaie, harde houtsoort, Toor meubelen geschikt; komt echter zeldzaam voor. 81. Grewia odorata, Bi.? — Derisan. Vrij goed timmerhout, voor binnenwerk bij huisbouw gebe zigd. 82. Guatteria glauca, Miq. ? — Tapis. Vooral voor meubels geschikt. 83. Guatteria hypoleuca, Miq.? — Madang poelau. Een vrij goed timmerhout voor huisbouw. vooral voor binnen werk. 84. Guatteria Teysmannii, Miq.? — Banitan. Zacht, doch tamelijk goed hout; groeit vrij menigvuldig op drassigen grond. 85. Haasia subcaesia, Miq.? — Ma dang rawang. Vooral voor meubelen ge schikt. 86. Henslovia paniculata, Miq. — Ki banen. Een sterk, deugdzaam bouw materiaal ; groeit vrij menigvul dig in de lagere bergstreken. 87. Homalinum grandiflorum, linth.? — Kajoe batoe. Een hard, sterk timmerhout, tamelijk zeldzaam. Groeit op de ruggen der bergen; lengte 20 tot 86, omtrek p. m. '2 meters. 88. Hopea Balangeran, Krths. ? — Belangeran. Vrij deugdzaam hout voor stijlen; groeit zeer menigvuldig in moerassige streken; lengte 30 tot 86, bij een omvang van 3 tot 4 meters. 89. Hopea Meranti, Miq.? — Me ranti. Voor huisbouw geschikt, vooral voor planken gezocht. De boomen bereiken eene aanzien lijke hoogte en omvang. 90. Hopea Singkawang, lliq.? — Singkawang tranda. Sterk, vast, deugdzaam tim merhout. Crof.p 111. 20" Klasse. 179 91. Hopea spec. — Mcranti kasik. Hard hout, voor hui»bouw geschikt; vrij zeldzaam. 92. Intsia amboinensis, Tliouars ? — Bajang. Eene sterke, duurzame hout soort, vooral voor den aanmaak van vaartuigen gezocht. Du boo men bereiken oene lengte tot meer dan 40 en een omvang tot 5 meters. 93. Intsia spec. ■— Marabouw. Buigzaam, taai hout; sterk, duurzaam bouwmateriaal. Lengte van 30 tot 35, bij een omvang van p. m. 3 meters. 94. Irona glabra, 81. — Lengsar. Vast, sterk hout, voor hnia bouw geschikt; groeit menigvul dig in lagere bergstreken. 95. Isonandra gutta, Hssk. — Ba lam tembaga. De getah-pertja-boom. Vast, sterk en duurzaam timmerhout; voor velerlei doeleinden geschikt. 96. Isonandra spec. — Njato troong. Deugdzaam timmerhout, voor al voor planken. 97. Jackia ornata, Wall.? — Seloe mar poetili; en 98. Jackia spec. ■— Seloemar Ham. Beide fraaie houtsoorten; vooral voor meubelen geschikt. 99. Jambosa aquea, liumph. — Djamboe ajer. Vrij goed hout voor stijlen. 100. Jambosa symphytocarpa, Miq.? — Pioetah. Hard en taai hout, vooral voor meubelen geschikt; vrij zeldzaam. De boomen bereiken slechts eene lengte van 10 tot 12 meters. 101. Kleinhovia hospita, L. — Ti mongo, Timoho. Fraai gevlekt hout (pèlèt) hetwelk vooral voor krisschee den, lansstelen enz. gebezigd wordt. 102. Lagerstroemia Reginae, Rib. — Woengoe, Borngoor. Vast, deugdzaam timmer hout; de boomen bereiken eene lengte van p. m. 30, bij een omvang tot 'Z l /, meters. 103. Liquidambar Altingiana, Bl.— Rasamala nagasari. 104. Liquidambar Altingiana, 81. — Rasamala kitamiang. 105. Liquidambar Altingiana, 81. — Rasamala gadok. De Rasamala is een vast, deugdzaam timmerhout. De Inlanders onderscheiden eenige variëteiten, waaraan zij verschil lende waarde toekennon. De hooge Rasamala-boomen schij nen beperkt te zijn tot de berg streken van een gedeelte van West-Java. alwaar zij ingrootc hoeveelheid voorkomen, en van Kumatra's Westkust. 106. Liquidambar tricuspis, Miq. — Sigadoendoeng. Ook eeu goed timmerhuut, maar veel zeldzamer dan het vorige. 107. Lithocarpus javensis, 81. — Fassan batoe. Een tamelijk vast, sterk hout; voor huisbouw geschikt. 108. Lithocarpus spec. — Gofasso batoe, Pasal hatoe (sic!). Zeer hard en taai hout, vooral voor kromhouten en kielen bij scheepsbouw geschikt. Deze boom groeit langs het strand en bereikt slechts oene hoogte van p. m. 13 en een middellijn van 3 / 4 meter. 109. Maba Ebenus, R. Br. — Kajoe Arang. Ebbenhout. Zeer hard doch tamelijk bros. Voor meubelen en wandelstokken gezocht. Lengte p. m. 20 en omtrek p. in. '2 meters. 110. Maba spec. — Belo itam, Ai metan. Vrij hard en taai, voor meu belen geschikt. Zeer zeldzaam. Lengte der boomen p. m. 16 en middellijn tot 3 / 4 meter. 111. Malia spec. — N.ani. Voor den aanmaak van vaar taigaa getocht. Vrij menigvul dig langs het strand. Lengte tot 40 en omvang tot 5 meters. 112. Mangifera altissima, 81. — Paoeh. Tamelijk goed hout; voor binnenwerk bij huisbouw ge schikt. 113. Mappa pruinosa, Miq.? — Slang. Groep 111. 14e Klasse. 18 Demerara en Berbice allen in 's vijands handen; zij werden echter allen door de Franschen heroverd en aan Nederland teruggegeven, doch om slechts korten tijd rust te genieten, daar zij in 1795 door de aanvallen der Engelschen op nieuw aan de rampen des oorlogs werden blootgesteld en Deraerara en Essequebo zich in het volgende jaar zonder slag of stoot aan dien vijand overgaven. Intusschen was de geheel wegge kwijnde West-Indische Compagnie in 1794 opgeheven en het bestuur over de West-Indische bezittingen aan een Raad van Koloniën opgedragen, die thans, nadat de helft dier bezittingen was verloren gegaan, op veel eenvoudiger voet was ingericht. Maar ook het overschot viel weldra den Engelschen in handen, Suriname in 1799, Curacao in 1800, St. Eustatius in 1801; en schoon bij den vrede van Amiens de teruggave van al die bezittingen bepaald was, werd het herstel van het Nederlandsch gezag slechts een werkelijkheid in Suriname en op Curacao, daar de in 1803 opnieuw uitbrekende oorlog de andere bezittin gen nog in Engelsche handen vond. Nu volgde ook weldra een nieuwe verovering van Suriname, en in 1807 die van Curu<;sio. waar de vijand in 1803 een kloekmoedigen weerstand had ont moeten. Eindelijk werd bij het traktaat met Engeland in 1814 aan de West-Indische bezittingen de uitgebreidheid toegekend die zij nog heden bezitten, dat wil zeggen, dat Essequebo, Demerara en Berbice aan Engeland werden afgestaan en de overige werden teruggegeven. C. M. KAN. 1. De Portugeezen in het Oosten, door P. A. Tiele. Zes artikelen uit het Tijdschrift de Gids, 1873 — 1879, in één band bijeenverzameld. — Prof. P. J. Veth, te Leiden. van onuitgegeven stukken uit het oud-koloniaal archief te 's Gravenhage. 's Gravenhage, Nijhoff, 1862—1878. 10 Dee len, B°. Met Register op Dl. I— VIL — Kon. Milit. Akad., te Breda. 2. J. K. J. de Jonge, de opkomst van het Ne derlandsch gezag in Oost-indië. Verzameling 3. Vies des Gouver neurs-Généraux avecl'A brégé de I'histoire des Groep 111. 20» Klasse. 180 Voor huisbouw geschikt; vrij menigvuldig. Lengte der boo men p. m. 15 en omvang p. m. 1 meter. 114. Marlea spec. — Moescng. Vooral voor gebinten en dak sparren gebruikt. Lengte 18 tot 20 en omvang tot 2 meters. Wordt om zijn snellen groei ook veel in de kampongs geplant. 115. Melaleuca leucadendron, L. — Gelam tikoes. Hard, zwaar hout, vooral voor balken geschikt. Vrij zeld zaam. 116. Meliosma spec. — Raboeng. Tamelijk vast, goed hout, voor huisbouw geschikt. 117. Memecylon oligoneurum, 81. ■ — Ki besi; en 118. Memecylon, spec. — Ki tem baga. Hard en fraai hout, zoowel voor meubelen als voor timmer hout geschikt. Hooge boomen, vrij menigvuldig in de berg streken. 119. Mesua ferrea, L. — Nagasari. Zeer hard, taai en zwaar hout, voor meubelen geschikt. De boomen groeien in de vlak ten , maar zijn vrij zeldzaam en bereiken eene lengte van ruim 25, bij een omtrek van ruim 2 meters. 120. Michelia Champaca, L. ? — Tjampaka. Sterk hout, ook voor vaar tuigen geschikt; vrij zeldzaam. Lengte p. m. 15, omtrek tot 4 meters. 121. Michelia montana, BI.? — Ma dang Tjempaka. Fraai hout, voor meubelen gezocht. 122. Michelia velutina,Bl. — Mang liet. Vast, sterk timmerhout, voor huisbouw gezocht. 123. Mimusops Elengi, L. — Boenga tandjong. Grof, doch tamelijk sterk hout, voor huisbouw wel ge bezigd. 124. Mimusops Kauki, L. ? — Sawoe. Zeer fraai hard hout,bijzon der voor meubelen gezocht. 125. Myristica iteophylla, Miq.? — Kjatoh. Licht doch tamelijk goed hout, voor dakwerk gebezigd. Vrij zeldzaam. 126. Myristica subglobosa, Miq. — Balem plapah. Voor meubelen en huisbouw gebezigd. Ook niet algemeen. 127. Myristica spec. — Tapi. Tamelijk hard doch vrij bros; voor huisbouw geschikt. Groeit vrij menigvuldig in de berg streken. Lengte 25 tot 30 en omtrek tot 4 meters. 128. Nania vera, Miq.? — ÜV'aono, Nani. Zeer hard en taai hout, vooral voor balken geschikt. Komt veel voor. Lengte der boomen 30 tot 35 en middel lijn tot 1 meter. 129. Nauclea grandifolia, DC. — Klepoe, Djabon. Hard hout, voor huisbouw geschikt. 130. Nauclea lanceolata, 81. — An grit. Ook hard, deugdzaam tim merhout ; komt vrij menigvul voor. 131. Nephelium lappaceum, L. ? — Kamboetan. Hard, taai hout, voor balken geschikt; slechts 12 tot 14 meters hoog, bij 1 of l'/j me ter omtrek. 132. OctomelesSumatrana, Miq.? — Benoewang. • Tamelijk goed hout, ook wel voor meubelen gebruikt. 133. Paritium tiliaceum, Wild. — Waroe. Vast, stevig hout, zoowel voor huisbouw als voor karren materiaal, molenwerk enz. ge- Bchikt. 134. Phoebe holosericea, BI.? — Madang. Fijn hout, voor meubelen ge zocht. Groeit menigvuldig op lage gronden. Lengte 18 tot 20, omvang p. m. 1 '/j meter. 135. Phoebe spec. — Madang. Vooral voor planken geschikt; zeer algemeen. 136. Pierardia racemosa, 81. — Menteng. Groep 111. 20e Klasse. 181 Eraai, fijn, sterk hout, voor huisbouw en meubelen ge schikt. 137. Pithecolobium clypearia, Bnth. — Kepoek. Sterk, fraai hout, voor meu belen, krisscheeden enz. gebe zigd. 138. Pithecolobium umbellatum, Bnth ? — Lamaran. Tamelijk goed hout; voor binnenwerk bij hnisbouw te ƒ gebruiken. 139. Ploiarium oblongifolium, Miq. — Bangka; en 140. Ploiarium spec. — Bangka Inei. Beide vaste, deugdzame hout soorten ; voor huisbouw gezocht. 141. Podocarpus bracteata, 81. — Ki Poetri. 142. Podocarpus cupressina, Br. — Tjemara, Djamoedjoe. Beide sterke deugdzame houtsoorten; voor huisbouw zier gezocht Hooge boomen. 143. Polyadenia lucida, Nees. — Madang prawau. Een vast, duurzaam timmer hout, voor huisbouw geschikt. 144. Premua tomentosa, Wild. — Boengboeloeng. Tamelijk goed hout: voor huisbouw gaschikt. 145. Protium javanicum, Burm. — Trengoeloen, Katos. Sterk, buigzaam timmerhout; komt vrij menigvuldig voor. Lengte 25 tot 30, omtrek p. m. 3 meters. 146. Pterocarpus indicu8 y Wild. — Sono kembang. 147. Pterocarpus indicus, Wild. — Sono kling. 148. Pterocarpus indicus, Wild. — Langsana. 149. Pterocarpus indicus, Wild. — Linggoa batoo. 150. Pterocarpus indicue, Wild. — Merah. Hard, taai en fraai hout, waarvan de Inlanders wel meerdere variëteiten onder «elieidea,maar ook verschillende dezer namen dezelfde soort aanduiden. Het hout levert een uitmuntend bouwmateriaal en is bovendien zeer gezocht voor meubelen, die er zich fraai van laten bewerken. Deze boomsoort is zeer algemeen verspreid in de vlakten en lagore bergstreken. Zware boo men, lang 30 tot 35 en dik p. m. 1 meter. 151. Pteroearpus mollis, Rumph ?— Linggoa gaba-gaba, Nala depal. Zacht, doch taai hout, ook voor meubelen gewild. Groeit langs het strand; lang p. m. •20 en dik tot l>/ f meter. 152. Pterocarpus saxatilis, Rh. — Linggoa kastoeri, Nala kastoeri. Vrij hard, taai hout, ook voor meubelen geschikt. Tame lijk zeldzaam, meest langs de kust. 153. Pterocymbiumlatifolium, R.Br. — Ki hadji. Vast, sterk timmerhout; levert zeer groote balken, doch komt weinig voor. 154. Pterospermum spec. — Landji. Vast en taai hout, vooral voor planken geschikt. Groeit in de lagere streken vrij me nigvuldig; lengte 25 tot 30, omtrek tot 2 meters. IF>5. Quercus aporosa. — Kendal, Wangkal. 156. Quercus Bennettii, Miq. ? — Kabal. 157. Quercus lineata, BI.? — Men toengoh, Anggeriet. 158. Quercus cyrtopoda, BI.? — Risak, Rasag. 159. Quercus neurophylla, Miq.? — Paning-pauing. 160. Quercus Rassa, Miq.? — Ras sak. 161. Quercus Teysmannii, BI.? — Paning-paning damar. 162. Quercus spec. — Rassak, Baloh. 163. Quercus spec. — Rassak. 164. Quercus spec. — Paning-pa ning sagab. De Indische eiken staan over 't algemeen in deugd zaamheid van hun hout bij de Europeesche eiken ver achter. Toch komen er verscheidene goede soorten onder voor, die dan ook voor huisbouw wel gewild zijn. Hun hout is over 't algemeen tamelijk hard en zwaar en laat zich goed be Groep 111. 20« Klasse. 182 werken. Eenigen zijn ook voor meubelen geschikt. 165. Bhombospora Commersonii, Krth. ? — Semaram. Licht, buigzaam hout, voor planken geschikt. Vrij zeldzaam. Lengte der boomen p. m. 20, omtrek tot 3 meters. 166. Santahim album, L. — Tjindana. Het sandelhout. Fijn, fraai, deugdzaam hout, voor klein fijn timmerwerk zeer gezocht. De boomen worden slechts 8 of 10 meters hoog en hoogstens '/« meter dik. 167. Saprosma arboreum 81. ? — Kajoe taai, Tjindana oetan. Vast, deugdzaam hout, voor huisbouw geschikt. Komt op Timor vrij menigvuldig voor. 168. Schima Noronhao, Kwdt. — Poespa. Vast, sterk, deugdzaam tim merhout. Voor huisbouw, rijst stampers en andere doeleinden geschikt. Bepaaldelijk eigen aan de bergstreken der Pre angerregentschappen op Java. 169. Schima Wallichii, Chois. ? — Seroeh. Ook sterk hout; groeit meer onregelmatig dan de vorige soort. Voor rijstblokken enz. gezocht. 170. Schleichera trijuga, Wild. — Kosambi. Hard, taai, sterk hout; voor rijstblokken en molenwerk zeer gezocht en ook voor huisbouw gebruikt. Levert uitmuntende houtskolen. 171. Schoutenia ovata, Krth. — Walikoekoen. Taai, sterk hout. Voor huis bouw en vooral voor gereed schappen , wagenmakerij enz. zeer gezocht. Komt vrij menig vuldig voor, maar zelden in groote afmetingen. 172. Semecarpus heterophylla, BI.? — Rengas. Vrij zwaar, buigzaam hout. Voor meubelen gezocht. Lengte p. m. 25 en middellijn tot 2 meters. 173. Shorea lncida, Miq. — Me ranti itam. Vast, sterk hout; vooral toot stijlen geschikt. 174. Sloctia Bideroxylon, T. et B. — Kapinis. Zeer hard, zwaar hout; voor bouwmateriaal uitstekend ge schikt.- -175. Spathodea macroloba, Miq. — Soengkai. Een vast, sterk, duurzaam hout, voor huisbouw zeer ge schikt. 176. Sterculia urceolata, Smith ?— Kloempanp oedanf*. Tamelijk goed hout, hetwelk echter alleen wordt gebezigd voor planken. 177. Styrax Benzoïn, Dryandr. — Koemajan, Men jan. Dit hout kan voor binnen werk bij huisbouw gebezigd worden. De boom levert eene uitmuntor.de hars. 178. Syzyginm jambolanum, DC. ? — Oebar. 179. Syzygium palcmbanicum , Miq.? — Samah poetih; en 180 Syzygium varifolium , Miq.? — Samah. Deze leveren een vrij deugd zaam , tamelijk hard hout, het welk voor imisbouw, vooral voor balken, kan gebezigd worden. De boomen groeien echter niet hoog; alleen de tweede bereikt eene vrij aan zienlijke hoogte. 181. Talauma Sebassa, Miq.? — Sebassa. Zeer hard hout; voor ver •ohiUend timmerwerk. 182. Tectona grandis, L. — Djati soenggoe. 183. Tectona grandis, L. — Djati kapoer. 184. Tectona groDdis, L. — Djati doeri. 185. Tectona grandis, L. — Djati minjak. 186. Tectona grandis, L. — Djati kern bang. 187. Tectona grandis, L. — Djati doreng. Zie de Tnleiding op dit onder deel en de monographie ver meld n°. IMo. 188. Tetranthera subovata, Miq. ? — Madang. Groep 111. 20e Klasse. 183 Een vrij goed timmerhout, vooral voor planken gebezigd. 189. Thespesia macrophylla, 81. ? — Waroe laut. Eeno bijzonder baigsune houtsoort, Toor prauwribben gezocht. De boomen worden slechts 10 tot 12 meters hoog, met p. m. 1 meter omtrek. 100. Thespesia populnea, Corr. — Waroe laut. Tamelijk fraai hout, voor meubelen geschikt. Groeit alleen langs de kust , ter hoogte van 8 tot 10 meiers en p. m. l'/ s meter omtrek. 191. Thespesia spec. — Wan boon, boon toang. Goed timmerhout, vooral voor planken. Groeit vrij menig vuldig; lang 8 tot 10 metera, bij 1 tot l'/j meter omtrek. 192. Urophyllum corymboßum, L. ? — Malaka. Goed timmerhout, voorhuis bouw geschikt. 193. Visiania robusta, DC. ? — Kamoeuing oetan. Zeer hard hout; in 't bij zonder voor de vervaardiging van klein huisraad gezocht. 194. Vitex pubescens, Valil. — Laban, Alaban. Hard, sterk hout; vooral voor raderwerk, ploegen,schep riemen en ander gereedschap zeer gezocht. Komt vrij menig vuldig voor, bijzonder langs de kust. De boomen bereiken slechts eene lengte van 15 tot 18 en een omtrek van l'/j tot l s / 4 meters. 195. Xylocarpus granatum, Kg.? — Kira-kira. Vrij hard, taai hout, vooral voor meubelen geschikt. Groeit vrij menigvuldig langs het strand. Kleine boomen van slechts 8 tot 10 meter» lengte en '/i meter middellijn. 126. Djntihout vanden houtaankap Lodojo, afd. Blitar. res. Kediri. — J. L. Canters, Klophek bij Zutfen. a. 1 balk. b. Twee dwarsliggers. c. Tien planken. 127. Verzameling van honderd houtsoorten in langwerpig vierkante blokjes, verdeeld in vier 25 -tallen, ieder afzonderlijk alpha betisch gerangschikt. — Hout aankap Lodojo, afd. Blitar resid. Kediri. NB. De reden der splitsing in 25 -talle n, waarvan twee vruchtdra gende , de beide andere niet vrucht dragende houtsoorten boeten te bevatten, is niet recht duidelijk. Wij laten hier do lijst der Bli tarsche en Latijnsche namen volgen, zooals zij ons werd mede gedeeld . behoudens de verbetering van eenige schrijffouten. I. Niet vruchtdragende. 1. Ampak. — Gudia latifolia. 2. Djanglot. — Gelonium glomeru latum. 3. Dewodaroe. 4. Djati. — Teetona grandis. 5. lengas. — Gluta Benghas. 6. Kalak gedang. — Saccopetalum Horsfieldii. 7. Kesemak. — Dodonaea Burman niana. 8. Keningar (Kaneel). — Cinna momum Zeylanieum. i). Laban. — Vitex pubeseens. 10. Loloan. — Cinnamomum sul phuratum. 11. Njampoh sekar. — Calophyllum inophyllum. 12. Poerwo koening. — Norysca ja vaniea. 13. Pantjal kidang. — Tricholobus fulvtis. 14. Pendjalinan. — Prunus Jung huhniana. 15. Siengkiel. — Premna lucidula. 16. Sonokling. — Pterocarpus indicus. 17. Tinoho. — Kleinhovia hospita. 18. Tjampaka. — Michelia champaka. 19. Tjomara. — Casuarina equiseti folia. 20. Tjendana. — Santalum album. Groep 111. 20e klasse. 184 21. Weringin. — üroatigma benja minum. 22. Wadang. — Haasia microcarpa. 23. Waroe. — Hibiscus tiliaceus. 24. Walikoekoen. — Schoutenia ovata. 25. Woengoo. — Lagerstroemia reginae. 11. Vruchtdragende. 1. Asem (Tamarinde). — Tamarin dus indica. 2. Aren (Sagopalm). — Arenga sac charifera. 3. Bendo. — Artocarpus Blumei. 4. Djamboe bidji. — Psidium Gua java. 5. Djoewit. — Syzygium jambola num. 6. Djeroek (Pompelmoes). — Citrus decumana. 7. Doerian. — Durio Zibethinu9. 8. Djamboe klampok. — Jambosa alba. 9. Djira. — Symplocos fasciculata. 10. Koffie. — Coffea arabica. 11. Kemlandingan (stinkboon). — Leucaena glauca. 12. Kenari (amandel). — Cauarium commune. 13. Klapper (kokosnoot). — Cocos nucifera. 14. Kepoendoeng. — Pierardia race mosa. 15. Langsep. — Lansium domesti cum. 16. Nangka. — Artocarpus integri folia. 17. Oeni. — Antidesma Bunias. 18. Pala (notenmuskaat). — Myris tica fragrans. 19. Pinang. — Areca eatechu. 20. Rawoe. — Dracontomelon man giferum. 21. Sarangan (kastanje). — Castanea argentea. 22. Sawoe. — Sapota achras. 23. Tandjoeng. — Mimusops elengi. 24. Trengoeloen. — Protium java nicum. 26. Zuurzak. — Anona muricata. 111. Niet vruchtdragende. 1. Anggroeng. — Grewia colum naris. 2. Awar-awar. — Fieus septica. 3. Baros. — Manglietia glauca. 4. Djabon. — Nauclea grandifolia. 5. Djientoengan. — Jambosa acumi nata. 6. Kendal. — Cordia Bantamensis. 7. Kenanga. — Cananga odorata. 8. Keaambi. — Schleiohera bijnga. 9. Kemoening. — Murraya exotica. 10. Ngiepih. 11. Nogosari. — Jambosa lineata. 12. Poerwosari. — Norysca javanic». 13. Poelé. — Ophioiylon serpenti num. 14. Rempelas. — Ficus remblas. 15. Soeren. — Cedrela toona. 16. Seroet. — Prinos cymosa. 17. Tjepogo. — Daphniphyllum glau cescens. 18. Tjembirit. — Tabernaemontana sphaerocarpa. 18. Tapen. — Melanolepis multiglan dalosa. 20. Tjoelan, Patjar tjina. — Aglaya odorata. 21. Trembalo kapas. —Cassia glauca. 22. Talok. — Grewia tomeutosa. 23. Toeri. — Agati grandiflora. 24. Woengoe sekar. — J.ngrrstroemia reginae. 25. Walihlar. — Acer laurinum. IV. Vruchtdragende. 1. Bidara. — Zizyphus jujaba. 2. Blimbing besi. — ATorrhoa ca rambola. 3. Blimbing woeloe. — Ayerrhoa bilimbi. 4. Djamboe meentee. — Anacardi um occidentale. 5. Doekoe. — Lansium domopt ionm. 6. Oandang. — Ficus subopaca. 7. Kemiri. — Aleurites triloba. 8. Ketapang. — Termiualia catappa. 9. Kloewak. — Pangium edule. 10. Kloeweh. — Artocarpus intc grifolia. 11. Kcmloko. — Emblica officinalis. 12. Kendajaan. — Piliostigma aci dum. 13. Loo. — TJrostigma lucescens. 14. Meliondjoe. — Fagraea coarctata. 15. Modjoe. — Aegle marmelos. 16. Meloewoh. — Evia acida. 17. Mangga. — Mangifera iudica. 18. Moendoe. — Stalagmites dulris. 19. Njamploong. — Calophyllum ino phyllum 20. Randoe, kapok. — Eriodendron aufractuosuüi. 21. Ramboetan. — Nephelium lap paceum. Groep 111. 20» Klasse. 185 22. Sirikaja. — Anona squamosa. 23. Soekoen (broodvrucht). — Arto carpus incisa. 24. Tjeremee. — Cicca nodiflora. 25. Weroo. — Albizzia procera. 128. Djatihout en daar van gemaakte meubelen van den Houtaankap Marmaja Kletek, afd. Modjokerto, res. Soerabaja. — A. Lunel en Han Kong Sing, op Java. Van de Portugeezen en Spanjaarden, die reed- in het begin van de 16 do eeuw den Indischen archipel bezochten, is het niet bekend, dat zij zich daar ooit met mijnbouw hebben bezig ge houden, hoewel het niet onwaarschijnlijk is, dat zij er reeds handel dreven in goud en edelgesteenten. De Hollanders, die in het laatst der 16 de eeuw het eerst in Indië kwamen, bepaal den zich aanvankelijk eveneens tot den handel in goud en dia manten, welke laatste o. a. nog in de eerste helft der 18 de eeuw op Borneo's Westkust voor de Oost-Indische Compagnie aanzienlijke voordeelen opleverde. Weldra werden door de Hollanders ook pogingen aangewend om zelven goudmijnen te ontginnen. Reeds in 1669 besloot de Oost-Indische Compagnie om de goudaders van Salida, gelegen op Sumatra's Westkust, 68 KM. zuidwaarts van Padang en 6v 5 KM. van de kust, welke toen reeds sedert eeuwen door inlanders waren bewerkt, voor eigen rekening in ontginning te brengen. In 1670 werden een achttal Europeesche mijnwer kers naar Salida gezonden, die spoedig door anderen werden gevolgd, zoodat er in 1694 ongeveer 70 Europeanen werkzaam waren. De uitkomsten waren niet zeer voordeelig; van 1 Augus tus 1690 tot Mei 1696 bracht de mijn op f 174 000, terwijl de kosten bedroegen ƒ 276 000. De ontginning werd dienten gevolge in 1696 gestaakt, doch in 1720 op last der Oost-Indi sche Compagnie, na een nieuw onderzoek, weder geopend. Men werkte toen op minder groote schaal dan vroeger tot 1729. In 1732 werd de ontginning te Salida nogmaals hervat, maar in 1737 voor goed verlaten. Het mislukken dezer goud-exploi tatie moet grootendeels toegeschreven worden aan onkunde van het personeel, gebrek aan de noodige hulpmiddelen, ziekte en E. Mijnbouw, Metallurgie en artesische putten. Groep 111. 20« Klasse. 186 sterfte onder het werkvolk en overigens te kostbare inrichting der zaak. Men verzamelde alleen de zeer rijke ertsen en verzond deze ter verdere bewerking naar Holland, zoodat aanzienlijke hoeveelheden goudhoudend erts verloren gingen. Ook elders werden door de Oost-Indische Compagnie pogin gen tot goudontginning aangewend. Zoo werd omstreeks het jaar 1723 aan den berg Parang, gelegen op de grens der resi denties Krawang en Preanger-regentschappen op Java, in het vaste gesteente een mijngang aangelegd, met het doel om daar goud en zilver te ontginnen. Evenzoo werd in 1744 op den Megamendoeng, op de grenzen der residenties Batavia en Pre anger-regentsehaapen, een put van ongeveer 40 M. diepte ge zonken voor het ontginnen van eene goudader. Uit de oude archiefstukken blijkt intusschen niet, dat men op een dezer plaatsen ooit goud of zilver heeft gevonden. Verder werden ook in het begin der 18 de eeuw Europeesche mijnwerkers naar Ce lebes gezonden. De door dezen gedane opsporingen van goud schijnen evenmin gunstige uitkomsten te hebben opgeleverd en ook niet lang te hebben geduurd. In de laatste helft der 18 da en in het begin der 19 de eeuw zijn geene pogingen meer aangewend tot Europeesche niijnont ginning. Nadat echter in 1816 de koloniën weder onder het Nederlandsche gezag waren gekomen, werd de aandacht op nieuw daarop gevestigd. In 1823 kwamen de diamantmijnen van Landak op Borneo's Westkust, volgens een contract met den vorst van dat landschap, onder het beheer van het Gou vernement, waarbij bepaald was, dat de ruwe steenen voor Vs beneden de getaxeerde waarde zouden worden afgeleverd. Daar mede schijnt echter weinig voordeel behaald te zijn, zoodat het contract in 1829 werd verbroken. In 1823 werd te Madjouw aan de Blintiang-rivier, een zijtak der rivier van Landak (Borneo's Westkust), met voorschotten van het Gouvernement eene goudmijn bewerkt; doch ook deze proef duurde slechts kort. In 1854 waren op genoemde plaats nog Chineezen werkzaam; zij ontgonnen toen tot op zekere hoogte eene goudader, welke vermoedelijk bij eene goede Euro peesche ontginning voordeden zou kunnen opleveren. In 1827 liet het Gouvernement onderzoekingen doen naar kolen in Bantam (Java) en Benkoelen (Sumatra); men zag echter op tegen de hooge kosten van ontginning. Later deed men ook onderzoek naar kolen op Celebes en in het zuid-oos telijk gedeelte van Borneo, terwijl langzamerhand ook het voor komen van kolen op Lant-Poeloe, op verschillende punten langs Borneo's Oostkust en aan de Boven-Kapoeas op Borneo's West- Groep 111. 20' Klasse. 187 kust bekend werd. Eerst in 1846 werd te Riam, aan den linkeroever der Riam-Kiwa, 126 KM. boven Bandjermasin gelegen, eene kolenontginning aangelegd. Deze eerste poging mislukte echter geheel; in 1848 verliet men het tijdelijke établissement en werden personeel en materieel overgebracht naar het verder rivierafwaarts gelegene Pengaron, waar eene kolenontginning werd begonnen, die later den naam kreeg van „Oranje Nassau" en in 1854 reeds 14 794 ton kolen leverde. Tot 1850 was het Gouvernements monopoliestelsel eene voor name oorzaak dat Europeesche mijnontginning weinig tot ont wikkeling kwam, hoewel van den anderen kant ook de geringe kennis, welke over het algemeen de in Indië gevestigde Euro peanen van mijnbouw en van nuttige delfstoffen bezaten, een hinderpaal was voor de uitbreiding van dezen tak van nijverheid. Door de oprichting van een corps mijningeneurs, waarvan de eersten in 1850 naar Indië vertrokken, en door de vaststelling in 1851 van wettelijke bepalingen op de ontginning van delf stoffen bevattende gronden in Nederl.-Indië, heeft evenwel de Nederlandsche Regeering blijk gegeven, dat ze ook den mijn bouw wenschte te bevorderen en aan het algemeen belang dienstbaar te maken. Men kan alzoo zeggen, dat omstreeks 1850 de Europeesche mijnbouw in Nederl.-Indië een nieuw tijd perk is ingetreden. Bij het door de Regeering aangenomen beginsel om mijnont ginning zooveel mogelijk aan particuliere industrie over te laten, waren de voornaamste bezigheden van de in Indië aan gestelde mijningeneurs steeds het doen van onderzoekingen naar de aanwezigheid en ontginbaarheid van nuttige delfstoffen. Bij het geringe aantal ingenieurs dat aanvankelijk in Indië werk zaam vvtis, en dat eerst in de laatste jaren het later vastge stelde cijfer van 15 bereikte, vorderden die onderzoekingen slechts langzaam. De daarbij verkregene uitkomsten waren niet altijd gunstig, wat nochtans de waarde en het nut vau die onderzoekingen niet vermindert; zij leidden namelijk in de meeste gevallen tot het zeker bewijs, dat vele plaatsen, van welke men vroeger voor de ontginning van delfstoffen groote verwachtingen had gekoesterd , daarvoor geheel ongeschikt waren, zoodat eene doellooze tijd- en geldverspilling op dergelijke plaat sen kon voorkomen worden. Zoo werd zulks o. a. bewezen van de tinertsdelving op de eilanden Singkep en Groot-Karimon en van die in de Siaksche bovenlanden. Evenzoo kan gezegd worden, dat de kolen vindplaatsen aan de Boven-Kapoeas (Bor neo's Westkust), op Laut-Poeloe en te Koetei (Borneo's Oost kust), op Bawean en Batjan, in Bengkoelen en te Siboga op Groep 111. 20* Klasse. 188 Sumatra's Westkust, in Palembang, op Celebes, op eenige punten van Java en op talrijke andere plaatsen niet voor eene Europeesche ontginning in aanmerking komen. Van vele koper vindplaatsen op Borneo's en Sumatra's Westkust, op Batjan, Timor en andere eilanden kon worden aangetoond, dat het erts in eene voor ontginning te geringe hoeveelheid voorkomt, terwijl het onderzoek naar vele andere nuttige delfstoffen tot geheel dezelfde uitkomsten leidde. Intusschen werden door eenige der bedoelde onderzoekingen gunstiger uitkomsten verkregen. Op Sumatra's Westkust werd in de Padangsche bovenlanden het rijke Ombilin-kolenveld ont dekt; op Borneo's Oostkust werden te Sambalioeng zeer goede en voor ontginning geschikte kolen gevonden. Verder kan nog gewezen worden op de nadere bevestiging van het voorkomen van tinerts op het eiland Billiton, en op de vermoedelijke aan wezigheid van rijke goudaders op Borneo's Westkust. Een belangrijken invloed oefenden de mijningenieurs uit op de in 1850 reeds bestaande Gouvernements-mijnontginningen, namelijk de kolenontginning in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo en de tinertsdelving op het eiland Bangka. Wat de eerste betreft, stond de kolenmijn Oranje-Nassau te Pengaron aanvankelijk, namelijk sedert 1852, slechts onder het toezicht van den dienst van het Mijnwezen; eerst in het begin van 1868 werd voor goed aan het hoofd daarvan een mijnin genieur als directeur aangesteld. In de eerste jaren werden daar alleen de kolenlagen boven den voet der heuvels ontgonnen; toen deze lagen echter uitgeput geraakten, werd in 1871 aan gevangen met den aanleg eener diepe kolenontginning, terwijl men, om in de behoefte aan kolen te voorzien, reeds in 1869 was begonnen met eene tijdelijke kolenontginning te Assahan, ongeveer 3 uren stroomafwaarts van Pengaron gelegen. De mijn Oranje-Nassau en later de tijdelijke ontginning te Assahan brachten gezamenlijk van 1848 tot ultimo 1881 op 221 512 ton kolen. De hoogste productie, in de jaren 1856 en 1880, was respectievelijk 17 438 en 16 959 ton. Over het ge heel had de productie aanzienlijk hooger kunnen zijn, wanneer deze gedurende eenige jaren niet in verband was gebracht met het gebruik door het Gouvernement van die kolen gemaakt. Ook werd vroeger de zeer aanzienlijke hoeveelheid kolengruis, als minder geschikt om op stoomschepen te worden gebruikt, verworpen; alleen in de laatste jaren had zulks niet meer plaats. Hier dient nog vermeld te worden, dat in 1861 door den Chef van het Mijnwezen een uitvoerig plan met begrooting aan de Regeering werd ingediend voor eene diepe kolenontginning Groep 111. 20« Klasse. 189 nabij de heuvels Djabok en Djalamandi, aan de rivier Riam- Kanan in de Z. en 0. afdeeling van Borneo. Wegens de hooge kosten werd evenwel door het Gouvernement aan dat plan geene uitvoering gegeven. Van de tindelving op Bangka is het bekend, dat deze na de verovering van Palembang, in het begin van 1821, onder het beheer van het Gouvernement kwam. Eerst in 1832 wer den bepalingen op de tinontginning vastgesteld, die echter geen belangrijken invloed hadden op de steeds door inlanders en Chineezen gevolgde ontginningswijze. In 1853 kwamen de eerste mijningenieurs op Bangka, die, toen meer belast zijnde met de bepaling van het productief-vermogen van het eiland Bangka, geen rechtstreekschen invloed op de tinontginning hadden. Intusschen was de in 1858 door een mijningenieur ontworpen boortoestel, waarmede men met vrij groote nauw keurigheid de werkelijke waarde der verschillende ertsafzettingen kon bepalen, van groot nut, dewijl daardoor aan de Chineesche mijnvereenigingen de ontginbare terreinen konden aangewezen worden, en alzoo de vroegere tijd-en geldverspilling bij het doel loos verplaatsen van grond kon worden vermeden. Evenzoo kon na eenige in 1866 door den dienst van het Mijnwezen genomen proeven, de ertsuitsmelting worden verbeterd door aan den oven een beteren vorm te geven en door de minder regelmatig wer kende trekblaasbalgen te vervangen door ijzeren ventilatoren, welke door waterraderen worden bewogen. Niet alleen werden door een en ander de kosten der smelting verminderd, maar ook eenige procenten tin meer uitgesmolten. In hoofdzaak bleef overigens op Bangka de door de Chinee zen gevolgde ontginningswijze onveranderd in gebruik. Eerst sedert korten tijd worden door het Gouvernement proeven ge nomen om, door toepassing van Europeesche werktuigen, verbe tering te brengen in de wijze van opvoer van grond en water uit de groeven. Of men daarbij goede resultaten zal verkrijgen, is twijfelachtig, dewijl vermoedelijk de voordeelen dezer nieuwe werkwijzen niet zullen opwegen tegen de grootere kosten, welke zij veroorzaken. Zulk eene Europeesche werkwijze zal in ieder geval op Bangka niet algemeen kunnen toegepast worden en misschien alleen met voordeel aan te wenden zijn voor enkele zeer diep liggende ertslagen, welke volgens de Chinee sche methode moeielijk of niet ontginbaar zijn. De tin productie van het eiland Bangka bedroeg van 1821 tot ultimo 1881 3 738 000 pikol (230 859 ton); in het tienjarig tijdvak 1872—81 was deze 674 025 pikol of gemiddeld 67 400 pikol (4163 ton) per jaar. Groep 111. 14» Klasse. 19 établissements Hollan dais aux Indes Orienta les, par J. P. J. Du Bois. La Haye, 1763, 4». — Prof. P. J. Veth, te Leiden. 4. Geschiedenis van Suriname door J. Wolbers. Amsterdam, 1861. — J. H. de Bussy, uitgever te Am sterdam. 5. Geschiedenis van Suriname, door Mej. M. L. E. Vlier. — Mej. Vlier, in Suriname. 6. Recueil van stuk ken en bewijzen door Sa lonion du Plessis ingebracht tegen den Gouverneur van Suriname, Mr. J. J. Mauritius 3e deel, 1652. — T. G. Smith, in Suriname. 7. Verzameling van Reisverhalen uit de Bibli otheek van het Indisch Ge nootschap, tentoongesteld in eene opzettelijke daarvoor ver vaardigde kast. — Indisch Genootschap, te 's Gravenhage. Leiden, van der Aa, 1707. 28 dln. in 29 bdn. Met platen en kaarten. B°. 5. Huygen van Linschoten (J.), Itine rario, voyage ofte schipvaert naar Oost ofte Portugaels Indien; — Beschrij vinghe van de gantscho Kuste van Guinea, enz.; — Reysgheschrift van de navigatiën der Portugaloysers in Orienten, enz. Amstelredam 1595 — 1596. 3 dln in één band. Met platen en kaarten, fol. 6. Wonderlycke voyagie, by de Hol landers [in 1598 —1601] gedaan door de Strato Magalanes, ende voorts den gantschon kloot des aertbodems om met vier schepen: onder den Admi rael Olivier van Noort, uytgevareu Anno 1598. Hier is bijgevoeght: De tweede voyagie van Jacob van Neck, naar Oost-Indiën [in 1600—1604]. Amstelredam, 1648. B°. 7. Historis journael van de voyage, gedaen met 3 schepen uyt Zeelant naer d'Oost-IndiCn onder Joris van Spil bergen, in den jare 1601—1604. Als meede: Beschrijvinghe van de tweede voyagie [1603—1606] naar d'Oost- Indiën, onder Steven van der Hagen. Amst., 1648. 4°. 8. The voyage of Sir Henry Mid dleton to Bantam and to the Maluco islands (1604 —1606), being the second voyage set forth by the Governor and Company of merchants of London, tra ding with the East-Indies. Annotated and edited by Bolton Corney. London, Hakluyt society, 1855. 9a. Historiale ende. ware Beschrij vinge van do reysc des Admiraels Cor nelis Matelief de Jonghe naar do Oost-Indiën, wtghetrocken in Mayo oz. Rotterdam, 1608. 9i. Breeder verhael ende klare be schryvinge van tghene den Admirael Cornelis Matelief de Jonge in de Oost- Indien voor de stadt Malacca eude int belegli der zelver wedervaren is. enz. Rotterdam, 1608. tiet het vorige in één band. 10. Wonderlijcke Historische eude Journaelsche aenteyckeningh, van 't Pieter vnn den Broecke op sijne Reysen [in 1605 —1630], soo van Cabo Verde, Angola, Gnnea, Oost- Indiè'n. enz. Amsterdam, 1648. 4". 11. Litbgouw (W.), Negentienjaarige lant-reyse [begonnen in 1609] uit Schotlant naer de vermaerde Koninck 1. Dulaiu'ier (Ed.), Etudes sur I'ou vrage intitulé: Relation des voyagee faits par les Arabes et les Persans dans I'lnde et a la Chine dans Ie IXe siècle. Paris, 1846. B°. 2. Tiele (P. A.), Mémoil« biblio graphique sur les journaux dos naviga leurs Néerlandais. Amsterdam, 1867. B°. 3. Dijk (L. C. D. van), De ontdek king van het eiland Nieuw-Amsterdatn, 2 stukjes met eene kaart. Haarlem, 1854. 4. Naaukenrige verzameling der gedenk-waardigste zee- en landreysen na Oost- en West-Indiën, 1596—1696. Groep 111. 20e Klasse. 190 Onder den mijnbouw van Gouvernementswege behoort nog eene proefontginning van kolen en goud op het eiland Batjan van 1853—1859, welke echter werd gestaakt, omdat de kolen minder geschikt bleken te zijn voor het gebruik op stoomsche pen, terwijl de goudontginning geene voldoende uitkomsten op leverde. — Ook werd in 1861 door het Gouvernement nog eene kolenontginning aangevangen te Pelarang, aan de Koetei rivier op Borneo's Oostkust. De grootste productie, 4025 ton zeer goede steenkolen, werd daar verkregen in 1865. In het begin van 1868 werd deze mijn ingetrokken wegens de groote kosten, welke eene toen noodzakelijk geworden ontginning in de diepte zou veroorzaken, en de minder goede uitkomsten, welke daarvan werden verwacht. Overigens hadden na 1850 geene ontginningen van Gouvernementswege plaats. Bij het meer en meer bekend worden van het voorkomen van nuttige delfstoffen, werden na 1850 ook door particulieren pogingen tot ontginning daarvan gedaan. Het volgende bevat daarvan een chronologisch overzicht. In 1852 werd door het Gouvernement concessie verleend tot het ontginnen van tinerts op het eiland Billiton. In de eerste jaren was de productie gering, doch deze breidde zich lang zamerhand uit. Van het eerste ontginningsjaar (1853) tot aan het einde van het boekjaar 1881/82 werden verkregen 967 140 pikols tin; over de laatste tien boekjaren 1872—1882 was de productie 675 017 pikol of gemiddeld 67 500 pikol (4169 ton) per jaar. In 1854 werd de concessie „Banjoe-Irang" verleend, welke ten doel had de ontginning van kolen in de Tanah-Laut (Zuider en Oosterafdeeling van Borneo). De mijn Jalia Hermina dezer concessie was in April 1859 in aanleg gereed en reeds lagen 2000 ton kolen voor verzending gereed, toen bij den in Ban djermasin uitgebroken opstand het Europeesche personeel werd vermoord en de mijn grootendeels werd verwoest. Later zijn geene pogingen aangewend om deze mijn weder in werking te brengen. In 1859 werd aan particulieren vergunning verleend tot het ontginnen van delfstoffen bevattende gronden in het gebied van Mandor (Borneo's Westkust). De onderzoekingen naar kopererts, welke dientengevolge daar plaats hadden, leidden wel tot gunstige uitkomsten wat betreft het aantal der aangewezen kopererts vindplaatsen, doch de gevondene hoeveelheid was overal te gering om tot eene geregelde ontginning aanleiding te kun nen geven. Om die reden werden in 1861 deze opsporingen gestaakt. Groep 111. 20e Klasse. 191 Reeds sedert 1871 werden bij het Gouvernement verschil lende aanvragen ingediend tot ontginning van het Ombilien kolenveld op Sumatra's Westkust. Tot nu toe werd daarop nog geene beslissing genomen. In 1873 werd aan particulieren concessie verleend tot ont ginning van aardolie in de districten Madja en Madjalengka, residentie Cheribon op Java. De uitgevoerde boringen leverden geene voldoende uitkomsten op, waarom in 1875 weder van de concessie werd afgezien. In 1874 werd, met goedkeuring van het Gouvernement, door particulieren met den Sultan van Siak eene overeenkomst ge sloten tot ontginning van tinerts in dat rijk. Deze ontginning heeft in de eerste jaren slechts enkele pikols tin opgeleverd en stond gedurende de laatste jaren stil. Onlangs is men daar op nieuw met een onderzoek naar tinerts begonnen, waarvan echter geene gunstige uitkomsten zijn te verwachten, daar toch reeds in 1864 een van Gouvernementswege ingesteld onderzoek heeft bewezen, dat in het rijk Siak slechts eene onbeduidende hoeveel heid tinerts voorkomt. In 1874 werd aan particulieren concessie verleend tot ont ginning van bruinkolenlagen aan de rivier Toengkal in de Banjoe asin, residentie Palembang. Er werden daar in 1875 ongeveer 500 ton kolen ontgonnen, welke echter wegens slechte hoeda nigheid bleken onverkoopbaar te zijn, waarom de ontginning niet verder werd voortgezet. In het laatst van 1875 werd te Batavia eene aanbesteding gehouden voor de ontginning van kolen te Soeban, residentie Bengkoelen. Er waren twee inschrijvers, die echter later in gebreke bleven het voor de ontginning benoodigde kapitaal aan te wijzen. In het begin van 1880 werd aan eene firma te Batavia ver gunning verleend tot het doen van mijnbouwkundige opsporin gen in den omtrek van Salida, op Sumatra's Westkust, welke vergunning in 1881 overging op eene in Amsterdam opgerichte naamlooze vennootschap, onder den naam van „Mijnmaat schappij Salida", tot het doen van mijnbouwkundige opsporin gen in het Gouvernement van Sumatra's Westkust en tot ont ginning der opgespoorde delfstoffen. Deze vennootschap begon in den aanvang van 1882 hare werkzaamheden met een onder zoek van de reeds voor eeuwen bewerkte goudaders te Salida. In het begin van 1882 werd door het Gouvernement con cessie verleend tot het ontginnen van goud, platina, diamanten en kolen in een gedeelte van de Tanah-Laut in de Z. en O. afdeeling van Borneo. Groep 111. 20« Klasse. 192 Tot den Europeeschen mijnbouw in Nederlandsch-Indië moet ook nog gerekend worden bet boren van artesische putten. De ligging van de volkrijkste handelsplaatsen aan de kust, en in den regel op lage en moerassige gronden, deed reeds lang op vele plaatsen de behoefte aan goed drinkwater gevoelen. Toch werden eerst sedert 1834 pogingen aangewend om in die be hoefte te voorzien. Door de Departementen van Burgerlijke Openbare Werken en Oorlog (Genie) werden achtereenvolgens putten geboord te Makassar, op het eiland Onrust, in het fort Prins Frederik te Batavia, te Semarang, in den kraton van den Sultan te Soerakarta, te Willem I en te Grissee. De meeste dezer putten hadden geene groote diepte; bijzondere vermel ding verdient intusschen de van 1865—1869 uitgevoerde boring te Grissee, welke eene diepte van meer dan 700 M. bereikte. In 1872 werd de uitvoering van artesische boringen uitslui tend aan den dienst van het Mijnwezen opgedragen en sedert dien tijd vormde zij eene afzonderlijke afdeeling van dienst onder den naam van „Grondpeilwezen". Sedert 1868 werden door den dienst van het Mijnwezen 42 artesische putten geboord, welke op enkele uitzonderingen na allen slaagden. Op die wijze werden Batavia en Semarang volledig van goed drinkwater voorzien, terwijl op vele andere plaatsen van Java en ook in Groot-Atjeh in meerdere of mindere mate aan die behoefte werd te gemoet gekomen. Bij den gestadigen voortgang der onderzoekingen van de mijningenieurs zal ook de kennis van den werkelijken delfstof felijken rijkdom van Nederlandsch-Indië meer en meer toenemen, en men mag alzoo verwachten, dat in de toekomst de Euro peesche mijnbouw daar nog een ruim veld ter bearbeiding zal vinden. Betreffende den Europeeschen mijnbouw in Nederlancbeh-Indië worden meerdere bijzonderheden gevonden in de liier volgende geschriften: 10. Jaarboek van het Mijnwezen in Nederlandsch-Indië. 2". Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië. 3°. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch- Indië. 4°. P. H. van Diest, Bangka beschreven in reistochten. Am sterdam, 1865. s°. P. H. van Diest, De kolenrijkdom der Padaugsche Boven landen. Amsterdam, 1871. 6°. Reinier D. Verbeek en John Munday, The silver and gold mines of Salida. Amsterdam, 1881. 7°. W. H. de Greve, Het Ombilien-kolenveld in de Pa- Groep 111. 20e klasse. 193 13 gb. m. dangsche Bovenlanden en het transportstelsel op Snmatra's Westkust. 'sGravenhage, 1871. B°. P. W. H. von Hedemann, De tinmijnen op Billiton tot ultimo 1861. 9°. F. W. H. von Hedemann, Schets van de bewerking en huishoudelijke inrichting der tinmijnen op Billiton. Zalt-Bom mel, 1868'. 10°. Elias Hesse, Reizen in Oost-Indië van 1680—1684. Amsterdam, 1694. Tweede druk van 1705. 11°. G. F. Duhr, De goudmijnen op de kust van Celebes. Batavia, 1787. R. EVERWIJN. 129. Situatie-teekening, modellen, proeven van erts, houtskool en uitgesmol ten tin, tot opheldering der tinontginning op het eiland Bangka. NB. Deze verzameling ontleent bijzon dere waarde aan de daarbij ge voegde inleidende en verklarende opmerkingen van den mijninge nieur Renaud, die wij hier in hun geheel laten volgen. De tinontginning op Bangka is reeds van oude dagteekening; het eerste stroomtinerts schijnt omstreeks het joar 1710 te zijn ontdekt, toen het eiland nog aan den Sultan van Palembang be hoorde , die vervolgens tin als schatting van de bevolking hief. Aanvankelijk ontgon men het tinerts door het graven van kleine putten op de tinertsbevattende hooge gronden tot op de ertslaag; waarna van deze zoo veel mogelijk werd gewonnen. Op loonende plekken werden vele zulke putjes bijeen geplaatst, die door het ook ter zijde uitgraven der ertslaag dikwerf met elkander gemeenschap hadden. Alles kon echter niet op deze wijze worden gewonnen, en het werk was 'omslachtig. Men treft die oude putjes nog veel op het eiland aan, waar zij bekend staan onder den naam van Palembangsche putjes. In 1725 werden Chineezen voor de bewerking der mijnen aangevoerd, en sedert treedt de ontginning door alge heele afdekking der ertslaag, zooveel mogelijk met gebruik van stroomend water tot spoelen, op den voorgrond. In het jaar 1740 bedroeg de pro ductie reeds 25 000 pikols [1 pikol = 61.76 Kilogram], terwijl de Oost-Indi sche Compagnie in 1777 een contract voor de levering van tin met den Sul tan sloot, naar het schijnt tot een bedrag van 30 000 pikols 'sjnnrs. Van het jaar 1821 af is de jaarlijksche pro ductie met meer zekerheid na te gaan. (Zie de Graphische Voorstelling van Bangka's tinproductie, lett. V) De ontginning geschiedt tegenwoor dig uitsluitend door Chineesche werk lieden, wier afwisselende getalsterkte men in ronde cijfers, met inbegrip van allo voor de huishouding benoodigde lieden, de houtskolenbranders enz., op 7000 i 8000 ksn stellen, bij een jaar lijksche productie van ca. 65000 a 75000 pikols tin, zoodat ca. 9 pikols per bewerker komen. De mijnwerkers arbeiden niet op dagloon, maar ontvangen van Gouver- Groep 111. 2f> Klasse. 194 nementswege voeding, materialen en geldelijke voorschotten, waarvoor zij het uitgesmolten metaal eenmaal 's jaars in de Gouvernements pakhuizen leve ren, waarna hun, op grond van voor de afrekening met hen gestelde regels, nog een geldelijk bedrag, afhankelijk van de meerdere of mindere hoeveel heid tin en van de waarde van het reeds genotene, wordt uitgekeerd. Al naar de uitgestrektheid en diepte van het te ontginnen terrein, in ver band met de beschikbare hoeveelheid water, plaatselijke gesteldheid en an dere omstandigheden, vcreenigon zich do mijnwerkers tot ploegen van 2 en 3 of meer, tot zelfs 150 a 200 man, die gezamenlijk arbeiden en de op brengst der ontginning naar de onder hen gebruikelijke regelen onderling verdeelen. De meeste mijnwerkers zijn onge huwd, wat aanleiding geeft tot het wonen in een gemeenschappelijke wo ning (kongsiehuis, zie model lett. f en het voeren eener gemeenschappelijke huishouding. Alle lieden tot dit laatste doel af gezonderd, zoo ook de kolenbrander.-, die de benoodigde houtskolen voor het smelten in het bosch branden, worden in de globale sterkte der mijuwerkers verecniging begrepen, waarom men kan rekenen dat slechts circa 75°/ 0 der nominale sterkte werkzaam zijn aan de eigenlijke ontginning of ontgraving in engeren zin. Deze is voor de hooggelegene of koelit-gronden (zie Groep I , bl. 87) zeer eenvoudig. Door afdamming vau een nabij gelegen valleitje wordt beschik king over levend water verkregen en dit zoo mogelijk over of ten minste aan den voet langs het te ontginueu terrein geleid. Door afstorten van den grond in een zoo laag mogeiijk gelegen afvoerkanaal wordt alles verwasschen; de lichtere grond spoelt weg en het zwaardero tinerts blijft terug. De ontginning der dieper, meestal in de valleien gelegen gronden of kol long-terreinen (zie Groep I , bl. 87) is bezwaarlijker. Door afdamming der vallei waarin het te ontginnen terrein gelegen is, wordt deze meer of min drooggelegd en tevens beschikking verkregen over stroomend water; twee kanalen, van dien dam langs de kanten der vallei aangelegd, voeren het benoodigde werk water op het terrein aan, of het over tollige benedenwaorts af, terwijl een derde kanaal zoo diep mogelijk in de vallei wordt gegraven om het gebruikte of opgepompte water naar een verwij derd, lager in de vallei gelegen punt af te voeren. Zijn deze voorbereidende werken voltooid, dan wordt in de vallei eene groeve afgebakend, naar schatting van zoodanige grootte, dat ze in een jaar kan worden uitgewerkt. Deze eerste groeve (kollong) moet grootendeels wor den ledig gedragen; de bewerking der tweede en volgende gaat in den regel aldus: Aansluitend aan de pas geledigde groeve en stroomopwaarts daarvan wordt een tweede afgebakend. Na open kapping van het terrein en verwijdering van het houtgowas, gedeeltelijk roet behulp van vuur, wordt Btroomend water over de oppervlakte geleid, de bovengrond losgewoeld en in de oude groeve van het vorig jaar gespoeld, wat tot ongeveer 1 meter diepte kan geschieden. Hierna wordt het water, in stede van direct over het terrein, in daarover gelegde verplaatsbare houten goten geleid. De dieper gelegen grond wordt nu met patjols en mandjes (voor do ge reedschappen zie lett. e der verzame ling) in deze goten geworpen (zie model lett. b) en door den stroom ver wijderd ; gewoonlijk kan op die wijze nog S nieter dieper gegraven en alzoo een totaaldiepte van 3 meter bereikt worden. Slechts in ondiepe, zoogenaamde koelit-kollong terreinen bereikt men op deze wijze den ertsbodem (kong) (zie model lett. b); meestal is de ertt.la.ig op 6 'i S meter diepte gelegen en alzoo nog lang niet bereikt. Een klein gedeelte der groeve wordt dan mot draagmandjes geheel tot op den ertsbodem ledig gedragen, de waardelooze grond verworpen, en de ertslaag verzameld. Hierna wordt een aangrenzend ge deelte ledig gedragen, met dien ver stande, dat de waardelooze grond niet buiten de groeve wordt opgevoerd, ,maar in het eerst geledigde gedeelte geborgen, terwijl slechts do ertslaag Groep 111. 20» Klasse. 195 geheel naar buiten wordt gedragen, (zie model lett. c). Deze wordt gezeefd en in een daartoe vervaardigd kanaal verwasschen door het optrekken der massa tegen den sterken waterstroom in, waarbij het zwaardere tinerts in het hooger ge deelte terngblijft en de lichtere zand deelen wegspoelen. In de groeve worden, telkenmale nadat een vak geledigd is, beschoeiin gen van wildhout opgesteld (zie model lett. b), die tegen instortingen moeten beveiligen, zoo de volgende naastge legen groeve wordt bewerkt. Het spreekt van zelf dat tot beteu geling van kwel- en regenwater mid delerwijl beraaling noodig is geweest, welke geschiedt door chineesche boven slag-waterraderen van 1.50 4 2 meter diameter en houten kettingpompen van 10 a 25 meter lengte. Bij gebrek aan opslagwater geschiedt de wateropvoer ook wel tijdelijk met een door een traprad bewogen ketting pomp (zie model lett. h). Na geheele outgraving eener groeve neemt men radereu en pompen uit, zoodat zij vol water loopt, en begint de bewerking eener naastaangelegene. De grootte der kollongs is afwisselend; eene van 80 meter lengte bij 50 meter breedte en 8 meter diepte be hoort tot de zeer groote; bij groote diepte moet de afmeting wegens het vele grondverzet wel geringer genomen worden. De verdeeling van het werk in jaarlijksehe gedeelten berust op goede gronden; men vaugt de bewerking aan na Chineeseh nieuwjaar (Februari of Maart), en heeft in dat jaargetijde water ter beschikking tot het grond spoelen. De maanden Mei tot October, waarin het minder regent, worden ge bezigd tot het dieper graven, terwijl van November tot Februari de vele regens wederom in staat stellen de ertslaag, die alsdan bereikt is, na het uitdragen onmiddellijk te verwasschen. Wijders kan de afrekening alsdan geschieden in overeenstemming met de tijdrekening der Chiueezen, en is het werk afgeloopen als dezen volgens hunne gewoonte het Nieuwjaarsfeest gaan vieren. De geheele werkwijze schijnt primi tief, maar aangezien van het aanwezige water en de hulpmiddelen die het land zelf oplevert zooveel mogelijk partij wordt getrokken en het werkloon laag is, zijn de onkosten bij niet al te groote diepte niet hoog. Het aanvankelijk ruw gewasschen erts wordt kort vóór de smelting nog maals schoon gewasschen, gedroogd en dan naar de smelthut vervoerd. Het uitsmelten geschiedt door reduc tie met houtskool zonder toevoeging van vloeimiddelen en wel in open haarden, bij gebruik van een uit de hand bewogen cilinderblaasbalg (zie model lett. d), tegenwoordig meestal in eenigermate hoogere ovens, met door een waterrad bewogen centrifugaal-veu tilator (zie model lett. g). Globaal kan men rekenen, dat bij de smelting uit het erts 70% metaal verkregen wordt, on uit het onisinel ten der daarbij gevallen slakken nog maals 3 c / 0 , alzoo totaal 73 0 /„, bij een verbruik van een gewichtßdeel houtskool op een gewichtsdeel verkregen metaal. Het gesmolten tin wordt onmiddel lijk uit den voorhaard van den oven in voor den handel hestemde blokken gegoten; do groote zuiverheid van het erts geeft aan het Bangkatin reeds zon der rafüneeren een hoogen graad van zuiverheid. a. Situatie-teekening van de werkplaatsen in 1882 der mijn n°. 7, Kwonghin, distr. Soen gei-Liat, eiland Bangka. Schaal 1 : 200. — De mijningenieur D. de Jongh Hz. Deze zeer gunstig, in de onmiddel lijke nabijheid van den districtszetel gelegen mijn n°. 7, is sedert de in 1878 en 1879 op hare concessie uit gevoerde boringen financieel vooruit gegaan. Bij het eind van 1877 sloot zij hare rekening met eene schuld van ƒ6378,29 aan het Gouvernement, terwijl haar achterstallig debet aan de handelaren ongeveer ƒBOOO bedroeg. De in 1878 en 1879, beneden het toen langs den rechter-oever der vallei Sigembier uitgewerkte kollong en koelit kollong terrein, op den linker-oever der rivier Liat, en vóór de monding Groep 111. 20* Klasse. 196 van de vallei der beek Koodei, opge spoorde ertsafzetting was echter vol doende rijk, om de zaken spoedig een beteren keer te doen nemen. Sedert 1878 werd daarna door den terwijl de productie van 1869 t/m 1877 gemiddeld per hoofd per jaar slechts 750 pikol bedroeg. Sedert het begin van dit jaar zijn ook de particuliere schuldeisehers der mijn geheel voldaan. In 1881 werd, tengevolge der lang aanhoudende droogte, slechts iets meer dan de helft der aangewezen groeve opgenomen, terwijl bovendien nog een deel der groeve 1880 werd afgewerkt. In. Mei was de groeve 1881 geheel gelicht en werd het daaruit in dit jaar nog verkregen erts op minstens 11 smeltnachten van 40 pikols tin geraamd. Onmiddelijk werden daarop twee voor het jaar 1882 afgebakende groeven in bewerking genomen, waarvan de in de teekening als 1882 A aangegeveno is gelegen langs den zuidrand, en de met 1882 B gemerkte oostelijk en noordoostelijk van kollong 1881/1882. Groeve 1882 A. De bovenlaag is stroomop in de vallei gespoeld (tho-tiauw), de goot (kaan) is blijven staan, omdat de groeve nog niet geheel tot de afbakening, die in de teekening door roode lijnen en kruisjes is aangegeven, was afgespoeld, toen de in Juli invallende droogte tot zuinig heid in het waterverbruik noopte. In den zuidwestelijken hoek is de ertslaag reeds gelicht en in het leego vak doodegrond (nai-shie) verzet, waarin slechts een in den ondergrond (kong) aangelegd reservoir (tja-moi-foet) is open gehouden , in hetwelk het kollong-water zich verzamelt om door de hierin op gestelde kettingpomp (tja-toeng) te worden opgepompt. In een nieuw vak heeft men de dienst van het Mijnwezen, bij het begin van elk exploitatiejaar, de te bewerken groeve aangewezen on het noodige personeel vastgesteld. De verkregen uitkomst was als volgt: ertslaag bereikt; het hier opwellende water stroomt door een evenzoo in de kong uitgediept kanaal (tja-moi-keeuw) naar de pomp, zoodat, waar de arbei ders de ertslaag op nemen (tjoet-kak-saa), de groeve droog loopt. In den noordwestelijken hoek is de groeve niet door een pagger van de oude kollong 1881/1882 afgescheiden, den hier eene aanmerkelijke ver heffing van den ondergrond zulks on noodig maakte. De opgenomen ertslaag wordt nog in het in de groeve 1880/1881 aan gelegde wasehkanaal, dat oorspronkelijk voor groeve 1881/1882 moest dienen, verwasschen. De groeve is gemiddeld 460 meter diep en wordt door één waterrad (tja teeuw) met pomp (tja-toeng) bemalen. De opstelling der werktuigen en de aanleg van het afvoerkanaal (tjan keeuw) met het ter plaatse van het rad verbreede bovengedeelte (tja-phan) en van de ongeveer 2 meter boven het gras opgeworpen aanvoer-bandar (loe-soei-keeuw) zijn uit de teekening voldoende op te maken. Groeve 1882 B. Deze wordt in de groeve 1881/1882 gespoeld, zonder gebruik van een goot. Hierbij moet worden opgemerkt, dat van het eenvoudig bovenlaag spoelen zonder goot (kot-nai-pic) in dit terrein geen sprake kan zijn, omdat liet af voerkanaal weinig of niet is ingesne den , zoodat men op den beganen grond over geen verval kan beschikken. Daarom zijn de in de groeve 1881/1882 opge stelde raderen en pompen blijven staan Groep 111. 20» Klasse. 197 en wordt mot deze het spoelwater opgepompt. De groeve 1882 A is voldoende door den tegen de paggersin groeve 1881/1882 opgedragen grond en de verheffing van den valleibodem (kong-tocng) in den noordwestelijken hoek afgesloten. Het slag- en uit de groeve 1881/1882 in 1882 A opgepompte water stroomt langs het afvoerkanaal in groeve 1880/ 1881, westelijk van het aangestampte terrein (sa-piong), waarin het waschka naal is aangelegd , en vereenigt zich hier met het tot de wassching verbruikte water, waarna al dit water zich langs het verder naar beneden doorgetrokken afvoerkanaal, dat zich eerst dicht, bij het strand in de rivier Liat ontlast, verwijdert. Een gedeelte van het afvoerwater wordt echter noordelijk buiten kollong 1881/1882 om, in een smal kanaal (kot-keeuw), naar de groeve 1882 B teruggeleid, en alhier tot het spoelen vau den bovengrond in de leege groeve 1881/1882 benut. De snelle Btroom wordt met planken langs den nog af te stooten grond gevoerd, en terwijl het weggespoelde zand in de oude groeve bezinkt, loopt het verbruikte water door een vlechtwerk , dat den nog medegevoerden grond terughoudt, in het reservoir (tja-moi-foet). De noorde lijke helft der groeve 1882 B was reeds vóór Juli op deze wijze gespoeld en gedeeltolijk uitgedragen. In het zui delijk eerst kort geleden gespoelde stuk is men insgelijks met uitdragen begon nen; ook op de plaats waar de raderen zullen worden opgesteld, die echter nog met vasten grond, b. v. tot het uoodige niveau ( —2.25) moet worden aangestampt. De uitgedragen grond is tot het op werpen van het in aanbouw zijnde aanvoerkanual gebezigd, waartoe ook wel gedeeltelijk do nog in groeve 1882 A voorhanden doode grond zal worden beunt, vooral zoodra bij het invallen vim den regen deze groeve tot de af bakening is gespoeld en de opgeworpen dijk langs haren zuidelijken rand tot het reeds beslaande aauvoerkanaal kan worden doorgetrokken. De gemiddelde diepte van groeve 1882 B bedraagt 5.60 meter; met het oog op de nabijheid der rivier is er nog al eenig welwater te verwachten, zoodat zeer zeker twee raderen en pompen zullen moeten worden opgesteld. Kon men hier, evenals in groore A, met één rad volstaan, dan zou de langs den zuidrand van A opgestelde goot, nadat tot de bakens was gespoeld, wellicht kunnen blijven staan, en in horizontalen stand als verbinding tus sehcn twee opgeworpen gedeelten van het aanvoerkanaal kunnen dienen. Het is werkelijk een interessante aanblik als men, op den rand der groeve 1882 B staande, bij vloed kleine liandelsvaartuigen de rivier ziet opko men. Het peil der rivier komt dan bijna met dat van het afvoerkanaal overeen. In het geheel wordt in dit jaar met 95 hoofden op eone productie van 1000 a 1100 pikols tin gerekend. b. Model eener koelit kollong ontginning op schaal 1 : 20. — De mijnin genieur D. de Jongh Hz. Op Bangka heeten bovenlaagsche tin ertsafzettingen koeliet (sau-saa), de diepere vallei ertsbeddingen kollong (soei-saa) en spreekt men van koelit kollong (pan-sau-soei) als het erts zoo wel in de bovenlagen (nai-pie-saa), als meer in den vorm eener ertslaag (kak saa), dus gelegen opdenoorspronkelijken valleibodem (kong) en bedekt met alluviale zand- of kleilagen (nai-pie), wordt aangetroffen. Terwijl men in den regol koclit aantreft op den oever en kollong in de vallei, ligt de koelit-kollong daar tusschen langs den rand der vallei; nochtans vindt men niet overal de drie afzettingen bijeen. Do richting dor ertsstrooming, d. i. in hoeverre deze plaats vond langs de helling van den oever of uit de bovenvallei, en het bedrag van het verval of de helling van het terrein oefenden op de wijze van afzetting vooral invloed uit. Zoo zal men b. v. vooral met kollong te doen krijgen bij strooming uit de bovenvallei of wanneer het erts van de kanten werd toegevoerd bij sterk hellende oevers; daarentegen meer met koelit bij toestrooming over uitgebreide vlakke oever-terreinen, en met de drie Groep 111. 20» Klasse. 198 wijzen van afzetting bij toestrooming langs flauw hellende valleiranden. In de ontginning is koelit het ge makkelijkst te bewerken door eenvou dig afstooten en wegspoelen van den grond (kot-naipie), waarbij deze in een beneden do in bewerking genomen strook (phoek) gelegen smal kanaal belandt, en hierin door optrekken tegen den stroom wordt verwasschen. Bij koelit-kollong en kollong wordt de bovenlaag op dezelfde wijze als bij koelit strooksgewijze afgespoeld naar het lager gelegen omliggend terrein, gewoonlijk een oude groeve (lan-foet long). Het grootste niveau-verschil van het terrein waarin of waarop, en dat hetwelk wordt gespoeld, alsmede de diepte waartoe het afvoerkanaal (tjan keeuw) kan worden ingegraven, zijn de grenzen waarbinnen dit bovenlaag spoelen beperkt blijft, natuurlijk met dien verstande, dat de oppervlakte eener afgespoelde groeve in de rich ting der waterstrooming helt en dus boven een minder dikke laag wordt afgestooten dan beneden. Na het afspoelen der bovenlaag (kot nai-pie) worden nieuwe en oude groeve door een langs den afsluitingspagger (lan-kiauw) opgeworpen dijkje van el kander afgesloten; vervolgens worden de spoelgoten (kaan) opgesteld, aan het boveneinde verbonden met het aanvoerkanaal (loi soei-keeuw), en bij het benedeneinde over het afsluitings dijkje in de oude groove uitmondende. In deze goten wordt nu strooksge wijze een tweede laag der nieuwe groeve (sin-foet-long) opgeworpen en met het door het geopende sluisje toestroomende water weggevoerd; de grond bezinkt in de oude groeve, en het water kan zich hieruit langs het afvoerkanaal verwijderen. De breedte van een strook (phoek), die natuurlijk langs de goot ligt, is gewoonlijk niet grooter dan 3 meter. Nadat do strook grond is afgewerkt, worden do goten over die breedte evenwijdig verplaatst. Het uiteinde der goten moet gele gen zijn boven het waterpeil in oude groeve en afvoerkanaal, en de wegge spoelde grond ledige ruimte vinden om te bezinken; zoodra de ruimte be neden de goten te veel met grond gevuld raakt, wordt deze weggedragen (tam-keeuw-moi). In de nieuwe groeve kan op deze wijze het spoelen eener tweede laag (tho-tiauw) worden voort gezet, zoolang zulks voordeel oplevert, d. w. z. zoolang de grond nog kan wor den omhoog geworpen, het uit de goten lekkende of spattende en het in de groeve opwellende water door de op gestelde raderen en kettingpompen kan worden bedwongen, de bemaling niet te omslachtig en kostbaar wordt en zich nog geen gebrek aan water doet gevoelen. Omdat de goot helt, moet de grond boven hooger worden opgeworpen dan beneden; waar do afstand van den bovenrand der goot grooter wordt dan 3a3'/ 2 meter, plaatst zich een tweede rij manschappen ter halve hoogte, ten einde de door hunne makkers, bene den, opgeworpen mandjes (poeu-kie) behendig op te vangen, en door een ruk aan de ooren do kluitaarde in de goot op te wippen; dit werk (tjap-kie) vcreischt eene niet geringe mate van oefening. Bij koelit-kollong wordt het in de bovenlagen voorhanden erts (nai-pie saa) in een in het verlengde der goot aangelegd waschkanaal of in do goot zelf verwasschen; zoo ook de eigenlijke ertslaag als zij niet dieper dan circa 5 meter is afgezet, en derhalve nog in de goot kan worden opgeworpen. On eigenlijk worden ondiepe kollong-ter reinen, die tot den valleibodem (kong) kunnon worden gespoeld (tho-tiauw), ook koelit-kollong geheeten, terwijl men zich koelit-kollong zal kunnen voor stellen die daarvoor te diep is, en waar de ertslaag door grond-dragen (tam-nai-shie) moet worden bereikt en zelve uitgedragen. Meermalen worden, wegens te groote opvulling van de ledige groeve en te groot verbruik van water, de niet erts houdende aardlagen in de nieuwe groeve naar de te voren gewerkte strook (phoek) verzet, en wordt slechts de ertshou dende grond in de goton opgeworpen. In het model herkent men de oude groeve (lan-foet-long), waarin wordt ge spoeld van de nieuwe (sin-foet-long), daardoor, dat de eerste is opgevuld met gemengden grond, terwijl de laatste nog eene regelmatige opvolging van aardlagen vertoont. Achter de goot is de bovenlaag af gespoeld (kot-nai-pie); over de strook Groep 111. 20e Klasse. 199 (phoek) die wordt bewerkt, is in het midden de ertslaag bereikt en rechts reeds opgenomen, zoodat do ondergrond (kong) zichtbaar is; terwijl links de zwarte humus-houdende laag (boc-uai) of zwarte klei (boe-kim-kak) nog niet geheel is afgestoken. De zes werklieden zijn allen bezig de bereikte ertslaag met patjols (kiok tsjo) en koevoet (tsjong-se) los te wer ken en in de goot op te werpen; dit laatste geschiedt links door twee min der geoefende nieuweliugon (sin-kee), met van lange stelen voorziene schop pen (soe-tian), terwijl rechts meer er varen werklieden elkander de gevulde mandjes toowerpen (tjap-kie). Van de oude paggers (lan-kiauw) vallen de staande palen (toeng) en het horizontale vlechtwerk (bang-kiauw) rena de koppen der trekkers (pnng p&ng-taeuw) in het oog; mei de plaat sing dor nieuwe besehoeiiug (sin-kiauw) is men reeds begonnen, zoodat de wijze van inhaking der trekkers (]i(m<j) en het verankeren van het vertakte benedcngedeelte in opgeworpen grond geene nadere toelichting behoeft. Kak saa. — Ertslaag. Sau-saa. — Bovenlaagscho tinerts afzettingen, koelit. Soei-saa. — Ertsbedding, kollong-erta. Nai-pie-saa. — Erts in de bovenlagen. Nai-pie. — Bovengrond. Mat-nai-pie. — Wegspoelen van den grond. Phoek. — Strook. Kaan. — Goot. Toeng. — Piketpaal. Pang. — Trekker. Pang-teeuw. — Kop van den trekker. Loi-soei-keeuw. — Aanvoerkanaal. Tjan-keeuw. — Afvoerkanaal. Pan-san-soei. — Koelit-kollong. Kong. — Vallei-bodem. Lan-foet-long. — Oude groeve. Bang-kiauw. — Dwvt-pagger, Sin-foet-long. ■ — Nieuwe groeve. Tam-keeuw-moi. — Grond aan het uiteinde der baudar wegdragen. Tlio-tiauw. ■ — Afspoelen der tweede laag. Lan-kiauw. — Oude pagger. Poen-kie. — Draagmandje. Tjap-kie. — Opwerpen. Tam-nai-shic. — Grond uitdragen. Kiok-tsjo. — Chineesche patjol. Tjsong-se. — Koevoet. Sin-kee. — Chineesche nieuweling. Sin-kiauw. — Nieuwe pagger. c. Model van het erts waschkanaal eener kleine kollong-mijn. Schaal 1: 20. — Van den mijningenieur D. do Jongh Hz. Het ertswasch-kanaal (saa-keeuw) wordt aangelegd in de nabijheid der in bewerking zijnde groeve (sin-foet long), waaruit de mijnwerkers (pa let-ngin) langs boomstammen, waarin trappen zijn uitgehouwen (tiau-pau), of over met flauwe helling aangestorten dooden grond (nai-shie) en langs in het talud aangebrachte trappen, de ertslaag (kak-saa) op platte uit rotan gevlochten mandjes (poen-kie), aan weerszijden van een op den schouder rustenden draagstok (tain-kau) han gende , omhoog dragen (tam-kak-saa). De ertslaag kan in den drogen tijd (then-han-mè-soei-lok) niet dadelijk worden gewasschen (lok-saa), en wordt dan aangestort op het langs het kanaal vlak aangestampte terrein (saa-piang). Do aangestorte ertshoop (kak-saa-toi) is tegen het invallen van den regentijd (then-lok-soei) meermalen zoo hoog, dat hij langs de evenbedoelde trapvor mige boomstammen (tiau-pau) moet worden boklommen (song tiau-pau). Nadat de man zijne mandjes heeft uit gestort (sja), daalt hij langs do trappen weder in de groeve af (song tiau-pau). In groote mijnen vormen do uit de groeve opstijgende en er in neerda lende werklieden een onafgebroken keten van dikwijls zeer aanzienlijke lengte, die zich gelijkmatig en in geregelde volgorde voortbeweegt. Het mk of die levende keten niet met voordeel door een machinale in richting kan worden vervangen, is nog steeds in behandeling, doch zal ver moedelijk weldra door in deze richting te nemen proeven worden opgelost. Dat hiertoe niet reeds sedert lang is over gegaan , laat zich in hoofdzaak verkla ren door de volgende omstandigheden: dat 1° de Chineesche mijnwerker op fiangka, behalve vrije voeding en huis vesting, slechts een draagloon ver dient van ƒ 0.33; 2° de ontginning Groep 111 14* Klasse. 2 Het was vooral de Kerkhervorming, door Spanje met fana tieke woede bestreden, die het omstreeks denzelfden tijd nieuwe mededingers verwekte in Engeland en de Republiek der Ver eenigde Nederlanden. Uit de kerkelijke twisten werd ook poli tieke spanning met Engeland geboren, en de Nederlanden, door erfenis vervallen aan het Spaansche rijk, ontworstelden zich ten deele aan het vreemde juk, toen de koning van Spanje de neiging tot de nieuwe leer in die afgelegen gewesten in bloed poogde te smooren. Drake kwam reeds in 1577 de Spanjaar den in Amerika bestoken en vertoonde in 1579 de Engelsche vlag in de Molukken, waar in 1586 Cavendish hem volgde, die daarna ook Java aandeed. De Nederlanders werden vooral opgewekt den weg naar het Oosten te zoeken, door de hinder palen die Spanje aan hunne vrachtvaart in Europa, de groote bron hunner welvaart, in den weg legde, en na te vergeefs in drie altijd gedenkwaardige tochten de noordoostelijke doorvaart beproefd te hebben, gelukte het hun in 1596 de Kaap de Goede Hoop om te zeilen en de Nederlandsche vlag in den Indischen Archipel te doen wapperen. De eerste pogingen, waar aan verschillende personen en maatschappijen deel namen, en die onder velerlei tegenspoed toch ook glansrijke resultaten op leverden, werden in 1603 gevolgd door de oprichting der algemeene Oost-Indische Compagnie, die door haar privilegie tegen alle mededinging in den handel op de gewesten beoosten de Kaap de Goede Hoop werd gewaarborgd, en het recht ver kreeg in de landen, haar als werkkring aangewezen, verbinte nissen aan te gaan, sterkten te bouwen en overheden aan te stellen. Die Compagnie, wier koene dienaren aan Spanje vaak geduchte slagen toebrachten, had aanvankelijk het hoofdtooneel harer werkzaamheid in de Molukken en in Bantam, stelde in 1609 Pieter Both tot eersten Gouverneur-Generaal van hare factorijen en bezittingen aan, kreeg in 1618 door de stichting van Batavia haar middelpunt op Java, en breidde hare betrekkingen en invloed gedurig verder uit over den Indischen Archipel, maar verwierf ook uitgestrekte bezittingen in andere deelen van Azië en in het zuidelijk deel van Afrika, die sedert weder allen voor Nederland zijn verloren gegaan. In 1622 verkreeg zij For mosa; in Japan behield zij vasten voet op het eilandje Deciuia, toen in 1636, na de uitroeiing der Christenen, aan alle andere vreemde handelaren de toegang tot het rijk was ontzegd; in 1641 veroverde zij Malakka, in 1652 nam zij de Kaap de Goede Hoop in bezit en vestigde er eene volkplanting; in 1656 ver overde zij op Ceilon, na langdurigen krijg, de hoofdstad Colombo en verzekerde zich daardoor de opperheerschappij over het ge- 2 hosch, ter beveiliging der voeten tegen dorens gedragen. e. Gamparan, in hu ia gedragen, na het wasschen der voeten, vooral door santris. ƒ 0.15. f. Troempah loelang, in huis of op weg gedragen. / 1.60. g. Klètèk, na het wasschen der voe ten in huis gedrageu, vooral door vrouwen. /' 0.25. h. Klètèk pradan, vergulde klompen, door vrouwen in huis gedragen, ƒ1.86. i. Tjenélö djöwó, verlakte muilen, door Jav. ambtenaren, in huis en op weg gedragen, ƒ 3. —. _;. Tjenéló tjinó, chineesche muilen, van stroo, in huis gedragen ƒ0.40. it. Troempah tjinö, ehineesche san dalen van stroo, door geringe Chinee zen op weg gedragen, ƒ 0.05. l. Katiplah bloedron, fluweelen san dalen, f 2.—. m. Katiplah benang mas, sekar djeni, met gouddraad doorweven, f 3.50 en f 2.50. n. Katiplah moté, met kralen opge maakt. f% —. o. Katiplah alit, kindersandalen. ƒ 0.75. p. Katiplah bangloessan, effen lederen sandalen, f 2. — Door den samakkan, lederwerker, vervaardigd, worden zij op de pasar door den palen, kramer, verkocht. Men ziet ze zelden buiten 's huis dra gen. Arabieren, geestelijken, inlandsche ambtenaren, kooplui en gegoede Java nen gebruiken ze. 27. Javaansch regen- en zonnescherm. Soloosch maaksel. 28. Twee ilir, waaiers om het gelaat te bekoelen, ƒ 0.10 en / 0.75. 29. Kembang moté, koralen ringen, tot versiering van de haarwrong van meisjes. 30. Gelang, een paar meisjes-arm banden (Med. XX, p. 286). 31. Binggel, een paar ringen met belletjes om de beenen van jongens en meisjes (Med. XX, p. 286). 32. Tjoetjoek kondé, haarspeld. 33. Anting-anting, een paar oor ringetjes. 34. Ali-ali, een vingerringetje. 35. Krontjong, een paar beenringen, voor jongens (Med. XX, p. 286). 36. Kontollan, ter bedekking der pudenda bij jongens (Med. XX , p. 287). 16. Twee poppen, voorstellende man en Trouw in bovenvermelde kleeding. 17. Slendang, lange shawl, door vrouwen gedragen (Java). 18. Oedeng of iket, hoofddoek voor mannen (Java). 19. Oto, borstlap, die met handen om den hals en het midden wordt vastgemaakt, op Java, maar ook op Ambon tot de kleeding van jonge jon gens en meisjes behoorende. 20. Koeploek, javaansch mutsje voor kinderen, <Med. XX p. 263). 21. Pètji-alit, javaanseh mutsje voor kinderen. / 1.50. •2'i. Koeploek sèret, kindermuts, ook kopjah genaamd, pr. f 1.50. 23. Koeploek sèrèt, kindermuts ook kopjah genaamd, pr. f I.— 24. Tjapil, meestal veelvervig. 26. Hoofddeksels, die over den hoofd doek gedragen worden. a. Tjaping tjeloempring, van tje loempring, het bekleedscl van het jonge bamboeriet, f 0.20. b. Tjaping irig, van bamboe enrem hoeloeng-bladen. ƒ 0.25. c. Tjaping keton, van bamboe, ƒ0.25. d. Tjaping djepangan, van bamboe, veel door matrozen gedragen, f 0.30. e. Tjaping tjekoetoek, van bamboe, veel door matrozen gedragen, ƒ 0.35. f. Tjaping soesoen, van bamboe, nieuw model. g. Tjaping koesir, van bamboe, met papier beplakt, door koetsiers gedragen. f 2.50. h. Songkok bléwahan. f 0.20. i. Songkok keton. f 0.20. }• « ii ii 2.—. Deze drie soorten zijn van bamboe en rotan, met laken overtrokken. Er zijn ook fijnere soorten met passement werk, door inlandsche ambtenaren en aanzienlijken gedragen. 26. Schoeisels. a. Troeuipah papah krambil, eeu paar sandalen van den steel van het klapperblad, zooals de desa-lieden wel op reis of in het gebergte gebruiken. (Dit paar is ingedroogd). 4. Troempah kropak, van lontar (bladen van den talboom), ƒ 0.02. c. Troempah kajoe, van hout. ƒ0.05. d. Troempah koelit, van onbereid leder, ƒ 0.10. b, c en d worden op steenachtige plaatsen of ook in het Groep 111. 14 e Klasse. 20 rijcken van Europa, Asia ende Africa. Uyt 't Engels. Amst., 1652. 4°. 12. Journael ofte beschrijvingbe van de wouderlijcke Eeyse, gedaen door Willem Cornelisz Schouten van Hoorn in de Jaren 1615, 1616 en 1617, hoe hij bezuyden de Straat van Magellanes een nieuwe passage ofte strate, tot inde groote Zuidzee ontdeckt ende voort den geheelen aardtkloot omgezeylt heeft. Hoorn, 1648. B°. 13a. Journael ofte gedenckwaerdighe Beschrijvinghe van de O. I. reyse van Willem IJsbrantsz Bontekoe van Hoorn, 1618 —1625, waarbij ghevoeght is het Journael van Dirck Albertsz Eaven. Hoorn, 1648. B°. 134. Hetzelfde. Andere uitgaaf. Am sterdam, 1648. 4°. 14. Journael van de Nassausche vloot, ofte beschrijvingh van de voyagie om den gantschen aertkloot, gedaen met elf schepen onder 'tbeleydt van den admirael Jaques I'Heremite en den vice-admirael Gheen Huygen Scha penham, in de jaren 1623 —1626. Amst., 1684. 4°. 15. Herbert (T.), Zee- en lantreyse [in 1626 —1628] na verscheyde deelen van Asia en Africa. TJyt het Eng. door L. V. Bosch. Amst., 1665. Met platen. 4°. 16. Wurffbains (J. S.) Vierzehen jahrige Ost-indianische Krieg- und Ober kauffmansdienste (1632) in einem rich tig geführten Journal und Tagebueh. Niirnberg, 1680. 4°. 17a. Graaff (N. de), Beysen [in 1639 —1687] na Asia, Africa, America en Europa, mitsgaders d'O. I. spiegel van deselve schrijver. Hoorn, 1701. 4°. 174. Graaff (N. de), Voyages aux Indes Orientales et en d'autres lieux de I'Asie. Avec une relation curieuse de la Ville de Batavia. Amst., 1719. Avec cartes. B°. Vertaling van een gedeelte van bovenstaand werk. 18. Vincenzo Maria (F.\ II viaggio all' Indie Orientali. Venetia, 1678. 4°. NB. Vincenzo Maria vertrok uit Kome omstreeks 1656. De eerste uitg. zijner reis verscheen te Kome in 1H72, de tweede te Venetië in 1678. 19a. Schouten (W.), Eeistogt naar en door Oost-Indien. (1658—1664). 4e druk. Amst., 1772, 2 deelen in één band. 4°. 194. Hetzelfde werk (nieuwe titel uitgave). Amst., 1780. 4°. 19c. Vovage aux Indes Orieutales [1658—1664]. Traduit du Hollandais. Bouen, 1735. 2 vol. B°. 20a. Kerckhoven (J. van), Wijtloo pig breede en waerachtige beschrijvinge van de ongeluckige voyagie van 't schip Aernhem, van Batavia vertrocken 23 Dec. 1661, in compagnie met noch ses andere schepen, onder 't commando van A. de Vlamingh van Outshoorn. Amsterd., 1664. 4°. 204. Kerkhoven (S. van den), Histo risch verhael der wonderlike ende seer zeldzame voorvallen, den gene bejegent die met het retourschip Aernhem van Batavia na het vaderland verreist zijn. Middelb., 1663. 4°. NB. Andere druk van het voorgaande werk. 20c. Stokram (A.), Korte beschrij vinge van do ongeluckige weerom-reys van het schip Aernhem, enz. Amst., 1663. 4°. 21. Heiden (F. Jsz. van der), Ver vaarlijke schipbreuk van 't Oost-indiesch jacht Ter Schelling onder het land van Bengale (1661). Haarlem, 1742. 4°. 22. Wappens (David) Funffzehen jahrige curiöse und denckwürdige auch sehr gefahrliche Ost-indianische Reise beschreibung, so sich im 1667 ange fangen und im 1682 geendet hat. Hannover, 1704. 4°. 23. Het Journael ofte warachtigh verhael van 't gene gepasseert is op het schip 't Huys te Velsen, uyt Texel gheseylt den 23 Oct. 1667 na Oost- Indiën, daer schipper op was P. J. Veltmuys. Amsterd., 1668. 4°. 24. Vermeulen (G.), Gedenkwaerdige voyagie naar O. I. in 1668 aangevan gen en in 16T4 voltrokken, daarin de oorlog tegen de Koning van Makasser enz. vertoont wordt. Amsterd., 1677.4°. 25. Chardijn, Dagverhaal der Beys na Persiën en Oost-Indiën door de Swarte Zee en Colchis (1671), uit het Fransch door G. van Broekhuizen. Amst., 1687. 4°. 26. Freyer, (J.), Negenjaarige reyse door Oost-Indiën en Persiën, 1672— 1681. Uyt het Eng. 'sGrav. 1700. 27. Melton (E.), Zeldzame en ge denkwaardige zee- en landreizen door GROEr 111. 20» Klasse. 200 zeer verspreid is gelegen en zich elk jaar verplaatst en dus aan machineriön geene vaste opstelling kan gegeven worden, en 3° de kosten, eerst van aankoop en aanvoer en later van on derhoud en toezicht der machines ver moedelijk vrij hoog zullen uitvallen. Hier staat echter voor het oogenblik reeds tegenover, dat er bij het mijn bouwkundig onderzoek, vooral in het district Soengei-Liat, in de laatste jaren stroomertsbeddingen van niet geringe uitgebreidheid zijn aangeboord, die op te groote diepte zijn afgezet, om voor deel ig of zelfs met eenige kans van slagen met de gewone op Bangka aan gemaakte Chineesche hulpmiddelen tot bemaling enz. te worden in ontginning genomen, en hiervoor is dus de toepas sing van meerdere en betere technische hulpmiddelen slechts questie van tijd. Het waschwater stroomt toe langs het aanvoerkanaal (loi-soei-keeuw), en wordt door grootere (tai) en kleinere (mo) sluisjes (teeuw-moen) naar gelang der behoefte afgesloten of toegelaten. Het tot het wasschen verbruikte water loopt met het uitgewasschen zand in den regel in eene oude groeve (lan foet-long), waarin de doode grond (sa shie) bezinkt, en waaruit het water zich langs het afvoerkanaal (tjan-keeuw) verwijdert. Het waschkauaal bestaat uit een laug, smal toeloopend benedengedeelte (soa keeuw), waarin het ertszand (kak-saa) tegen het uitstroomend water met den patjol (kiok-tsjo) wordt opgetrokken (lak-saa), en een dwars daarop aan gelegd breeder bovengedeelte (hang keeuw), waarin het schoongewosschen erts wordt verzameld (nam-saa). Het specifiek zwaardere erts bezinkt boven, terwijl het zand naar beneden afloopt. Do bodem van het geheele kanaal is met klei (kak) aangestampt, en in het bo vendeel (bang-keeuw) is bovendien de aangestampte grond nog met boomschors (sjoe-pie) belegd. Ter plaatse waar het krachtig instroomend water zich van den verbreeden onderdorpel der sluis (sa-keeuw-teeuw), die van boven tegeu het uitßchuren met rijshout (tjhaa-paa) is bekleed, in het dwarskanaal (bang keeuw) stort, ligt een zware steen, die uitholling van den bodem door het opvallende water voorkomt. De zijwan den zijn bekleed met boomstammen (sjoe) of beter met planken (piong-pau) die door ingeheide piketpalen (saa keeuw-loeng) worden vastgehouden. De opgedragon en opgehoopte erts laag wordt door middel van eene langs den ertsstapel (kak-ssa-toi) geleid klein kanaal (kot-keeuw) in het waschka naal gebracht. Bij staking van het werk worden de sluisjes die het waschwater toelaten, gesloten, en stroomt het nu overtollige water door de in het aanvoerkanaal (loi-soei-keeuw) geopende sluis (tai teeuw-moen) in het overvloeds- (pit soei-kong) of afvoerkanaal (tjan-keeuw); daarenboven wordt het kleine sluisje (see-teeuw-moen) geopend, dat toegang verleent tot de smalle waterleiding, die zich bij de uitmonding (keeuw moi) van het ertswasch-kanaal ontlast, en wier krachtige waterstroom het ge durende de voorafgegane wassching aldaar opgehoopte fijne zand wegspoelt. Voor de ertswassching worden in groote mijnen tot 10, in het model slechts 4 personen gebezigd; van dezen haalt n°. 1 met den patjol het ertszand in het kleine kanaal (kot-keeuw) dat langs den opgeworpen ertshoop (kak saa-toi) is geleid, zoodat het door eene smalle houten goot (kot-keeuw-kaan) in de van rotan gevlochten zeef (sak tsjap) belandt, waarin n°. 2, in den wasch-bandar staande, het fijnere zand en erts, door heen en weer schudden, van het grove berggruis on grint scheidt; dit laatste wordt dóór n°. 3. wegge dragen en op een hoop (sak-tze-toi) gestort, terwijl n°. 4 het door de zeef in den ertsbandar vallend zand en erts mot den patjol tegeu den wa terstroom optrekt (lok-saa). De uit gewasschen grint- of bersgruishoopen (sak-tze-toi) worden dan later nog wel eens door afvalverwerkers of slakken smelters nagelezen, terwijl beneden het uiteinde (keeuw-moi) van het erts waschkanaal het weggespoelde zand (saa-shie) door vrouwen in waßchhac ken nogmaals wordt nagewasschen, waardoor dan nog eenig zeer fijn stof erts (keeuw-moi-saa) en grovere met berggruis vergroeide en daardoor spe cifiek minder zware ertsstukjes wor den teruggewonnen. Vóór de Bmelting wordt het gewas schen erts (tsjang-saa) nogmaals ge reinigd door middel van een plank Groep 111. 20* Klasse. 201 (saa-paa), die door 2 of 3 man bij een redelijken waterstroom door het erts wordt getrokken (kiau-sa-pa); vervol gens wordt het erts opgenomen in eenigszins diepe mandjes (saa-tsjap) en in een naast het waschkanaal van planken opgeslagen omheining (saa tsjong), waarbinnen de bodem met boomschors is belegd, aangestort. Het voor één smeltnaclit benoodigde erts wordt van hier dagelijks naar het smelthuis gekruid. d. Model eener smelt hut met ouden Chinee schen oven, schaal 1:20. — De mijningenieur D. de Jongh Hz. (De dikte der houtwerken op V lO der ware grootte). De open loods of smelthut (loe-liau) is, wat het zich hoog boven den oven verheffende middengedeelte betreft, met atap nipa gedekt, die elk jaar vóór het begin der nieuwe smeltperiode wordt vernieuwd, terwijl de lagere omgaande galerij van een meer duurzame boom schors-bedekking is voorzien. De haard (loe) is geheel uit kwarts houdende klei aangestampt, en bestaat uit een langwerpig reetangulair dendeel (loe-pang), en een daarop aan de achterzijde opgetrokken vlakken mantel (loe-tjsongï. In het benedendeel is van boven, tegen den mantel aan, de halfeirkel vormige vuurhaard (loe-tjiong) uitge sneden, die, door middel van het in de vau voren aangebrachte nis uit dende oog(loe-tji-moen), met den voor haard (siok-foot) in verbinding staat. De lucht wordt, door middel van een achter den mantel aangebraohten ci linder-ventilator, door een iets hooger dan het oog gelegen vorm-opening (keeuw-koeng) in den oven geblazen. Do houten cilinder (koei) ligt O] bank (koci-ka) on wordt van achteren door een stut (koei toe) vastgehouden. Door naar binnen zich openende, in den vasten bodem en de losse boven- flens (te-teeuw-pan) aangebrachte klep pen (foeug-jap) wordt de lucht aan weerszijden van den zuiger opgezogen en in de beide uiteinden van den cilinder in een daartegen bevestigde windkast (foeng-loe) gestooten; in het midden der windkast stroomt de lucht door een blaaspijp (foeng-kong), die in de met een vuurvaste smeltpijp of vorm beklecdo vorm-opening (loe-szoei) uitmondt. Voor de cirkelvormige ope ning der hlaaspijp is in de windkast een kleine klep opgehangen, die om een horizontale as kan draaien en beurtelings do rechter of linkerhelft der windkast afsluit en den wind dwingt in den oven te komen. De zuiger (kai-moo-licn), die door in den buiten omtrek aangebrachte kippenveeren (kai-moo) in den binnenrand van den cilinder zeer juist past, is verbonden aan de zuigerstang (koei-tjin) van hout ot' beter van ijzer, en wordt door drie man op en neer getrokken, die daarbij over een iets hooger dan den bodem van het smelthuis vlak aangestampt pad (koe-loe) op en neer loopeu. Door een ruk wordt bij het einde van eiken slag zorg gedragen, dat de kleppen behoorlijk aanslaan. Het te versmelten erts staat naast den oven in een bak (sai-pocni gereed, nadat alvorens in een houten raam (Baa-kak) het aantal in één smeltnacht (djit-jaa) door te voeren tonnen erts behoorlijk is nagemeten. Evenzoo is voor den aanvoer der noodige maDden houtskolen (tan-long) door de kolen branders (suuw-tan-ngin) tijdig zorg gedragen. In één nacht werden met den ouden Oven, dien men thans nog slechts in enkele kleine mijnen op Bangka, en dan in den regel in kleineren vorm, terugvindt, 80 tot 90 tonnen erts (saa toeng) versmolten, en daartoe 120 man den houtskool verbruikt. De ton erts weegt netto 50 en de mand houtskool 25 katti, zoodat voor de reductie van één kilo erts ongeveer 7 / ln kilo houts kool wordt vereischt. De amelting geschiedt door een hoofd smeltor (se-foc'i en 6 knechts (koei kiok), die, in twee ploegen verdeeld, elkander in het trekken van den blaas balg ikian-koei) aflossen. De mijn heeft bovendien nog ecu jaarlooner (kongseh koeng) om de hut aan te vegen, water aan te dragen, enz. (ngiam-loe). De hoofdsmelter ontvangt 7.60 koper of ƒ6.33; zijn helpers elk 1.54 koper of ƒ1.28 per nacht; bovendien ver- Groep 111. 20« Klasse. 202 strekt de mijn volop eten en arak. De smeltnacht duurt ongeveer van 5 uur des avonds tot 4 a 5 uur in den morgen, en in dien tijd worden uit 80 tonnen erts van 50 katti netto gewicht circa 50 schuitjes (siak-tian) of 25 pikol tin verkregen. Het gieten (jau-siak) geschiedde voorheen in vor men (ta-jin) die door middel van een houten mal (siak-jin) in het zand wer den gedrukt; later zijn ijzeren gietvor men (sang-siak-jin) ingevoerd. In het model is de hoofdsmelter bezig het oog open te porren met aangepunte dunne rondhouten (loe tsjoek) van buigzaam hout (racutangor, biloelang), om het gereduceerde en gesmolten metaal gelegenheid te geven in den voorhaard te vloeien. Nu en dan moet hij met een langen ijzeren pook (thek-se) de zich om het oog vastzettende slak (siak-shie) afstooten, welke laatste bewerking van tijd tot tijd met een korteren pook (keeuw koeng-tok) achter bij de vorm-opening moet worden herhaald; waarna deze opening weder door een met natte klei gevulden zak wordt afgesloten. Van de knechts of helpers trekken drie den ventilator, is er één bezig met vormen, terwijl een vijfde met een ijzeren lepel (siak-sjok) de vormen met gesmolten tin vult, en de zesde den bodem aanveegt. De door de mijn verstrekte koelie heeft zich verwijderd om verschen voorraad eten te halen. De gieter en hoofdsmelter, die het meest aan het vuur zijn blootgesteld, hebben een natten lap (soei-man) om de schouders geslagen, hun hoofddeksel (lip-maa) eenigszins voorover geschoven en hunne voeten met oude schoenen (lan-hai) gewapend. Het ijzeren gereedschap wordt nu en dan in water afgekoeld, dat zich verzamelt in een gat (soei-foet), aan gebracht in de goot die om de hut is aangelegd, terwijl een ander gat (so nai-foet) met natte aarde is gevuld, die voor het diehtsmeren van de naden van den ventilator en kleine openingen in den oven moet dienen. De aanwe zige bank (ten) met tafel (tjok) bieden gelegenheid aan om eon oogenblik uit te rusten, waarbij natuurlijk een pijpje tabak (jang-toeng) niet mag ontbreken. e. Modellen van mijn werkersgereedschappen voor grondverzet, erts wasschiug en tinsmel tin g. — De rnijningenieur D. de Jongh Hz. 1. Grasmes. Ch. Liam-se. 1:2. 2. Kapmes, voor klein hout. Ch. Pat-liam. 1 : 2. 3 en 4. Kapmes, voor licht bosch. Ch. Too-maa. 1:2. 5. Hijl, voor het kappen van wortels in don grond. Ch. Nai-poe. 1 : 2. 6. Bijl, voor het kappen van stam hont, zwaar boseh. Ch. Sjoe-poe. 1: 2. 7. Houtun schop, voor modder, slappe klei of fijn zand. Ch. Soe-tian. 1 : 8. 8. Houten schop met ijzeren schoen, kantschop, voor steekhoudende klei. Ch. Tiauw. 1: 2. 9. Pat jol, voor klei. Ch. Tiauw-kak kiok-tsjo. 1 :2. 10. Patjol, voor zand. Ch. Tap-saa kiok-tsjo. 1:2. 11. Patjol, voor ertswasschen. Ch. Lok-saa-kiok-tsjo. 1: 2. 12. Breekijzer, voor afstooten van ertslaag en harden grond. Ch. Tsjong se 1 :4. 13. Draagmandje van gevlochten rotan, voor dooden grond. Ch. Nai shie-poen-kie. 1 :2. 14. Idem, voor ertslaag (vlakker). Ch. Kak-saa-tam-kie. 1: 2. 15. Idem, voor steenen. Oh. Tam sak-poen-kie. 1 :2. 16. Zeef van gevlochten rotan, voor ertswassehing. Ch. Sak-tsjap. 1 :2. 17. Mandje van gevlochten bamboe, om het erts uit den ertsbandar te lichten. Ch. Sioe-saa-tsjap. 1: 2. 18. Houten plank met steel, om het erts schoon te wasschen. Ch. Saa paa. 1 : 2. 19. Ertswasehbak. Ch. Lioe-loug. 1:2. 20. Ertsschop, om het erts op den oven te werpen. Ch. Saa-thjan. 11 2. 21. Pook, om in het oog de slakken af te stooten. Ch. Thok-se. 1: 2. 22. Pook (korter), om in de smelt pijp de slakken af te stooten. Ch. Heeuw-koeng-thok. 1 :2. 23. Verlengstuk, om de aangepunte rondhouten, waarmede het oog wordt opengehouden, te verlengen, wanneer Groep 111. 20e Klasse. 203 deze zijn afgebrand. Ch. Thet-kon. 1 : 2. 24. Schop, om in den voorhaard de slak van het tin af te trekken. Ch. Siak-shie-paa. 1 i 2. 25. Hark, om de fijnere slak uit het gesmolten tin te verwijderen. Ch. Thet-paa. 1 :2. 26. Gietlepel, om het tin in de vor men te gieten. Ch. Siak-sjok. 1 :2. 27. Vlegel of zwengel, voor het stukslaan van slakken. Ch. Thet kauw. 1:2. 28. Kruiwagen, om rijist, tin onz. te kruien, geheel van hout vervaardigd, zelfs tot in de kleinste ondenl De schijf of het wiel bestaat uit één stuk (aai bout (kajoe kepajang). Ch. Tja-se. 1:3. f. Model van het nieuw aan te bouwen kongsie huis der mijn Sinlie N°. 10, district Merawang. Schaal 3: 100. — De mijningenieur D. de Jongh Hz. Het kongsiehuis levert iu zijne in richting en grootte gewoonlijk een zeer juisten maatstaf op voor het welvaren of den bloei eenermijuvereeniging. Nu, door het kortelings Behouden onder zoek der benedenvallei Limau, de toe komst der mijn N° 10 voor een 10 of 12 tal jaren, bij een personeel van 80 of 90 koppen en eene gemiddelde jaarlijksche produetio van 1000 a 1200 pikols tin verzekerd is, zoodat de tot ultimo 1881 behouden schuld aan den Lande, groot ƒ3O 810,08 8 , in de eerst volgende jaren zal kunnen worden af gedaan , zal, naar den wensch der deel hebbers, het oude geheel vervallen kongsiehuis in 1883 zoo spoedig mo gelijk door een nieuw gebouw moeten worden vervangen, en is daarvoor door het hoofd der mijn, in overleg met den mijningenieur der 2e klasse D. de Jongh Hz., reeds een project opge maakt, waarvan dit model eene zeer getrouwe voorstelling geeft. Het ligt in de bedoeling de gebouwen van pen- Ben daken te voorzien, wat bij den ver moedelijken duur der ontginning, in verband met de schaarschte van allang allang in de Merawangsche mijnstreek, een zuinigheidsmaatregel mag genoemd worden. In het model is de dakbedekking van atap nipa niet op schaal, aange zien dit te veel moeielijkheden ople verde, en dus slechts volledigheids halve aangebracht. Het geheel bestaat, zooals gebruike lijk, uit vier om een vierkante of recht hoekige binnenplaats opgetrokken ge bouwen. In de, met uitzondering van rechtß en links tot slaapplaatsen der jaarlooners afgeschoten gedeelten, naar de achterzijde open frontloods (pai tbin), waar tafels en banken zijn ge plaatst, die den binnentredende tot aanzitten uitnoodigen, wordt gegeten en rusten 's avonds de werkliedon on der spel on levendige gesprokkeu van den zwaren arbeid uit. De gebouwen reclits fn links bevatten vooraan even i'ons slaapvertrekken, en daarachter reohta de keuken (tjauw-ha) en pro visiekamers (fo-sit-kin), links de apar tementen van den schrijver (Tjoi-koe) en den weger (Tjin-teng), waarvan de eerste alle boeken der vereeniging aan houdt, terwijl de tweede de voedings middelen en handelsartikelen beheert. Het hoofdgebouw (Thay-pak-kong) sluit den rechthoek aan de achterzijde en is ingedeeld in drie vertrekken, waarvan in dit geval dat in het mid den dienen moet voor ontvangst van hooge gasten (Europeesche ambtena ren) , die, zoo noodig, in den achter het k gelegen corridor nachtverblijf vinden; de belendende zijkamers zijn uitsluitend als offerplaats ingericht. Achter de keuken rechtß vindt men een varkensstal, die in geen enkel kong siclmis (kong-shie-boek) mag ontbre ken , en somwijlen verbazende afme tingen bezit. ij. Model van een nieu wen vierkanten smelt oven met ventilator en wut er rad. Schaal 1 : 10. — De mijningenieur D. de Jongh Hz. Zie omtrent den vierkanten oven met ventilator en waterrad: „Het tin smelten op Banka" (Jaarboek van het Mijnwezen, 1872, Deel I), en vergelijk Groep 111. 20» Klasse. 204 wat over het Chineesche waterrad wordt vermeld in: „Onderdeelen der Chi neesche ontginning" {Jaarboek van het Mijnwezen, 1879, Deel II). NB. De houtdikte van het rad is voor den krans V4, voor de schoepen V5 > voor de versterkingsribben '/, der ware grootte. h. Model van een ket tingpomp met traprad. Schaal 1:10. — De mijnin genieur D. de Jongh Hz. Zoodra in den drogen moeson, bij gebrek aan de kettingpompen niet langer door waterraderen in be weging kunnen worden gebracht en de kollong-arbeid dientengevolge zou moeten gestaakt worden, behelpen meerdere mijnen, vooral in de distric icngeiliat en zich niet het traprad. De trap- of tredraderen zijn inge richt voor vier, zca of acht penonen, die om de vier of zes uren worden ut, met dien verstande, dat elke. ploeg twee mts] vier of zes uren daags trapt, zoodat twee of drie ploegen van vier, zes of acht man in de 24 uren voor dit werk noodig zijn. In diepe groeven worden somtijds twee of drie trapradi-ri'n boven elkander geplaatst, zoodat do benedensto pomp Bel water aan de daarboven opgestelde overgeeft. Zoo trapte b. v. in 1881 de mijn n". 5 Soengeiliat gedurende 3 maanden dagelijks met 86 man, bij een oproer hoogte van + 0 nieter; de mijn n n . 7 aldaar gedurende twee maanden met 12 man, bij een opvocrhooj;te vnn 4 meter; de mijn n°. 19 aldaar gedu rende 4 maanden met 1(5 mnn, bij dezelfde opvoerhoogte; de mijn n°. '20 Merawang gedurende '2 maanden met 48 man bij 8 a !>, en de mijn n". 1(i aldaar gedurende fi maanden niet 8 a 16 man, bij 4 il 5 meter oproerhoogte. Ook voor partieele bemaling van de diepere gedeelten dat groeven moet het traprad meermalen dienst doen. Vergelijk omtrent de kettingpompen Jaarboek, 1879, Deel 11, en 1880, Deel I. i. Een kistje inhou dende: a. Gewasschen erts. b. Ongewasschen ertslaag. c. Slakken. — De mijnin genieur D. de Jongh Hz. a. Gewassenen erts: N°. I—l4 in kleine stopflesschen. \>e monsters n°. I—f> zijn uit de vallei der Soengei Sigembier, n°. 6—12 uit de vallei Soengeiliat. Al dit erts is donker roodbruin van kleur, met zeer weinig rood of geel erts gemengd, en over het algemeen vrij fijn en regel matig van korrel. Deze stroomtinertsen zijn, volgens het schetskaartje, klaar blijkelijk allen ontstaan in het veel kwartsaders voerende graniet van het gebergte Betong. In de beneden-Si gembicr is het erts der kollongmijnen Kwanghin, Siakhiu en Tjenhin, n°. I—3, van den rechteroever gestroomd, en kan de vallei-afzetting als eene voortzetting der liier reeds bijna \iitgewerkte koelit worden beschouwd; terwijl de monsters n°. 4 en 6 der liooger gelegen kollong mijnen Tjongfat on Soenghin meer uit den bovenloop der vallei werden afge voerd. !N O . 1 en '_' zijn zeer fijn, dan volgt n". 3, en n°. 4 en 5 vertoonen reeds veel grover korrel. In de vallei Soengeiliat vond de erlsstrooming nu eens uit de boven vallei, dan weer van de oevers plaats, en zijn dientengevolge hooger in de vallei afgezette ertsen somtijd* fijnsr van korrel dau de lager bezoukene. Zoo is, b. v., n°. 7 grover dan n°. oen 8, n n . 9 ongeveer gèU)k van korrel met n°. 7, en u". 19, uit den bovenloop van den zijtak Keunnga, fijner dan n°. 10 en 11, die 1 of 2 paal lager in deze vallei gevonden worden. Het veel roode ertsdeeltje» bevattende monster n°. 13 is afkomstig uit de mijnstreek Kctak en gestroomd van den heuvel Pantja, en n°. 14 vertegenwoordigt de ge mengd (wit, geel, rood en roodbruin) gekleurde en fijukorrelige ertsen der minstreel Doeren, wier oorspronke lijk voorkomen moet worden gezocht in da klei- en kiezelleieu, die langs de westelijke en zuidwestelijke helling het Betong-gebergto omringen. 4. Ongewaaschen ertslaag. Groep 111. 20« Klasse. 205 N°. I—l4 in groote stopflesschen: Zie de etiquetten. c. Slakken. In het middenvak. K°. 1. Slak van de tinsmelting der Gouvernementsmijnen. De nacht slak, door elkaar genomen 6 a 7 pikol we gende , bevat hoogstens 1 pikol of twee schuitjes tin. K°. 2. Slak van afvalverwerkers (zoo genaamde slakkensmelters), veel minder rijk dan n". 1. K°. 3. Slak waaruit het tin geheel is verwijderd, en die, als geheel waar deloos, wordt weggeworpen. j. Houtskool. — De mijn ingenieur D. de Jongh Hz. N°. I—3.1 —3. De manden zijn op 1 / 3 der ware grootte. N°. 1, Minste qualiteit, van jong en licht hout, kajoe Pengigir, Katak, Pelumpang, Njato. N°. 2. Betere qualiteit, van zwaarder hout, kajoe Samak, Merapin, Men tangar, Ketiauw. N u . 8. Prima qualiteit. Van zeer hard en volwassen hout, kajoe Lebun, Bessi, Kabal, Prawan, Krikies, Peng rieu. Goede houtskool moet zijn vast of hard, groot van stuk en een hoog specifiek gewicht bezitten. k. Monsters uitge smolten tin. — De mijn ingenieur D. de Jongh Hz. l. Graphische voor stelling van Bangka's tinproductie van 1812— 1881. Door den — niijninge nieur P. van Dijk. 130. Werktuigen voor het mijnbouwkundig on derzoek van het eiland Baugka en ophelderende kaart. NB. Aan de opgave van de tot deze inzending behoorende voorwerpen laat de Ingenieur G. P. A. Renaud de volgende inleidende opmerkin gen voorafgaan. Daar de tinertsontginning op Bangka reeds van zeer oude dagteekening is en in den aanvang geene aanteekening gehouden is van de juiste ligging der ontdekte ertsgronden of van hetgeen ontgonnen werd, verkeerde men nog tot het jaar 1851 geheel in onzekerheid omtrent het aantal en de uitgebreidheid der terreinen, die nog voor ontginning in aanmerking konden komen. Sedert het jaar 1851 werd door den dienst van het Mijnwezen daarnaar onderzoek gedaan, en daarmede, voor zooveel noodig, eene topografische en geologische opneming verbonden. Een algemeen overzicht van de rosul taten van dit onderzoek wordt gegeven door de overzichtskaarten der districten met de daarbij behoorende rapporten, reeds voor een deel in de Jaa/rboeken van het Mijnwezen gepubliceerd. De hier bedoelde kaarten zijn, voor zoover de mijnstreken betreft, vrij nauw keurig, voor de geen of weinig tinerts bevattende terrein-gedeelten slechts ap proximatief. Ook geeft de aansluiting der districts kaarten onderling verschillen; oorzaak van een en ander is, dat de mijn bouwkundige opneming van Bangka niet heeft kunnen steunen op bestaande tri angulaties of topografische opnemingen, en dat men als doel stelde het spoedig verkrijgen van een overzicht, zonder tijdroovende voorbereidingen. Van de tinertsvoerende, al of niet in ontginning genomen terreinen zijn sedert nauwkeurige detailkaarten op grooter schaal vervaardigd, die om hun groot aantal en weinig publiek belang niet zijn gepubliceerd. Kopie eener zoo danige vindt men onder lett. a der bij deze afdeeling behoorende verza meling. Eene zuiver topografische opneming zou weinig nut opleveren en gaat daarom steeds gepaard met een onderzoek naar de ertsrijkheid der terreinen, hier be staande uit valleien en valleikanten. Het eenvoudigst werktuig tot grond onderzoek is de steekboor of Chineesche tsjam (zie lett. b der verzameling). Dit is eene ronde ijzeren staaf van 7 a 8 meter lengte en 2 centimeter middellijn, aan wier ondereinde eene punt is gesmeed, die den vorm heeft Groep 111. 20« Klasse. 206 van een omgekoerden domper. Die staaf wordt door vier man met stooten en draaien in den grond gedreven tot op de ertslaag, zoo deze aanwezig is. Vervolgens haalt men de boor op, vult do holte der punt met een ineen gerold stukje touw waarvan het lange einde langs do staaf wordt gelegd, en laat het geheel weder neer. Door het indrijven der punt in de ertslaag, het uittrekken van het touw, en het vullen der punt door deze te draaien en op en neder te bewegen, tracht men eene kleine hoeveelheid ertslaag op te halen, die alsdan wordt verwasschen om het gehalte te onder zoeken. Hoezeer dit boren zeer snel gaat, is de opgebrachte hoeveelheid ertslaag te gering om hare waarde juist te schatten; bovendien kan men deze dikwerf niet bereiken, wanneer daar boven vaste klei of veel los zand of beide voorkomen. De Chineesche boor wordt dau ook thans alleen nog gebezigd tot het ver krijgen van voorloopige kennis van den grond, terwijl de terreinen waar op die wijze het ontbreken eener ertslaag is geconstateerd, niet nader worden onderzocht. Tot het bepalen van het gehalte en de waarde eener ertslaag wordt van een anderen toestel gebruik gemaakt. Deze is in korte woordeu eene wijzi ging der boortuigen voor artesische putten, geschikt gemaakt voor vervoer langs smalle paden, voor snel boren, en voor herhaald gebruik der bekleedings buizen. (Zie den door bemiddeling van het Min. van Koloniën opgeslelden boortoestel, lett. c.) Een kenmerkende eigenaardigheid is het, dat de werklieden geplaatst zijn op een op de buizenkolom rustend plateau, en dat alzoo hun gewicht, gepaard aan dat der stangen en gevulde boren, bij het ophalen medewerkt om deze kolom, die 1 decimeter doorsnede heeft, te doen daleu. Ook vinden de werklieden tevens op die wijze in ieder moerassig terrein eene geschikte stand plaats. De eerste met een stalen schoen gewapende buis, wordt aanvankelijk geplaatst in een daartoe met een wijde ren kleüepel, in den vorm van een timmermans avegaar, eenige meters diep vooraf geboord gat. Vervolgens wordt het plateau daarop geplaatst on do werklieden doen de buis door het han teeren van kleinere boren daarbinnen zakken. Is zij ten einde, zoo wordt een verlengstuk aangebracht, en zoo vervol gens, totdat de ertslaag is bereikt. Alsuu tracht men door zorgvuldig boren den cilinder ertslaag, binnen de buis tot op den ertsbodem aanwezig, maar ook niet meer, op te voeren. Deze hoeveelheid wordt gewasschen, het verkregen erts gewogen, en van alle resultaten der boring in een regis ter aanteekening gehouden. De buizen worden weder uitgehaald en bij de volgende boring gebezigd. Het verrichten dezer grondpeilingen geschiedt in de ertsvoerende valleien of daar waar men meent erts te zullen aantreffen. Als regel wordt aan iedere zijde langs de vallei een pad gekapt, en deze paden worden op regelmatige afstanden verbonden door traversen, waarin do boringen geschieden. Uit daarvan vervaardigde kaarten, te zamen met de boorregisters, kunnen ten alle tijde de verkregen resultaten blijken. De kaarten op zich zelf geven echter ook reeds een approximatief overzicht van de meerdere of mindero geschiktheid van het terrein tot ontgin ning. Hiertoe worden de boringen met open cirkeltjes aangeduid, terwijl het aantal puntjes daarin of streepjes straals gewijze daarom geplaatst, den graad van ertsrijkheid binnen zekere grenzen aangeeft. De diepte tot den ertsbodem wordt in decimeters bijgeschreven. Een en ander kan blijken uit de kopio der kaart, voorstellende een ge deelte der vallei Kenanga, opgenomen als lett. a der bij deze afdeeling be hoorende verzameling. Do wijze waarop de berekening der zoogenaamde ertsrijkheid geschiedt, is eenvoudig. Do afgewogen hoeveelheid erts, bij iedere boring verkregen, is af komstig van de oppervlakte van een cirkel van circa 1 decimeter doorsnede. Het ertsgehalte per vierkanten meter terrein is alzoo eenvoudig te vinden; evenzoo, door het ia rekening brengen der diepte, dat per kubieken meter grondmassa, die, met inbegrip der erts laag zelve, in de verrichte boring lood recht boven den ertsbodem gelegen was. Het is gebruikelijk uit de resultaten Groep 111. 20e Klasse. 207 van iedere boring het aantal pikols me taal te berekenen, dat verkregen zou kunnen worden uit een prisma grond massa vaa'3oo M 3 inhoud tusschen de oppervlakte en den ertsbodem begre pen , aannemende, dat het gehalte en de zwaarte der ertslaag gelijk zijn aan het door de boring geconstateerde. Het cijfer 300 werd aangenomen, omdat, bij diepte van circa 5 meter en overigens voordcelige plaatselijke ge steldheid, door eene mijnvereeniging jaarlijks eene groeve kan worden ge ledigd, het erts daaruit verwasschen, versmolten en het metaal in 's lauds pakhuizen geleverd, zoo de inhoud der te verplaatsen grondmassa, voor zoover begrepen tusschen loodrechte vlakken langs het oppervlak van het op te nemen gedeelte der ertslaag, 300 M : ' bedraagt voor ieder persoon, die tot de nominale sterkte der mijn behoort. Daar, zooals in de aanteeke ningen bij n°. 129 gezegd werd, slechts 75°/ 0 van het personeel aan de ont graving deelneemt, en voor taluds nog 15"' 0 meer grondverzet te stellen is, wordt het effectief bedrag der ver plaatste grondmassa dan reeds ruim 450 M 3 per werkman. Dit cijfer zou nog grooter zijn, indien niet tevens het verzamelen van materialen in het bosch, het plaatseu van beschoeiingen, het graven van toe- en afvoerkanalen enz. middelerwijl door dezelfde personen werd verricht. In het algemeen wordt het cijfer 300 zelden bereikt; grooter diej ito of andere omstandigheden ver lagen het, waarom op de kaarten een coëfficiënt van vermoedelijk bereikbaar grondverzet wordt geplaatst, waarmede rekening gehouden moet worden. Overigens zijn de teekens der boor gaten zoodanig gekozen, dat het dubbel van het aantal puuten of streepjes binnen de grenzen o—l20 —12 ongeveer het aantal metaal aanduidt, ver krijgbaar uit 300 M 3 grond, of anders gezegd, per lid der mijnwerkers-ver eeniging 's jaars, behoudens het In rekening brengen vau den coëfficiënt voornoemd. Ter voorkoming van nutteloozen, ver lies opleverendcn arbeid, worden zooveel mogel'nk jaarlijks de te ontginnen ter rein-gedeelten vooraf aangewezen, waar bij dan met uit kaarten en boorregistors verzamelde gegevens wordt te rade gegaan. Er wordt naar gestreefd geen terrein in ontginning te doen nemen, waarop vermoedelijk verlies geleden zou wor den, en overigens getracht de mijn werkers een voldoend loon voor hun arbeid te doen genieten. De resultaten van het mijnbouw kundig onderzoek hebben in het alge meen aangetoond, dat op verre na niet alle valleien op Bangka ertsvoerend zijn, en dat men grootendeels de hoop moet opgeven, in andere dan de nu reeds in bewerking genomene, groote ontgin ningen met voordeel te openen. Kieuwe terreinen door het onderzoek opgespoord, worden gewoonlijk onmid dellijk in bewerking genomen, daar meer en meer ontginningen ten gevolge van uitputting der gronden worden gestaakt. Zooals overal elders, kan ook hier do ontginning van stroomtinerts slechts een tijd lang plaats vinden, waarna men óf tot staking óf tot aanleg van mijnwerkeu in het vastgesteente zal moeten besluiten. Geregelde tinerts gangen met regelmatig beloop en van eenige uitgestrektheid zijn op Bangka niet aangetroffen, en alhoewel het mogelijk is, dut zij aanwezig zijn, pleit er weinig voor. Wel zijn plaatsen bekend geworden waar een tal of een netwerk van tinvoerende adertjes van korte lengte het gesteente doorkruisen. Deze omstandigheid en de algemeene verbreiding van het erts in de tinrijke streken doen veronderstellen, dat men met een zeer verspreid voorkomen in het vastgesteente of met zoogenaamde „Stockwerke" te doen heeft, wier ont ginning op dit oogenblik zeer zeker te koatbaar zou zijn om overweging te verdienen. a. Kaart van het on derzoek van een gedeelte der vallei Kenanga, dis trict Soengei Liat. Schaal 1 : 2000. — De mijningenieur D. de Jongh Hz. b. Punt eener Chinee sche steekboor, met aan- Groep 111. 20e Klasse. 208 gesmeed vaareinde, om aan de stangen van den boortoestel te passen. — De mijningenieur D. de Jongh Hz. c. Boortoestel. — Con structie van den mijningenieur F. van Dijk. 1. Ijzeren bekleedingsbuis met schroefmof ter lengte van 5 meter. 2. Ijzeren bckleedingsbuis met schroefmof ter lengte van 'è meter. 3. Ijzeren bekleedingsbuis met scljroefmof ter lengte van 1.50 meter. 4. Ijzeren bekleedingsbuis met schroefmof ter lengte van 1.25 meter. 5. Stalen schoen voor de wapening van het benedeneind der onderste buis. 6. IJzeren hoofd met beugel voor het uittrekken der bekleedingsbuizen. 7. Plateau voor de werklieden, te plaatsen op de buizenkolom, door tus schenkomst van: 8. Buizenmof voor plateau. 9. Boorstang, lang 4.50 meter. 10. „ „ 3 „ 11. Kogelklepboor met tong voor het ophalen van zand. 12. Kogelklepboor zonder tong voor het ledigen van liet boorgat. 13. Groote gedraaide tongboor, voor gebruik in klei tot het plaatsen der eerste beklcedingsbuis. 14. Kleine gedraaide tongboor, voor gebruik binnen de buis. 15. Groote kleilepel, voor gebruik in zachten grond, tot het plaatsen der eerste bekleedingsbuis. 16. Kleine kleilepel, voor gebruik binnen de buis. 17. Beitelboor, voor het vergruizen van steenen binnen de buis. 18. Draaisleutel tot hanteering der boorstangen. 19. Draageleutels tot het ophangen der stangen en boren in de buizen kolom. 20. Schroefbeugel tot het af- en aan schroeven der bekleedingsbuizen. 131. Monsters der voornaamste soorten stroom en ader-tinerts van het eiland Blitong (Billiton). — J. H. Cordes, mijningenieur, en Hoofdbureau van liet Mijn wezen. NB. Maakt ééne inzending uit met n°. 7 van Groep I, Klasse 4. Groep 111. 20» Klasse. 209 Groep 111. 14* Klasse. 21 Egypte, West-Indiën, Perziën, Tur kijen, Oost-Indiën en d' aangrenzende gewesten. 1660—1677. Amst., 1702. Met platen. 4°. 28. Schweitzer (O), Journal- und Tagebuch einer sechsjahrigen, Ost- Indianischen Reise [1675—1682]. Tu bingen, 1688. 4°. 29. Vogels (J. W.) Zehenjahrige Ost- Indianische Reisebeschreibung (1678) in drey Theile. Altenburg, 1704. B°. 30a. Drie seer aenmerckelycke reysen nae en door Oost-Indien, ghedaen door C. Frikins, E. Hesse en C. Schweit zer, 1675 —1696. Met beright van den laatslen Bantamschen oorlog enz. Vor taeld (uit het Hoogd.) door S. de Vries. Utrecht, 1694. 4°. 304. Hetzelfde werk, tweede druk. Amsterd., 1705. 31a. Tavernier (J. Bapt.), Beizen in Turkijen, Persiën en in d'lndiën. (Uit het Fransch) vertaald door J. H. Glazemaker. Amst., 1682. 3 deelen. 4°. 314. Register op bovenstaand werk in oud HS. 4°. (niet uitgegeven). 31c. Quellenburgh (H. van), Vindi ciae Batavicae ofte refutatie van bet tractaat van J. B. Tavemier, door hem genaamt: Verhael van liet belevd der Hollanders in Asia. Amst., 1684. 4°. 32. Voyage et aventures de Francois Leguat et de ses Compagnons en deux isles désertes des Indes Orientales (1680 —1696), avec la relation des choses les plus remarquables qu'ils ont obser vées dans I'ile Maurice, a Batavia, au Cap de Bonne Espérance etc. Londres, 1721. 2 Tomes. B°. 33. Journal d'un voyage fait aux Indes Orientales par un escadre de six vaisseaux,commandé par Mr. du Quesne, depuis Févr. 1690 jusqu'au Aoüt 1691. Bouen, 1771. 3 deelen. B°. 34. Ongeluckig of droevig verhaal van 't schip de Gouden Buys, uytge varen ten dienste van d'O. I. Comp. 4 May, 1693, onder commando van Th. Baanman. Amst. (1718). 4°. 35. Bogacrts (A), Historische reizen door d'oostersche deelen vau Asia [1701], mitsgaders een verhaal van den Ban tamschen oorlog. Amst., 1711. 4°. 36. Worms (J. G.), Ost-Indian- und Persianische Beisen, oder zehenjahrige auf (iross Java, Bengala, und in Ge folge Herrn Kotclar geleistete Kriegs- dienste (1709). Frankfurt undLeipzig, 1745. B°. 37a. Bucquoy (J. de), Zestienjaarige reise naa de Indien [1721], bijzon derlyck des schrijvers wedervaaren in de bezendinge naa Bio de la Goa. 2e druk. Haarlem, 1757. NB. De eerste druk verscheen ald. in 1744. De vermeerderingen van den tweeden zijn in dit ex. met potlood aangegeven. 374. Bucquoy (J. de), De waterwe reld beschouwd en de byzonderheden langs de kusten aangeweesen, byzon derlyk voor do O. en W. Ind. handel. Um-'rl. 1752. 4". NB. Met het voorgaande in één band. 38. Luillier, Nouveau voyage aux grandes Indes (1722). Traite des ma ladies particulières aux pays orientaux et dans la route, par mr. D. L. F. Rotterdam, 1726. B°. 39. Osbeck (P.), Reise nach Ostin diën und China (1750—1752). Aus dem Sehwedischen übersetzt von J. G. Georgi. Rostock, 1765. B°. 40. Francken (J.), Rampspoedige reize van het O. I. schip de Naarstig heid in de terugreize van Batavia over Bongale naar Holland ... met het ver haal van hun verblijf van 26 maanden op Bio de la Goa [1756—1760]. Haar lem, 1761. 4°. 41. Echt relaas en dagverhaal we gens den opstand en het afloopen van 't Oost-Ind. Compagnie-schip Nyen burg, schipper J. Ketel, 8 Mey 1763. Amst., (1763). 4°. 42a. Stavorinus (J. S.), Reize van Zeeland over de Kaap de Goede Hoop naar Batavia, Bantam,. Bengalen enz. in de jaaren 1768 —1771. Leiden, 1793. 2 deelen in één band. B°. 424. Stavorinus (J. S.), Reizo van Zeeland over de Kaap de Goede Hoop en Batavia naar Samarang, Macassar, Amboina, Suratte enz., in de jaren 1774—1778. Leiden, 1797—98. 2 dee len. B°. 43. Journael der reize van S. C. Ne derlmrgh langs Java s N. O. kust in 1798. Op hooge order gehouden door de onderkooplieden te Batavia W. Wardeuaar en P. Ph. du Puy. Am sterd., 1804. 4°. 44. Olivier Jz. (J.), Land- en zee togten in Ned. Indië en eenige Brit solie etablissementen, gedaan in de jaren Groep 111. 2O Klasse. 210 132. Mijnbouwkundige verzameling uit Neder landsch-Indië. — Hoofdbureau van hot Mijnwezen. 1 en 2. Kolen. — Oembilien, Soengei Doerian, Sumatra's W. kust. 3. Kolen. — Boekit Soenoer, Eeng koelen. 4. Kolen. — Pengaron, laag C. , Z. en O. Afd. van Borneo. 6. Kolen. — Pengaron, laag D. , Z. en O. Afd. van Borneo. 6. Kolen. — Pengaron, laag E. , Z. en O. Afd. van Borneo. 7. Kolen. — Sambalioeng, Oostkust van Borneo. 8. IJzerglans. — Padjieloe bij Mon trado, W. afd. van Borneo. 9. Zwavel. — Goenoeng Walirang, Soerabaja. 10. Platina. — Goenoeng Bassoon en Goenoeng Lawak (Martapoera), Z. en O. afd. van Borneo. 11. Diamant. — Z. en O. afd. van Borneo. 12. Goud. — Mijn Sim-pi-toe bij Sellinze, W. afd. van Borneo. 13. Diamant. Negen-en-tachtig stuks. — W. afd. van Borneo. 14. Leksteen. — Grissée, Soerabaja. 15. Marmer. — Patjitan. 16. Kool. — (Eoceen Etage II.) Laag in de rivier Tji-Njangegeng bij kam pong Bajah, distr. TjüangkahaD, afd. Lebak, residentie Bantam. 17. Kool. — (Eoceen Etage II.) Laag dicht bij het riviertje Tji-Tjohak, Goe noeng Walat, Zuidoost-helling, Distr. Tjimahi, afd. Soekaboemi, res. Prean ger Regentschappen. 133. Verzameling tee keningen, kaarten en boekwerken, het Mijnwezen in Ned.-Ind. betreffende. — Hoofdbureau van het Mijn wezen. 1. Installatie voor de spoelende boor methode door den mijningenieur P. van Dijk. Schaal 1 :20 2. Kettingpomp drr kolenmijn Oranje- Nassau te Pengaron, Z. en O. afd. van Borneo. Constructie van den mijninge nieur P. van Dijk. 3. Geologische kaart dor eilanden Banka en Billiton. Schaal 1 : 300 000. Groep 111. 20« klasse. 211 4. Kaart van het booronderzoek der vallei Kenanga. Zie boven 130 o. 6. Situatie der werkplaatsen 1882 der mijn n°. 7. Zie 129 o. 6. Zandboor met waterstroom zonder rpinrichting, door den mijningenieur Godefroy. 7. Graphische voorstelling van de tin productie op Bangka. Zie 129 1. 8. Kolenmijn Oranje-Nassau te Peng aron, Z. en O. afdeeling van Borneo. Schaal 1:1000. 9. Topographische en geologische kaart vau Zuid-Sumalra, bevattende de residentiën Bengkoelen, Palembang en Lampongsche Districten, door den mijningenieur K. D. M. Verbeek. Schaal 1: 500 000. 10. Geologische kaart van het kolen terrein nabij Soekaboemi, residentie Preanger Regentschappen, door den mijningenieur J. A. Hooze. Schaal 1 : 20 000. 11. Geognostische kaart van het Oembilien-kolenveld, Padangsche bo venlanden , Sumatra's Westkust, door den mijningenieur B. D. M. Verbeek. Schaal 1: 10 000. 12. Geologische kaart van het Oem bilien-kolenveld, Padangsohe boven landen , iSuinatra's Westkust, door den mijningenieur K. D. M. Verbeek. Schaal 1 : 25 000. 13. Profielen behoorende bij de ge ologische beschrijving van het Oembi lien-kolenveld. Blad I. 14. Profielen behoorende bij de spe ciale beschrijving van het Oembilien kolenveld. Afd. D. Blad 11. 15. Geologisch Panorama van het Oembilien-kolenveld, Sumatra's West kust. 17. Jaarboeken van het Mijnwezen in Ned.-Indië. 18. Zelfsluitende kraan voor hy dranten. 134. Topographische en ge ologische beschrijving van een gedeelte van Sumatra's West kust. Naar de opnamen en ver slagen der mijningenieurs R. D. M. Verbeek, C. J. van Schelle, R. Fennema en D. de Jongh Hz., door den eerstaan wezend mijningenieur van Su matra's Westkust R. D. M. Verbeek. Deel I. Uitgegeven door het Gouvernement van Nederl.-Indië. Landsdrukkerij te Batavia, 1882. — B. D. M. Verbeek, mijningenieur in Ned.-Indiè'. NB. Bij dit werk behooren de volgende bijlagen: a. Een groote geologische kaart van een gedeelte van het Gouvernement Sumatra's Westkust, schaal 1 : 100 000, in 8 bladen Opgenomen door de mijn ingenieurs R. D. M. Verbeek, C. J. van Schelle, R. Fennema en D. de Jongh Hz., de topografen Schliep, Axel, de Groot en Stremayer, en de opzieners bij bet Mijnwezen Nagel, Ie Roy, Rolland, Naumann, de Corte, Faber en Bornemann. Onder leiding van den eerstaanwezend mijningenieur K. D. M. Verbeek, in de jaren 1875 — 1879. (Een exemplaar als 8 losse bla den in portefeuille, en een exemplaar opgeplakt als wandkaart). b. Een topographische kaart van een gedeelte van Sumatra's Westkust. Schaal 1 : 500 000. e. Drie bladen teekeningen der 5 Bovenlandscho meren: het meer van Manindjoe, het meer van Siugkarah, de Danau di Atas, de Danau di Baroeh, en de Danau Talang. Schaal 1 :500 000. Met dieptelijnen van 10 tot 10 meter en profielen. (Een exem plaar opgeplakt als waudkaart; een exemplaar der 3 bladen in portefeuille). d. Twee bladen met 7 geologisch ge kleurde profielen. (Een exemplaar der '2 bladen in portefeuille). e. Een blad met 3 eartons der top pen van de vulkanen Singalang—Tan dikat, Merapi en Talang. Schaal 1: 20 000. f. Een boekje , bevattende: 1. Een plattegrond van Padang. Schaal 1 :26 000. 2. Een kaartje van het stroomgebied der Batang Hari in de Padangsche Bovenlanden. Schaal 1 : 500 000. 3. Een kaartje vau het eiland Pan dan bij Padang. Schaal 1 :10 000. 4. Eeu kaartje van het eiland Pisang gadang bij Padang. Schaal 1: 10 000. Groep 111. 2f> Klasse. 212 6. Een vulkaan-kaartje van Sumatra. Schaal 1 : 5 000 000. 6. Een kaartje van de eüanden nabij Padang. Schaal 1 : 1 000 000. 7. Negen en vijftig kleine profielen, schetsteekeningen, enz. 135. R. Fennema, Geo logische kaart van het noordelijk gedeelte van Sumatra's Westkust. Ma nuscript. Schaal 1 : 500 000.— E. Fennema, mijningenieur in Ned. 0.-Indië. 136. Kaarten en gra phische voorstellingen en werktuigen voor de artesi sche putboring. — Afdeeling Grondpeilwezen van het Mijn wezen in N.-I. (res. Bantam). — Mijningenieur J. A. Huguenin. 6. Proeve eener lithologische voor stelling van boormonsters. — Mijnin genieur J. A. Huguenin. 7. Proeve eener lithologische voor stelling der verschillende terreinen waaruit do aardkorst bestaat. — Mijn ingenieur J. A. Huguenin. 8. Hydrantkraan voor de distributie van artesisch water; constructie van den mijningenieur P. van Dijk. 9. Installatie voor eene Artesische boring volgens de spoelende (Aalbor ger) methode; constructie van den mijningenieur P. van Dijk. NB. De Aalborger boorbok met toebe hooren is ingezonden door het departement van Koloniën en on der toezicht van den mijningenieur R. D. M. Verbeek opgesteld in het Koloniale park der Tentoon stelling. De eikenhouten boorbok met ijzeren beslag en kettingschijf, benevens de houten vloer, is ge leverd door de firma Gebr. Figée, te Haarlem. De boortoestellen met toebehoo ren, en de pomp, zijn geleverd door de firma W. C. en K. de Wit, te Amsterdam. De stoomlier is geleverd door de firma Lipmann en C°. te Parijs. 137. Kaarten, plastische voorstellingen en producten van de tinruijnen op Bangka. a. Overzichtskaart van het eiland Bangka. b. Schetskaart van het district Djehoes. e. Overzichtskaart van de hoofdplaats Djeboes. d. Overzichtskaart van de gouverne mentsmijn n". 18 Djioehim, in het district Djeboes. e. Kaart van de particuliere mijn Samfo, in het district Soengei Selan (geteekend door een Chinees). f. Mijnwerkersgereedschappen van tin vervaardigd. — F. Th. von Kotsoh. g. Voorstelling eener tinmijn op Bangka. h. Voorstelling eener tinverscheping. i. Twee-en-twintig schuitjes uit de 1. Tableau getiteld: Dienst van het Grondpeilwezen. Artesisehe putten in het platte laud der residentie öema rang. De kaart vertoont de water-op brengst der voltooide artesisehe putten en de kringen daaromheen die er door van drinkwater voorzien zijn, met de daarstellingskosten. Van het mee rendeel der artesisehe putten zijn alle bijzonderheden, zooals bodemgesteld heid, behuizing enz. enz. aanschouwe lijk weergegeven. — Ingenieur der 2e klasso voor de mijnen J. C. vanHeuc kelum. NB. Hierbij een schilderij ezel, tot op stelling van bedoeld tableau. 2. Vergelijkende voorstelling der vijf bereid) in de afdeeling Demak ge maakte artesische putten. — Mijninge nieur J. C. van Heuckelum. 3. Lithologisch-graphische voorstel ling van de diepe boringen te Demak en te Gadji (Demak). — Mijningenieurs J. A. Huguenin en J. C. van Heuc kelum. 4. Lithologisch-graphische voorstel ling van de diepe boring te Soerabaja. — Mijningenieurs J. A. Huguenin en A. Stoop. 5. Lithologisch-graphische voorstel ling van de diepe boring te Tirem Groep 111. 20« Klasse. 213 verschillende mijndistricten, afkomstig zoowel van de gouvernements- als van de particuliere mijnen en de tera (slakken-) smelters. 138. Producten, kaar ten, graphische voor stellingen, modellen enz. van de tinexploitatie op Billi ton (Blitong). — BiUiton-maat schappij, dir. R. H. Arntze nius, te 's Gravenhage. a. Acht blokken Billiton-tin, ruw en gepolijst. b. Doorgebroken staven Billiton-tin. c. Zilveren modellen van werktuigen bij den mijnarbeid. d. Kaart van het eiland Billiton. e. Graphische voorstellingen: I°. van het tinproduet; 2°. van de bedongen veilingsprijzen. f. Modellen van schepen en photo graphièn. g. Diploma's van bekrooningen te Parijs en te Arnhem. h. Gedrukte mededeelingen omtrent do Billiton-exploitatie. 139. Stroomtinerts boor materiaal, stelsel Billiton, vervaardigd in de koninklijke fabriek van stoom- en andere werktuigen te Amsterdam, naar ontwerpen van den heer J. Ph. Ermeling, vertegenwoor diger in Ned. Indië van de Billiton-maatschappij. — J. Ph. Ermeling, te Batavia. 1. Groote boor, compleet. 2. Kleine pijpboor. 3. Mijnboor. 4. Portefeuille met teekeningen op dit gereedschap en den boorarbeid be trekking hebbende. 140. Verzameling van goud- en andere ertsen, afkomstig van het eiland Sumatra, met begeleidende nota in HS. — Reinier D. Verbeek, mijningenieur en directeur der Mijnbouw-onderneming Salida, te Painan bij Padang. a. Residentie Tapanoeli. 1. Gond van een goudwaüscherij te Aik Mongis, Onder-Koeria Singengoe, Onder-Afd. .Klein-Mandeling. 2. Goud van Tanah-Batoe, nabij Boestak, Menambing, Klein-Mandoling. 3. Goud uit de rivier Panghaoetan, vindplaats Oeloe Panghaoetan, district Natal. 4. Goud uit de Natal-rivier, vind plaats Simpan Gambir, district Linga Kajoe, Afdeeling Natal. 6. Goud van een goudwasscherij te Moeara Tampoengan, in liet Batang- Natalsche, Afd. Groot-Mandeling. 6. Loodglans van de Koeria Penjonghé, Onder-Afd. Oeloe. b. Residentie Padangsche Senedenlanden. 7. Goud van een goudwasscherij te Simpan Dingin, laras Simpang Tinang, Ophir-districten. 8. Goud van een goudwasscherij te Pagambaran, laras Simpang Tinang, Opliir-districten. 9. Goud van een goudwasscherij te Batang Koendoer, laras Tjoebadak, Ophir-districten. 10. Goud van een goudwasscherij te Pembaloewan, laras Tjoebadak, Ophir districten. 11. Goud van een goudwasscherij te Tam bang Karas, laras Tjoebadak, Ophir-districten. 12. Goud van de goudwasscherij Tam bang Sidoeampan, laras Parit, Onder-Afd. Ajer Bangis. 13. Goud uit de riviertjes Sampoeroen en Soengoi Ongong, Onder-Afd. Ajer Bangis. 14. Loodglans uit de nabijheid van Painan, Zuidelijke Afdeeling van Padang. 15. Goudkwarts uit de nabijheid van Painan, Zuidelijke Afdeeling van Padang. c. Residentie Padangsche Bovenlanden. 16. Goud uit de kwartsaders nabij Soepajang, Afd. XIII en IX Kotta's. 17. Goud uit de kwartsaders nabij Soepajang, Afd. XIII en IX Kotta's. 18. Goud van een goudwasscherij Groep 111. 20» Klasse. 214 nabij Soepajang, Afd. XIII on IX Kotta's. 19. Monsters goudkwarts met zicht baar goud uit do mijnen van Soepajang, Afd. XIII en IX kotta's. 20. Goud van een goudwasscherij nabij Poear Datar, Afd. L. Kotta's. 21. Goud van Tambang Sapeh, in de negari Soengei Aboe, Afd. XIII en IX Kotta's. 22. Goud van Tambang Sapeh, als voren. 23. Goudkwarts van Tambang Sapeh, in de negari als voren. 24. Goud van Tambang Koebor, bij de negari Soengei Aboe, Afd. XIII en IX Kotta's. 25. Goud van Tambang Si Begojo bij de negari Soengei Aboe, Afd. XIII en IX Kotta's. 26. Goud uit de kwartsaders te Si Begojo nabij Soengei Aboe, als voren. 27- Goud uit Tam bang Locwa, nabij Si Begojo, negari Soengei Aboe, als voren. 28. Goud uit het riviertje Si Begojo, nabij Soengei Aboe, als voren. 29. Goud en kwikzilver uit hctberg grnil nabij Simpang tiga, XII Kotta's, Afd. XIII en IX Kotta's. 30. Kwarts met kwikzilvererts uit het berggruis nabij Simpang tiga, als voren. 31. Kwarts van het uitgaande eener goud- en kwikzilverhoudende ader nabij Simpang t'ga, als voren. 32. Cinnaber (kwikzilvererts), gewas schen uit het berggruis to Simpang tiga, als voren. 33. Goud van de goudwasscherij Balik Boekit, laras Pasimpei, XII Kotta's, Afd. XIII en IX Kotta's. 34. Goud uit do rivier Batang Hari, XII Kotta's, Afd XIII en IX Kotta's. 36. Goud uit het riviertje Batang .Ajer Bnnkinang, dicht nabij do kwarts aders ten westen van Sibelabei , XII Kotta's, Afd. XIII en IX Kotta's. 36. Loodglans van de negari Pantar, laras Matoea, Afd. Agam. 37. Goud uit do goudaderte Banking nabij Telaké, XII Kotta's, Afd. XIII en IX Kotta's. 38. Goud uit het berggruia nabij Tambang Kinking, Telaké, XII Kotta's, Afd. XIII en IX Kotta's. 39. Kalk met pyriet en loodglans van Obi en Kinking, XII Kotta's, Afd. XIII en IX Kotta's. 40. Goudhoudend gesteente van de ader te Tambang Kinking, Telaké, XII Kotta's, Afd. XIII en IX Kotta's. 41. Goudhoudende klei van do ader te Tambang Kinking, als voren. 42. Goudhoudend pyriet van de ader te Tambang Kinking, als voren. 43. Goud uit de goudwasscherij Tambang Langen, nabij Pangkalan Djamboe, Boven-D jam bi. NB. Deze verzameling is het resultaat der nasporingen door den heer Eeinier D. Verbeek in verschil lende gedeelten van het eiland Sumatra gedaan, en is op de Tentoonstelling gebracht met het doel om, in verband met de her vatte exploitatie der van ouds bekende goudmijnen van Salida, door eene nieuwe met dat doel werkzame Maatschappij, als wier Directeur hij fungeert, den groo ten goudrijkdom van Sumatra in het licht te stellen. Dit is ook de strekking van eene belangrijke nota door den heer Verbeek aan deze inzending toegevoegd, waarin zoowel de historische gegevens omtrent het Sumatraansche goud zijn bijeenverzameld, als de geo logische analogiën in het licht gesteld, die, in vereeniging met de talrijkheid der vindplaatsen en de aanzienlijke hoeveelheden goud, welke zelfa door de hoogst gebrek kige exploitatie der inlanders worden en vooral vroeger werden verkregen, het vermoeden schijnen te wettigen dat Sumatra's bodem groote schatten aan goud bevat, die aan eeno met betere middelen ondernomen exploitatie schitte rende uitkomsten beloven. Wij moeten ons tot deze weinige op merkingen bepalen) de nota hier op te nemen wordt ons door hare groote uitgebreidheid verboden. 141. Monsters Suri naamsch stofgoud, in den toestand zooals het uit de kolonie ontvangen wordt. — De Surinaamsche Bank, te Amsterdam. Groep 111. 20» Klasse. 215 Dit goud, ten bedrage van ongeveer vier KG., is geplaatst in een kastje breed 40, lang 36, hoog van achteren 56, van voren 25 cm., en met spiegel glas gedekt. 142. Een stuk fossiele hars, gevonden 22 voet onder den beganen grond in de goud velden van Suriname. — C. A. Samuels, in Suriname. 143. Ertsen en minera len van St. Eustatius. — De Gezaghebber van St. Eusta tius. 144. Minerale verfstof fen van het eiland Aruba. — A. J. van Koolwijk, pastoor te Oranjestad op Aruba. a. Cuprum, koper-oxyde. b. Hematiet, bloedverfsteen, ook het erts. c. Rood krijt. d. Drie okersoorten uit phosphaat. e. Gele oker. /. Lichtroode oker. g. Grauwe oker. A. Witte aarde. i. Gele aarde. ;'. Koode aarde. k. Grauwe oker uit phosphaat. l. Grijze oker uit goudmijnen. m. Lichtgele oker uit goudmijnen. n. Koode oker van Bonaire. 145. Verschillende mon sters zout van het eiland Curacao. — W. Chapman, Jesurun en Zn. en L. v. Leyba, allen op Cura^ao. 146. Drie monsters zout van Bonaire. — "W. F. Q-. HellnmncL, op Curafao. a. Witte pan H 1. 20 kilo bruto. b. Blauwe pan H 2. 25 kilo bruto. c. Oranje pan H 3. 25 kilo bruto. 147. Monsters zout van St. Martin. — Mr. W. van der Vliet, te Amsterdam. Voor zoo ver de Nijverheid der Europeanen in Indië, beide die van de Regeering en van partikulieren, betrekking heeft op landbouw of cultures, op het ontginnen van bosschen of van delfstoffen, wordt naar de letters A tot en met E van deze Klasse verwezen. Van het oogenblik dat Europeeërs zich in ■ Indië vestigden, werd van overheidswege behoefte gevoeld aan èn werk gemaakt van eenige der meest onmisbare industrieën. Schepen hadden op hun tocht uit Europa dikwerf zoodanig geleden, dat zij niet zonder gevaar den terugtocht konden onder- F'. Fabrieks- en handwerksnijverheid. Groep 111. 20* Klasse. 216 nemen en noodwendig vooraf herstellingen behoefden. Sedert de eerste vestiging bestaan dan ook daartoe reeds de middelen. Naar gelang van behoefte zijn zij voortdurend uitgebreid en verbeterd. Zoo wel te Onrust als te Soerabaja bestaan op groote schaal marine-établissementen, met gelegenheid voor de schepen van het zwaarste kaliber om te dokken. Volledige smederijen en bankwerkerijen, stoomhoutzagerijen, stoomloopkranen enz. zijn daaraan toegevoegd. Ook te Pontianak bestaat een hulpdok. Te Soerabaja is sedert 1851 van Gouvernementswege een fabriek in werking voor de Marine en het Stoomwezen. Zij voorziet in de behoeften van 's rijks Zee- en Stoomwezen en kan ook worden dienstbaar gemaakt voor Openbare Werken en de overige dienst-takken van algemeen bestuur. Als pendanten van deze inrichtingen bestaan, ten behoeve van het leger, de artillerie constructie-winkel te Soerabaja, een patroonfabriek te Soerabaja, een instrumentmakerswinkel even eens te Soerabaja, twee buskruidmolens te Ngawi en Bodjong, een lithographisch établissement, een photographisch atelier enz. te Batavia. De inrichtingen dezer werkplaatsen en de werkwijzen wijken niet af van die welke in Europa gebruikelijk zijn. Nog een belangrijke industrie wordt van rijkswege gedreven, namelijk de aanmaak van zout. Thans wordt bet Gouvernements zout alleen nog aangemaakt te Boender, afdeeling Pamakassan, op het eiland Madoera. De aanmaak van zout te Tanara, in Krawang, in Cheribon, en te Paradessi in Rembang, is sedert eenige jaren gestaakt. Alle aanmaak van zout, anders dan door het Gouvernement, is op geheel Java en Madoera verboden, met uitzondering van de Vorstenlanden en eene afdeeling in de Residentie Samarang, waar zout water- en modderwellen voorkomen. Dit monopolie strekt zich met uitzondering van de residentie Sumatra's Oost kust, de assistent-residentie Blitong, de Molukken, het Gouver nement van Celebes en de residentiën Riouw en Timor, ook uit over de overige eilanden van den Indischen Archipel. Verder gaat de nijverheid in bet belang der Regeering niet. Van partikuliere zijde wordt gestreefd naar dokgelegenheid, daar de rijksdokken niet altijd beschikbaar zijn voor de schepen der koopvaardij. Tot nog toe is men in dit streven nog niet gelukkig geweest. Een eerste droog dok is gezonken; een tweede is thans in aanbouw. Door de haven te Tandjong Priok is thans eene nieuwe gelegenheid tot het dokken van schepen verkregen. Te Lassem (Residentie Rembang) bestaat reeds sedert jaren Giioep 111. 2ö> Klasse. 217 een scheepstimmerwerf, die, zoowel ten behoeve van het Gou vernement als van partikulieren, met uitstekend gevolg zeesche pen en kustvaartuigen heeft afgeleverd. Naast den artillerie-constructiewinkel te Soerabaja en de fabriek voor de Marine en het Stoomwezen aldaar, welke uitsluitend ten behoeve van het Gouvernement werken, hebben zich ten be hoeve van partikulieren, bepaaldelijk ten behoeve van de suiker cultuur, belangrijke ijzer- en machinefabrieken gevestigd op de hoofdplaatsen, voornamelijk te Soerabaja, te Samarang en te Batavia. De kleinere industriën ten behoeve van partikulieren worden uit den aard der zaak begrensd door de gemakkelijke wijze waarop de Europeesche bevolking alle benoodigdheden kan ont bieden uit Europa, en de onkostbare wijze waarop die artikelen uit Europa kunnen worden overgezonden. Toch maken daarop enkele zaken een uitzondering. Euro peesche meubelen (altijd gelijmd en soms opgelegd) bieden geen weerstand aan de groote atinospherische vochtigheid in Indië. Ook de vorm der meubelen in Europa in gebruik en de be kleeding van stoelen en banken is voor Indië minder doelmatig, terwijl het Europeesche hout zeer aan verworming blootstaat. Op de hoofdplaatsen, en bovendien te Lassem en te Japara, is de aanmaak van meubilair voor de Indo-Europeanen sedert jaren een belangrijke tak van nijverheid. Te Batavia wordt gearbeid met Chineesche arbeidslieden, elders met Javanen. Te Japara werden in der tijd meubelen van sono-hout ver vaardigd , die om hun deugdelijkheid en lagen prijs aftrek vonden door den geheelen Archipel. Na de uitvaardiging van het regle ment op het beheer der bosschen (Staatsblad 1874, N°. 110) is die industrie daar evenwel geheel verloopen. De meubel makers zijn verhuisd naar Kampong Krossi te Samarang, en werken, naar het schijnt, thans in gemakkelijker te bekomen houtsoorten. Voor meubelmakers in Europa gevestigd verdienen zeer de aandacht de prachtige meubelhout-soorten die zoowel in Oost- als in West-Indië voorkomen en waarvan de tentoon stelling tal van monsters zal te zien gelijk ze ook over vloedig voorkomen in het Koloniaal Museum te Haarlem. Deze houtsoorten hebben in Indië nagenoeg geen waarde. Voor timmerhout zijn zij ongeschikt, daar ze de in Indië nog sterker dan in Europa werkende vernieling door afwisselende droogte en vocht, niet kunnen weerstaan. En ook voor de bewerking van meubelen komen ze aldaar niet in aanmerking, dewijl de insectenwereld in de tropen deze soorten in korten tijd verwoest. Groep 111. 20« Klasse. 218 Het is waarlijk een treurig gezicht de prachtigste meubelhout soorten , waaronder ook ebben- en palmhout, tot houtskool te zien verbranden, ten einde gebruikt tê worden bij het uitsiuelten van tin en dergelijke. Zeer waarschijnlijk zouden er in Indië personen te vinden zijn bereid om, bij zekerheid van afzet, meubelhoutsoorten te verzamelen en te verzenden tot de afmetingen die in deze industrie het meest gewenscht worden geacht. Onder de industriën van geringer omvang, altijd beperkt door de onkostbare wijze waarop men nagenoeg alle artikelen uit Europa kan doen ontbieden, verdienen vooral nog vermeld te worden: de wagen- en zadelmakerij, de boekbinderij en de arbeid van graveurs, van photografen en van optici. C. L. F. POST. NB. De inzendingen uit Ned. Oost- Indiè' zijn op dit gebied zeer be perkt. Een en ander kon zeker hier geplaatst zijn, waaraan reeds eene plaats in andere klassen is gegeven; maar verreweg het groot ste deel van hetgeen de Kuro peaan in Indie' behoeft, voor zoover het niet van elders wordt aangevoerd, wordt aan inlandsche of Chineesche werklieden overge laten ,en moest dus, volgens ons programma, in KI X , lett. G, wor den opgenomen. Maar hier vooral valt het groote verschil tusschen onze Oost- en West-Indische be zittingen in het oog. Surinamo en de West-Indische eilanden zijn, schoon op kleine schaal, ware volkplantingen, en de inlandsche bevolking is er op eenige weinige in de bosschen levende itammen na met de Europeesche zoodanig samengesmolten, dat er van in landsche uijverheid nauwelijks meer sprake kan zijn. Met uit zondering van eenige weinige arti kelen, die door de Indianen en Boschnegers voor eigen gebruik worden vervaardigd, hebben wij gemeend bijna alle ingezonden voortbrengselen der fabrieks- en handwerksnijverheid uit Suriname en Cura?ao in deze rubriek te moeten plaatsen. Vóóral heeft Cu ra<;ao in dit opzicht een vrij rijken oogst geleverd. 148. Arak van de Arak stokerij Voorwaarts, res. Sema rung. afJ. Kendal. — J. Sayers. o. Twee vaatjes arak. b. Arak in flesschen. 1. van 857 0 . 2. „ 80°/ o . 3. „ 76%. 4- » 70%. 5. „ 65%. 6. „ 60%. 7- „ 55%. 8. „ 50%. 9. Bali-markt 52%. 10. Makaesar-markt 52 C / O . 11. Stroop. 12. TJitgegist beslag. 149. Fluweelen album met zilver gemonteerd, met opzettelijk voor de opstel ling vervaardigden standaard. — Van Arcken en C O ., hof juweliers te Batavia. Groep 111. 20» Klasse. 219 150. Vier albums met ongeveer 200 photografien van landschappen, gebouwen, typen der bevolking enz. — "Wood bury en Page, te Batavia. 151. Honderd-vier-en veertig photografien, bestaande uit afbeeldingen van boomen, vruchten, landschap pen en gebouwen van Neder landsch-Indië en 14 reproduc ties. — J. A. Hamburg, late instrumentmaker bij den post en telegraafdienst, te Batavia. 152. Elf' photographi sche afbeeldingen vau Indische gezichten. — Dr. A. G. Vorderman, te Batavia. 153. Een bouquet van honderd soorten in Suriname voorkomende vruchten, nage maakt in papier-maché. — M. R. Mattes, in Suriname. NB. Eene lijst dezer vruchten, met neger-engelsche en latijnsche na men, is aan deze inzending toege voegd, maar is te onvolledig en foutief om hier te worden opge nomen. 154. Twee servetbanden, een werkmandje, een horlogezakje en een siga renkoker, allen vervaardigd van de pitten van „krére-krére" (Poinciana pulcherrima L.). — C. J. Hering, in Suriname. 155. Zes waaiers van vogelveeren in papieren doozen. — M. B. Mattes, in Suriname. 156. Vijf schilderijlijst j e s van Surinaamsch cederhout. — W. E. Greeber, in Suri name. o. Een paar ovale, groot 37 X 32 cm., bestaande elk uit 120 stukjes hout. b. Een paar dito, groot 32 X 27 cm., bestaande elk uit 102 stukjes hout. c. Een lijstje, groot 30 X 27 cm., bestaande uit 450 stukjes hout. In twee dezer lijstjes zijn photogra fisehe typen van inl. vrouwen geplaatst, vervaardigd door den photograaf E. L. Cramer. 157. Twee schilderij lijstjes van cederhout, elk uit meer dan 1000 stukjes hout bestaande. — C. M. Bremer, in Suriname. 158. Zes lijsten met zink drukproeven, bevat tende Hollandsche en Neger engelsche bijbelspreuken in oud-monnikkenschrift. — B. Heyde, in Suriname. 155). Een lijst met ver schillende zin kdrukproe ven. — B. Heyde, in Suri name. 160. Een presenteerblad vervaardigd van 20 verschil lende Surinaamsche houtsoorten. —B. Polak Pz., in Suriname. 101. Twee presenteer bladen, beide vervaardigd van elf verschillende Surinaamsche houtsoorten. — C. M. Bremer, in Suriname. 162. Vier mandjes en vier drinknapjes, vervaar Groep 111. 14* Klasse. 22 1817—1826. Amsterd. 1827—1830. 3 deelen. B°. 45. Olivier Jz. (J.), Aanteekeningen gehouden op eene reis in O. I. en gedurende een veeljarig verblijf in onderscheidene Ned. établissementen. Amsterd., 1827. B°. NB. Overdruk uit het Tijdschrift Cylele. 46a. Kolff Jr. (D. H.), Reize door den weinig bekenden zuidelijken Mo lukschen Archipel en langs de geheel onbekende zuidwestkust van Nieuw- Guinea in 1825 en 1826. Amst. 1828. B°. 46J. Voyages through the soutliern and little known parts of the Moluccan Arehipelago and the previously un known southem coast of New-Guinea. Translated from the Dutch by G. Windsor Earl. London, 1840. B°. 47. Baane (J. C), Reis door een gedeelte van de Ned. bezittingen in Ooat-Indië. Amst. 1826. B°. 48. Domis (H. J.), Aanteekeningen [Reis over het eiland Java]. Pasoe roean, 1829. 4°. 49. Teenstra (M. D.), De vruchten mijner werkzaamheden gedurende mijne reize over de Kaap de Goede Hoop naar Java en terug over St. Helena naar de Nederlanden (1825—26). Gron. 1828—30. 2 deelen, 3 stukken. B°. 50. Strehler (Dr.), Mittheilungen aus meinem Tagebuche über meine zwei malige Reise von Rotterdam nach Ba tavia, meinen viermonatlichen Aufent halt daselbst und Besuch auf der Insel St. Helena in den Jahren 1828—1830. Nürnberg, 1832. B°. 51. Roorda van Eysinga (S.), Ver schillende reizen en lotgevallen in O. 1. , uitgegeven door P. P. Roorda van Eysinga. Amst. 1830—1832.4 deelen. B°. 52. Sande (D. F. G. van de), Tafe reelen geschreven op eene reis uit Duitschland over de Nederlanden naar O. I. (Uit het Hoogd.). Groningen, 1834. B°. 53. Earl (G. Windsor), The eastern seas or voyages and adventnres in the Indian Archipelago in 1832, 33, 34. London, 1837. B°. 54. Verhuell (Q. M. R.), Herinne ringen van eene reis naar de Oost- Indiën. Haarlem, 1835. B°. 55 Olivier Jzn. (J.), Reizen in den Molukshen Archipel, naar Makasser enz. Amst. 1834—1837. 2 deelen. B°. 66. Cornets de Groot (J. P.), Over zigt van de reis in de Ned. O I. be zittingen door Prins Willem Frederik Hendrik in 1837. [Amst. 1847]. B°. NB. Overdruk uit de Verhandelingen en berichten betrekkelijk het zee wezen, VII. st. 2. 57. Plaat (E. G. van der), Extract uit het journaal op eene reize van Soerabaja over Timor Koepang naar de Molukken in 1839. B°. 58. Röttger (H. G.), Briefe über Hin ter-Indiën wahrend eines zehnjahrigen Aufenthaltß daselbst an seine Freunde in Europa. Berlin, 1844. B°. 69. Junghuhn (F.), Topographische und Naturwissenschaftliche Reisen durch Java. Magdeburg, 1845. B°. Mit Atlas. 60. Selberg (E.), Reis naar Java en bezoek op het eiland Madura. Uit het Hoogd. door W. L. de Sturler, Am sterd. 1846. B°. 61. Carlowitz (R. von), Beschreibung einer von Batavia aus d\irch einen Theil von Java im August und Sep tember 1845 untornommeue Reise. B°. 62. Boudyck Bastiaanse (J. H. de), Voyages faits dans les Moluqucs, a la Nouvelle Guinee et a Cclebes avez Ie comte C. de Vidua de Conzano. Paris, 1845. 8". 63. Keppel (H.), Togten naar Borneo van James Brooke en van Britsche oorlogschepen tot demping der zeeroo verij. Uit het Engelsch. Amst., 1846. 2 dl. B°. 64. Heerdt (J. C. F. van), Mijne reis met de landmail van Batavia tot Alexandrië (1846). 's Gravenh., 1851. B°. 65. Hoëvell (W. R. van), Reis over Java Madura en Bali in het midden van 1847. Amsterdam, 1849—1851. D. I en 11. 8". 66. Junghuhn (F.), Terugreis van Java naar Europa in Sept. en Oet. 1848. Zalt-Bommel, 1851. 67. Eene overlandreis naar Indië (overgedrukt uit de Globe). Amst., 1850. B°. 68. Bnddingh (S. A.), Dagboek mijner overlandmailreis van Rotterdam naar Java via Southampton in 1852. Batavia, 1852. B°. 69. Buddingh (S. A.), Ncerlands Ooat-Tndiö, Reizen gedaan gedurende het tijdvak van 1852 tot 1857. Rott., 1859—1861. 3 deelen, B°. Groep 111. 20» Klasse. 220 digd uit de vruchten van den Surinaamschen kalebasboom (Crescentia cujete). ■ — Mevr. G. L. E. Bremer, Koster Henke, in Suriname. 163. Twee drinknapjes van dezelfde vruchten vervaar digd. — C. J. Horing, in Suriname. 164. Vier wandelstok ken van Surinaamsch hout (letterhout, bruinhart, wit ijzer hout en palissander). — B. Polak Pz., in Suriname. 165. Zes wandelstokken van Surinaamsch hout (letter hout, wit en zwart ijzerhart, palissander, bruinhart, purper hart en satijnhont). — C. M. Bremer, in Suriname. 166. Vier wandelstok ken van lianen gemaakt. — D. de la Fuente, in Su riname. 167. Een opiumpijp van bamboe (Chineesche indus trie). — C. J. Hering, in Su riname. 168. Een model tent boot van cederhout, met zes riemen. — C. M. Bremer, in Suriname. 169. Een model pont van cederhout, met drie riemen, anker en ketting. — C. M. Bremer, in Suriname. 170. Vier zweepen van balata (getah-pertja van den Bolletrie-boom, Lucuma mam mosa). — C. M. Bremer, J. Burne, Dr. E. Dessé en J. Gans, allen in Suriname. 171. Een presse-papier, vervaardigd door C. E. Leh mann van een gedroogde „Pipa dorsigera". — B. Heyde, in Suriname. 172. Twee doosjes van inlandsche vruchten. — B. Heyde, in Suriname. 173. Een gezuiverde mangga-pit, om de vezels te doen zien. — J. Fernan des, in Suriname. 174. Een vogelkooi, ge maakt van de bladstelen van den Mauritia-palm (Mauritia flexuosa). — C. M. Bremer, in Suriname. 175. Vier mandjes en een flacon van awarra pitten (Astrocaryurn awarra), waarvan er drie in ruwen toestand zijn bijgevoegd. — J. H. Zaal, in Suriname. 176. Een mes en een lepel van letterhout (Pi ratinera guyanensis). — C. M. Bremer, in Suriname. 177. Twee groote en een kleine matta (vijzel), niet bijbehoorende stampers, dienende om bananen en an Groep 111. 20» Klasse. 221 dere artikelen fijn te stam pen. — C. J. Hering, in Su riname. 178. Een groote en een kleine bak voor huishoude lijk gebruik. -— W. L. Loth, in Suriname. 179. Vijf drilstokken of eierklutsers. — S. A. Bijhen, in Suriname. 180. Zes eierdoppen van verschillend hout en zes bitterglaasjes van kwassie-hout (Quassia amara). — B. Polak Pz., in Suriname. 181. Zes waterglazen, twaalf wijnglazen en twaalf bitterglazen, al len van kwassie-hout. — C. M. Bremer, in Suriname. 182. Zes stukken visch lijm van den geelbagger (Silurus Parkeri). — L. Sagon Juda, in Suriname. 183. Vier wijnflesschen maagbitter — J. J. van Klein, in Suriname. 184. Veertig stuks van was nagemaakte vruch ten. — Mevr. Mercedes L. de Henriques, directrice van het „Colegio Colonial" op Cu racao. 1. Patia. — Cucumis citrullus. 2. Milon. — Cucumis melo. 3. Goejaba. — Psidium pomiferum. 4. Knippa (Genip). — Melicocca bijuga. 5. Schubappel. — Anona xquamosa. 6. Jambo. — Jambosa malaccensis. 7. Kasjoe. — Anacardium occiden tale. 8. Macapruim.— Spondias mombin. 9. Datoe. — Cereus heptagonus. 10. Tomato pequeno. — Solanum Humboldtii. 11. Mari pompoen. — CucurUta pepo. 12. Pompoen. — Cucwbita maxima. 13. Kalbas. — Crescentia cujele. 14. Chimarocha.— Malpighia glabra. 15. Lamoentji. ■ — Citrus limonum. 16. Lamoentji doegi. — Citrus li metta. 17. Tamarijn. — Tamarindus indica. NB. De West-Indiache variëteit van de tamarinde onderscheidt zich door veel kortere peulen, die in plaats van 6 tot 12, slechts 1 tot 4 zaden bevatten. 18. Mispel(sapodil).— Sapotaachras. 19. Mango. — Mangifera indica. 20. Sorsaca. — Anona muricata. 21. Papnja. — Carica papa/a. 22. Bacoba mauzana. 22a. Bacoba. — Musa sapientum. 23. Divi-divi (watapam). — Caesal pinia coriaria. 24. Beregyn. — Solanum melongena. 26. Promente doesji. — Capsicum cydoniforme. 26. Promente. — Capsicum grossum. 27. Promente agietji. — Capsicum minimum. 28. Mamotica. — Momordica Cha rantia. 29. Kasjoe Surnam. — Verschei denheid van Anacardium occidentale ? 30. Maisji grandi. — Zea mays. 31. Banana. — Musa paradisiaca. 32. Gember. — Zingïber oficinale. 33. Vijg. — Ficus carica. 34. Broodvrucht. — Artocarpus in cisa. 35. Granaatappel. — Punica grana turn. 36. Icacas. — Chrysobalanus icaco. 37. Katoena. — Qossypium herba ceutn. 38. Komkommer. — Cucumis anguria. 39. Naranjazuur. — Citrus vulgaris. 40. Druif. — Coccoloba uvifera. 185. Verschillende voorwerpen, vervaardigd Groep 111. 20» Klasse. 222 uit het hout en de vruchten van Curacaosche gewassen. — Mevr. S. Coronel, Mevr. da Silva en Mej. Coronel, te Amsterdam. 1. Een schaal van de Cocos nuci/era met snijwerk. 2. Een schaal van id. gepolitoerd. 3. Een kleinere dito. 4. Een waterglas van kwassiehout (Quassia amara). 6. Een bitterglas van id. 6. Eenige schalen van de vrucht van den kalebas-boom ( Orescentia cujete L.) 7. Geschilderde schalen van id. 8. Eenige tollen van de pit van den awarrapalm (Astrocaryum awarra). 9. Eenige letterhout-stokken. 10. Een mortier en stamper in de kolonie vervaardigd uit inlandsch hout. 11. Twee manden uit de vrucht van de krére-krére (J'oinciana pulcherrima L.). 12. Twee taschjes van id. 13. Een servetring van id. 14. Een sleutelmand van id. 15. Een breimandje van id. 16. Een cigaren-standerd van id. 186. Proeven van Suri naamsch goud en van daaruit op Curacao ver vaardigde voorwerpen. — Mevr. S. Coronel, Mevr. da Silva en Mej. M. Coronel, te Amsterdam. a. Drie stukken ruw Surinaamsch goud, ieder wegende 350 gram. b. Uit zoodanig goud vervaardigde voorwerpen, bestaande in een horloge ketting , een doekspeld, twee paar oor ringen, een paar manchetknoopen, een stel borstknoopen voor overhemd, een vingerring, een boordknoop en eenige stukken voor charivari. 187. Proeven van goud en zilverwerk. — H. J. Beaujon, goud- en zilversmid op Curacao. o. Drie paar oorbellen. b. Een paar oorhangers voor inland sche vrouwen. c. Gouden halsketting. d. Gouden vingerring. e. Groote en kleine zilveren geld beurs. f. Zilveren sigarenhouder, tanden stoker, sleutelring. 188. Twee paar raan chetknoopen en een paar oorhangers van schild pad. — M. S. da Costa Go moz, schildpadwerker op Cu racao. 189. Een bouquet ver vaardigd van schelpen, gevonden op het strand van Cura§ao, en rustende in een groote schelp die van onderen door kleinere omringd is. — J. van Schevichaven, te Amsterdam. 190. Een mandje kunst bloemen. -— A. Santiago, op Curacao. 191. Een stolp met schelpenbloemen van Bonaire. — B. Neuman, op Curacao. 192. Drie besneden kale bas-vruchten. — C. Evert, op Gura9ao. 193. Een mahoniehou ten kleederkast. — H. Daal, op Cura9ao. NB. Het vervaardigen van mahonie houten kasten is op Curacao een belangrijke tak van industrie. Het mahoniehout is echter op het Groep 111. 20' Klasse. 223 eiland zelf schaarsch en wordt meest aangevoerd van St. Do mingo. 194. Twee tafeltjes van Curacaosch mahonie hout. — G. de Windt, op Curacao. 195. Verzameling van verschillende huishou delijke voorwerpen en snuisterijen van Cura cao. — H. de Windt, op Curacao. 0. Een mahoniehouten cassette. b. Een mahoniehouten naaikoffertjo. c. Een houten lepeldoosje. d. Toiletvoorwerpen. e. Drie mandjes. f. Zes kalebassen, waarvan vier met gesneden figuren. g. Beenen vingerhoed. h. Houten beker. ». Twee waterscheppers. j. Twee strengen Curacaosch touw. Ic. Twee stokken om maïsmeel te kneden. 1. Twee werktuigen om gigambo te klutsen. 196. Leuningstoel, schommelstoel en twee gewone stoelen voor tuin of verandah. — M. Wels, op Curacao. 197. Een model van een schoener. — Th. San tiago, op Curacao. 198. Twee geitenvellen. — J. Cabolus, op Curacao. 199. Een paar dames en een paar heerenschoe nen. — M. Nieuw, op Cu racao. 200. Twee paar sanda len en vier nesten mand jes. — C. Specht, op Curacao. 201. Een curaeaosch rij zadel met vel. — F. Carolle, op Cura9ao. 202. Een Curacaosch mandje en een water schepper. — C. Evert, op Curacao. 203. Een partij Cura caosch aardewerk. — P. Martis, op Curacao. 204. Zes cigaren-ko kers en vier cigaretten kokers van stro o. — T. v. d. Ree, op Curacao. 205. Een kistje met 100 en een met 50 cigaren, een pakje met 100 en een met 50 cigaren. — D. A. Cardozo, cigaren-fabrikant op Curacao. 206. Een kistje met 250 cigaren. — Wed. Schoone wolff, op Curacao. 207. Curacaosche houts kolen. — J. Peter, op Cu racao. 208. Wandelstok van Curacaosch hout. — P. Bergschot, op Curacao. Groep 111. 21« Klasse. 225 genoemde zal zich van dunnere, laatstgenoemde van dikkere kleedingstukken moeten voorzien, op grond van het aanmer kelijk verschil in het warmtegehalte der luchtstreek, werwaarts hg zich gaat verplaatsen. Beschouwen wij het eerst de benoodigdheden van den naar de Koloniën gaanden passagier, zoo merken we op, al behooren wij ook niet tot de deskundigen in textiele artikelen, dat een overgroot gedeelte der uitrustingsvoorwerpen is vervaardigd uit katoen, het product van verschillende soorten van den tot de familie der Malvaceeën gerekenden katoenheester (Gossypium); 't is de vlokkige, zilverwitte zelfstandigheid waarin de zaden gehuld zijn, — zelfstandigheid die, behoorlijk gezuiverd, naar Europa gezonden en aldaar tot garen gesponnen wordt, — waaruit men tal van voornamelijk tot kleeding dienende stoffen vervaardigt. Onder de fabriekslanden in dit artikel bekleedt Groot-Brittanje den eersten rang, daar het jaarlijks omtrent duizend millioenen Engelsche ponden van deze grondstof ver werkt. Haar Maleische naam is kapas, niet te verwarren met dien van kapok, de benaming eener soortgelijke, doch niet tot spinnen geschikte zelfstandigheid, welke het voortbrengsel is van de tot de familie der Sterculiaceeën behoorende katoen boo men (Gossampinus of Eriodendron en Salmalia). Dit laatste wordt slechts gebruikt tot het opvullen van kussens, bedden, enz. Eene andere uit het plantenrijk afkomstige zelfstandigheid speelt, hetzij alleen, hetzij in verband met andere stoffen, geen onbelangrijke rol onder de benoodigdheden in quaestie; het zijn harsen en gommen van insgelijks in de warme landen groeiende boomen (/sonandra-soorten) uit de familie der Sapotaceeën. On der de daarop betrekking hebbende voorwerpen, zijn het vooral waterdichte kleedingstoö'en, waarop wij de opmerkzaamheid wenschen te vestigen. Niet minder aanbeveling verdienen de voorwerpen uit zijde vervaardigd, die in tropische gewesten als onderkleeding in vele opzichten de voorkeur boveu alle andere stoffen verdienen. Jammer slechts, dat ze nog al kostbaar zijn. Gelijk algemeen bekend is, danken wij de ruwe zijde aan de rups des zijdespinners, een tot het ondergeslacht Bombyx be hoorenden nachtvlinder. Dat een soortgelijke kunstenaar ook op de Sunda-eilanden leeft, zal daarentegen minder algemeen bekend zijn. Het is de fraaie Saturnia Atlas, de grootste der bekende vlinders. Sommige aan het afwisselend seizoen in Europa niet onder worpen kleedingstukken, die men dus ook wel in de koloniën kan dragen, vinden evenwel daar slechts zelden aanwending. Daartoe behoort de stijve cilinderhoed, het meest in 't oog Groep 111. 21« Klasse. 226 loopend kenmerk van Europeesche beschaving (!!!). In Indië draagt men of kurken helmhoeden, of, wat nog goedkooper is, in 't geheel geen hoofddeksel. Voor het verblijf aan boord is er niets doelmatiger dan een zwart zijden mutsje zonder voering. Wat het schoeisel betreft, zoo stippen wij aan, dat in Indië geen laarzen te pas komen; men draagt er hooge en lage schoenen van verlakt leer of ook van zeildoek. Omdat in dit opstel alleen van benoodigdheden sprake is, zullen wij de zoogenaamde muskieten vesten J ) onvermeld laten. Te vergeefs trouwens zou men er in deze afdeeling naar zoe ken, al zijn ook de grondstoffen in eene andere onderafdeeling dezer tentoonstelling voorhanden. Werpen we een oog op de voorwerpen tot berging der uit rusting, met name op kisten en kasten, zoo moet aan de mail koffers van Engelsen fabrikaat onbetwistbaar de prijs worden toegekend; ze zijn uit deugdzaam leer vervaardigd, stevig en niet al te zwaar. Men hoede zich voor het namaaksel, dat, op het oog niet te onderscheiden, van met dun leer overtrokken bordpapier is gemaakt. Over de benoodigdheden van den naar patria terugkeerenden passagier valt weinig te zeggen; ze bestaan voornamelijk uit warmere kleedingstukken, welk ook het jaargetijde zij, waarin de komst aldaar plaats heeft. — Voor kleinere gerieflijkkeden, tot versterking van den inwendigen mensch en ter uitspanning aan boord, behoeft de passagier, in den tijd waarin wij leven, niet meer te zorgen; want nagenoeg alles wat men op eene zeereis met billijkheid mag verlangen, is aan boord der mail booten verkrijgbaar. Zijn dus de reisbehoeften van den niet verwenden passagier betrekkelijk gering en kan hij gemakkelijk er in voorzien, anders is het gelegen met den reiziger, die met een wetenschappelijk doel naar de koloniën vertrekt. Behalve dat hij zich van de uitrustingsvoorwerpeu des gewonen passagiers dient te voorzien, moet hij ook tal van benoodigdheden medevoeren, om behoorlijk aan de eischen te kunnen voldoen welke men aan den beoefe naar der wetenschap stelt. Tot die benoodigdheden, grootendeels in Indië of peperduur, of in 't geheel niet verkrijgbaar, behoo ren in de eerste plaats tal van mathematische, chirurgische, meteorologische en optische instrumenten, teekenbehoeften, werk- ') Voor diegenen onzer lezers, welke onze koloniën niet uit eigen aanschou wing kennen, teekenen wij aan, dat „een muskietenvest aantrekken" synoniem is met „zich bedrinken". Groep 111. 21» Klasse. 227 tuigen en ingrediënten van verschillenden aard, geschikt voor dien tak der wetenschap, welken de reiziger tot arbeidsveld heeft gekozen. Als vervaardiger van dergelijke zuiver afgewerkte instrumenten verdient in ons land eervol vermeld te worden de firma Becker en Budding te Arnhem; in het buitenland noe men wij slechts die van L. Casella te Londen en die van A. Molténi te Parijs. Terwijl inzendingen op dit gebied, waarop in dezen tijd van levendig wetenschappelijk onderzoek groote prijs zou gesteld zijn, aan de koloniale afdeeling der Tentoonstelling schier geheel ontbreken, waarschijnlijk dewijl de inzenders ze als artikelen van uitvoer beschouwd hebben, verdient het bij zondere opmerking dat de firma Molténi hare fraaie verzame ling van instrumenten in deze afdeeling geplaatst heeft. Zij zal echter, beter nog dan hier, onder letter B der 23 e klasse nader vermeld worden *). Zeer aan te bevelen is ook het medevoeren van een kleinen toestel voor photographische opnemingen, tot het doen waarvan men zich natuurlijk de noodige bekwaamheid moet hebben eigen gemaakt. Ook voor de inzending van zulk een toestel zijn wij de firma Molténi verplicht. Ligt het veld der onderzoekingen in woeste, buiten de gren zen der beschaving gelegen landen, bewoond door volksstammen die wellicht nog nooit met blanken in aanraking kwamen, dan rust op onzen reiziger de verplichting om voor alles te zorgen wat, met uitsluiting van artikelen van weelde, tot bevrediging der eischen van het dagelijksch leven behoort. Kleeding, bed degoed, keukengereedschap, voedingsmiddelen, medicijnen, arti kelen van ruilhandel, wapens, ammunitie enz. moet hij mede voeren, en wel alles van goede qualiteit, in eene nauwkeurig te voren te bepalen hoeveelheid, welke, wegens dikwerf moeielgk te verkrijgen transportmiddelen, een zeker maximum niet mag overschrijden. Ter voltooiing dezer uit den aard der zaak hoogst vluchtige schets, volge ten slotte de beschrijving der kleeding, welke wij op marsch gedurende onze veelvuldige zwerftochten in Insulinde droegen en die vrij wel voldeed. Tot hoofddeksel een inlandsche toedoeng van pandanbladeren gemaakt, licht, koel en water dicht; onderkleeding van gekleurd flanel; bovenkleeding een korte kiel en wijde broek, beide van dun zeildoek; kaplaarzen over de broek heen tot aan de knie reikende; in kiel en broek ') De aanteekeningen van den heer von Rosenberg over die instrumenten hebben wij uit dit stuk gelicht, om ze in de 23e Klasse bij de opsomming der instrumenten te voegen. Ked. Groep 111. 21» Klasse. 228 verscheidene zakken tot het bergen van een horloge, eene lonp, een zakcoinpas, een zakmes, een notitieboekje, een eind koord, een fleschje met ammonia liquida, een veldflesch en binocle en bandoulière, en eindelijk in de hand een korte lans tot steun en wapen. Wat de bewapening met schietgeweer aangaat, zoo gaven wij aan percussie-geweren steeds de voorkeur boven achterladers, omdat de patronen voor deze laatste slechts moeielijk, kruid en lood daarentegen op de meeste kustplaatsen verkrijgbaar zijn. Moesten wij in het bosch overnachten, zoo was spoedig een geraamte vervaardigd van stokken en takken, overdekt met pandan-matten (tikar kadoe), gemeubileerd met een licht ijzeren veldbed, voorzien van hoofdkussen, wollen deken en muskie tennet, alles een vracht voor drie dragers. Ziedaar eene sterke en doelmatige uitrusting, die wij ieder reizend onderzoeker kunnen aanbevelen en waarvan de onder deelen ongetwijfeld allen in de afdeeling voor uitvoerhandel zijn uitgestald. C. B. H. VON ROSENBERG. 1. De Europeaan in Neerlandsch-Indië door W. L. Ritter. — A. W. Srjt hoff, uitgever te Leiden. 2. Geneeskundige Gids voor Neerlandsch Indië door Dr. J. P. Dozy, geïllus treerd, 2e druk. — J. H. de Bussy, uitgever te Amsterdam. B. Het leven in de Koloniën Woningen, huisraad, kleeding kunnen in de tropen onmoge lijk dezelfden zijn als in Europa. Eene Oost-Indische dame bracht twee jaren in Nederland Groep 111. 21» Klasse. 229 door, en schafte zich het noodige aan, ten einde bij haren terug keer op Java's kust eene kamer van haar huis in te richten op de bevallige en gezellige wijze van een moederlandsch salon. En zij verwezenlijkte haar plan. Doch de dikke tapijten, de zware meubelgordijnen, die deur- en vensteropeningen versper den , de trijpen bekleeding van sofa en stoelen, maakten het vertoeven in deze hollandsche kamer tot eene pijniging voor de gasten, die zij er ontving; en hoewel schoorvoetende, moest zij zelve ten laatste bekennen, dat zij slechts eene kostbare dwaasheid had begaan. De warmte eischt, dat men zich zonder inspanning door het huis bewege en de frische lucht overal vrijen toegang hebbe. Geene bovenverdiepingen dus — onraadzaam ook in menig oord wegens veelvuldige aardbevingen —, geene trappen, en aan alle zijden breede dubbel-openslaande deuren en ramen! — De grondvorm van elk Europeesch huis in onze Oost is de volgende: Een vrij groot vierkant middenstuk, de zoogenaamde binnengalerij; zoowel vóór als achter dit middengedeelte eene ruime verandah: de vóórgalerij, die op het visite-uur wordt be woond en de receptiezaal is, en de achtergalerij of de indische huiskamer. Ter rechter- en ter linkerzijde van het middenstuk liggen de kamers die, met uitzondering wellicht van een kan toor of een damesboudoir, slaapvertrekken zijn. Achter sommige aanzienlijke woningen is, onder afzonderlijk dak, nog aange bouwd de zoogenaamde pendoppo, eene van alle zijden opene zaal. Doorgaans is elk huis door een kleineren of grooteren lap gronds van weg of straat gescheiden. En het achtererf ligt meestal tusschen twee rijen bijgebouwen, bevattende verblijf voor bedienden, keuken, stal, provisie- en badkamers, enz., soms ook nog een of twee logeervertrekken. Menig jonge man en menige jonge vrouw, pas uit Neder land gekomen, heeft, bij het bezichtigen der nog niet gemeu belde woning, den neus opgetrokken voor de kale witte muren en de roode tegels — marmer ziet men slechts in enkele fraaie huizen —, die overal, ook in de kamers, den vloer bedekken, en meesmuilend gezegd: „In moederskeuken was het mooier!" — Maar als de blanke rotanmatten zijn gelegd en de meube len er bevallig op gerangschikt staan, en hij of zij in de hitte der kenteringsdagen de betrekkelijke koelte van galerij of slaap kamer dankbaar prijst, rijst de bekentenis op de lippen: „Men moet niet oordeelen eer men begrijpt!" Ditzelfde geldt van zooveel dat eerst vreemd schijnt en later ten hoogste doelmatig blijkt te wezen. Van de bedden met hunne doorzichtige gordijnen van neteldoek, kapok-matras- Groep 111. 14« Klasse. 23 70. Bleeker (P.), Reis door de Mina hassa en den Molukschen Archipel in Sept. en Oct. 1855, in het gevolg van den Gouv.-Gen. Duymaer van Twist. Batavia, 1856. 2 deelen, B°. 71. [Quarles van Dflord (H.)], Aan teekeningen betreffende eene reis door de Molukken van Z.E. den Gouverneur- Generaal A. J. Duymaer van Twist in Sept. en Oct. 1855. 's Grav., 1856. 8». 72. Quarles van Ufford (J. K. W.), De reis van den Gouv.-Gen. Duymaer van Twist naar do Molukken in 1855. Amst., 1857. B°. NB. Uit de Gids 1857, Juni en Juli. 73. Brumund (J. F. G.), Fragment mijner reize door de Molukko's. Makjan en Batjan. Batavia, 1856. 74. Buddingh (S.A.), Dagboek mijner overlandmailreis van Batavia naar Nederland, via Triest, in 1857. Arnhem, 1857. B°. 75. Steek (F. G.), Reise nach Java, Erlebnisse auf derselben und Winke iiber den Militardienst in der Holl. Ostind. Armee. Darmstadt, 1861. 8". 76. Quinze ans de séjour ü Java et dans les principales ilos de I'Archipel de la Sonde et des possessiones Néer landaises deß Indes Orientales. Sou venirs d'un ancien officier de la garde royale, recueillis et publiés par J. J. E. Roy. Tours, 1861: B°. 77. Crab (P. van der), De Moluk sche eilanden. Reis van den Gouv.- Gen. C. F. Pahud door den Moluk schen Archipel. Batavia, 1862. B°. 78. Gevers Deynoot (W. T.), Her inneringen eener reis naar Ned.-Indië in 1862. 'sHage, 1864. B°. 79. Devay (Fr.), Journal d'un voyage dans I'lnde Anglaise, a Java, dans I'Archipel des Moluques, sur les cótes méridionales de la Chine a Ceylan (1864). Paris, 1867, 2 vol. B°. 80. Herklotz (D.), Reise und Aufent halt in Niederliindiseh Indien (1864). Oederan, 1868. B°. 81. Beauvoir(Comtede),Java, Siam, Canton. Voyage antour du monde (1866—67). Paris, 1870. B°. 82. Jagor (F.), Singapore, Malacca, Java. Reiseskizzen mit Federzeichnun gen. Berlin, 1866. B°. 83. Grinten (H. van der), Mijne reis naar Oost-Indie. Eindhoven, 1867. B°. 84. Lenthiolle (Vte Ie), Relation d'un voyage aux iles de la Sonde ou les colonies Nóerlandaises des Indes Orien talis. Rotterdam, 1876. 8". NB. Uittreksel uit het Journal offtciel. 85. Raffles (T. S.) en J. Crawfurd, Description géographique, historique et commerciale de Java et des autres lies de I'Archipel Tndien. Trad. de I'Anglais par M. Marchal. Bruxelles, 1824. 4°. 86. Bosch (J. van den), Nederland sche bezittingen in Azia, Amerika en Afrika, 's Gravenhage, 1818, 2 deelen. B°. Met atlas in fo. 87. Friedmann(S.),Die Ostasiatische Inselwelt. Land und Leute von Nie derlandiseh Indien. Leipzig, 1868. 2 Theile. B°. 88. Stuers (F. N. A. de), Mémoires sur la guerre de I'ile de Java de 1828 a 1830. Leide, 1833, avec Atlas in piano. 89. Dassen H.Jzn. (M.), De Neder landers in de Molukken. Utrecht, 1848. 8». 90. Stedman (J. G.), Reize naar Suriname en door de binnenste gedeel ten van Guiana. Uit het Engelsch. Amst. 1799, 1800. 4 deelen. B°. 91. Sack (A. von), Reize naar Suri namen, verblijf aldaar en terugtogt over Noord-Amerika naar Europa. Uit het Hoogd. Haarlem, 1821. 3 deelen. B°. 92. Lennep Coster (G. van), Aan teekeningen gehouden in West-Indië gedurende 1837—1840. Amsterdam, 1842. 8". 8. Reizen en ontdek kingstochten van Ne derlanders in de 16° en 17° eeuw naar Azië, Afrika, Amerika en Australië. Met kaarten en platen. — TJniversi teits bibliotheek, te Amster dam. a. Eerste schipvaert der Hollanders naar O. Indië onder C. Houtman, 1695. Amst. 1650. 4°. b. W. Lodewijcksz., Historie van Indien (Journaal van de reis van C. do Houtman). Amst. 1598. 4". obl. c. Cort verhael van 't geen weder- Groep 111. 21» Klasse. 230 sen en lange rolkussens, en — althans op de kustplaatsen — geheel zonder dekens, het gezicht waarvan reeds benauwen zou door de herinnering aan hun koesterend vermogen. — Van de schommelstoelen, die den baar (nieuweling) door hunne on vastheid haast op nieuw zeeziek maken, doch wier zacht wiegen op menigen schoonen avond zenuwstillend, kalmeerend blijkt te wezen. — Van de badkamer, waarin gij tot uwe teleurstelling aanstonds ontdekt, dat men er zich niet te water begeeft, maar door middel van een schepvat het lichaam eenvoudig met koud water herhaaldelijk begiet, om spoedig te bemerken, dat deze wijze van doen de meest verkoelende, en dus al weder de beste is. Het geldt ook van de inlandsche spijzen, die aan de rgst tafel — „kerrietafel" zegt men gaarne in Holland — u worden voorgezet. Hoe kan uw Europeesch gehemelte vrede hebben met droge rijst en eene gekruide groengele saus (kerrie), met in de zon gedroogde en daarna gebakken sneden vleesch (den deng), met eerst gekookte en daarna in zilte klei gezouten eendeneieren, met stukjes van eens buffels onderhuid in olie ge braden (kroepoek), met fijngesneden groente of kleine stukjes kippenlever, min of meer drijvende in kokosolie en door stuk gewreven spaansche peper gekruid (sambal-sambal) '? En toch maakt na korten tijd elke westerling van deze oostersche ge rechten op het midden van den dag zulk een overvloedig ge bruik, dat de europeesche spijzen aan het diner van acht uur 's avonds meestal slechts vluchtig door hem worden aangeraakt. Maar in de hoogste mate geldt dit „niet oordeelen, eer men begrijpt!" van de kleeding, niet name van het négligé in Oost- Indië. Dat der heeren, bestaande in een wijde katoenen broek, een wit dito baadje en muilen aan de bloote voeten, eene na volging van de kleedij der Chineezen, is geheel voor binnens huis bestemd; hoogstens in het vroege morgenuur vertoont men er zich den volke nieê. Maar zie eens eene europeesche dame, in haar bonten katoenen rok [sarong], door een roodzijden gor del vastgehouden, in haar wit, door borduursel omzoomd jaquet fkabajaj, met enkels en voeten geheel bloot, de teenen ternau wernood verscholen in een paar nuffige muiltjes, en in deze kleeding of ongekleedheid 's morgens bare kennissen, zelfs de vrienden des huizes, ontvangende — wel, uw europeesch ge moed schiet er bij vol, en gij roept uit: „horrible, most hor rible!" Gij zweert dat gij, in Indië komende, uwe vrouw niet zult toestaan, zoo onwelvoegelijk te wezen, en haar zult dwin gen behoorlijk in japon en laarsjes zich te vertoonen! En gjj doet alzoo wellicht gedurende de allereerste dagen, — om al Groep 111. 21» Klasse. 231 heel spoedig het benauwende en ongezonde der europeesche dameskleeding in de tropen te begrijpen, en schik te krijgen in het luchtige en gansch niet onbevallige van sarong, kabaja en muilen uwer echtgenoote. In onze West-Indische bezittingen leeft men veel meer op hollandsche wijze. Huizen, kleêren, spijzen zijn er bijna geheel als in het moederland. P. HEERING. 3. Houten woning in het klein, zooals de Euro peanen te Padang en elders in de Buitenbezittingen bewonen, met paardenstal, wagenkamer, bad- en bediendenkamers. — D. D. Veth, te Amsterdam. NB. Oeplaatst in het Koloniale park, n°. 24. In deze woning zijn ten toongesteld de photographièn ver meld Groep I, 3e KI., n°. '28. 4. Model van een Eu ropeesche woning te Pa dang, res. Padangsche Bene denlanden. 5. Model van de admi nistrateurs-woning op de onderneming Lingga in Boven-Langkat, res. Sumatra's Oostkust. — G. van Hoorn, in Boven-Langkat. 6. Een Ternataansch heerenhuis (roemah kan tjing), gewoonlijk genoemd re gelhuis, op Vjo der lengte en breedte en V, O der hoogte, met bijgebouwen. -— J. H. W. Preytag, te Ternate. NB. De stijlen zijn van ijzerhout, de invulling der wanden van gaba gaba, het wit geschilderde ge deelte stelt het opgeraetselde muur werk voor. De dakbedekking, voor een deel achterwege gelaten ter kennismaking met de binnen-be timmering, is van ijzerhouten si rappen op '/,„ der ware grootte. De bijgebouwen zijn: o. Een pendoppo (saboea), met put. De pendoppo behoort te staan tegen den uitgang der achtergalerij van het regelhuis en is aan de drie andere zijden met bamboe-zeilen (sero-sero) behangen. b. Een bijgebouw met omwanding van gaba-gaba, bevattende logeerkamer, bediendonkamcr, provisiekamer en keu ken met fornuis. e. Een bijgebouw met stijlen, bewan ding en dakbedekking van bamboe, be vattende logeerkamer, bediendekamer, badkamer en privaat. 7. Eenige meubelen van djatihout van Bangli in Ke diri. — J. P. H. Bekhuis, te Leeuwarden. a. Een fauteuil, bekleed. l. Een stoel, bekleed. c. Een fauteuil met gevlochten rotan. d. Een stoel „ „ „ «. Een tafel. 8. Een ronde tafel van 1.10 m. doorsnede, van rasa mala-hout (gewoon meubelhout). Groep 111. 21* Klasse. 232 — J. F. H. Bekhuis, te Leeu warden. Het schilderwerk werd in 1866 door een Chinees aangebracht. 9. Een ameublement, afkomstig uit Bombay. — H. J. Ankersinit, te Amsterdam. o. Eene tafel. 6. Twee stoelen. c. Een canapé. d. Een buffet. 10. Eenige meubelen voor het gebruik van Europeanen. — Dr. E. van Rijekevorsel, te Rotterdam. a. Zwart ebbenhouten kastjo, Oost- Indisch maaksel, snijwerk uit de Molukken, zilverwerk modern en Eu ropeesch. b. Eene rustbank van ebbenhout, snijwerk en maaksel uit Ambon. c. Drie stoelen en een tabouret, eveneens maaksel en Bnijwerk uit de Molukken. Het lage stoeltje is uit de kerk te Banda. d. Leuningstoel van timoho-pèlèt hout (Kleinhovia hospita), bekleeding en zitting in Europa gemaakt. 11. Ameublement ten behoeve van Europea nen, vervaardigd te Palem bang en aldaar voor de Ten toonstelling aangekocht. a. Een tafel, nieuw model a f 60. b. Twaalf gewone zitstoelen a f 6 per stuk. c. Zes wipstoelen a f 8 per stuk. d. Twee luiaardstoelen a f 10 per stuk. e. Twee sofa's a f 30 per stuk. ƒ. Vier knapen a. f 6 per stuk. ■g. Zes voetebankjes a ƒ 6 het paar. h. Een measenbakje a f 2.50. ». Een broodbak a f 2.50. C. Pauperisme en middelen om het te bestrijden. Het klimaat oefent op het pauperisme in Indië een gelukki gen invloed uit. Heeft men ettelijke tientallen guldens noodig om een noodlijdend gezin in Holland te helpen aan ligging, dekking, kleeding, brandstof en voedsel, enkele penningen slechts, om zoo te zeggen, volstaan, om in de dringendste be hoeften van een europeesch gezin in Indië te voorzien. Eenige ellen katoen voor kleeding, eenige ponden rijst en een betrek kelijk goedkoop stuk vleesch, — en de nood is tijdelijk gelenigd. Voor ligging behoeft men nauwelijks te zorgen: eene eenvoudige rustbank vindt men overal. Voor dekking evenmin, er is geene behoefte aan. Voor brandstof, nu ja, tot het bereiden der spij- Groep 111. 21* Klasse. 233 zen; doch overigens niet. De armen in de tropen ondergaan niet eens ter helft den kommer en het lijden hunner westersche lotgenooten. Toch is naar verhouding het aantal arme Europeanen in Indië groot. Het zijn in de eerste plaats de afstammelingen van euro peesche vaders en inlandsche of chineesche moeders, die in den loop des tijds tot armoede vervallen zijn. Vervolgens de volbloed-Europeanen die, teleurgesteld in hunne verwachtingen, tegenspoedig in hetgeen ze ondernamen, in toenemend aantal, vooral in de drie grootste steden van Java, een kommervol leven leiden. Door de rechtstreeksche en drukke stoomverbin ding met het moederland is het getal belangrijk toegenomen dergenen die op goed geluk naar Indië gaan, — en tot hunne schade ontdekken, dat ook in onze Oost het aanbod de vraag naar werkkrachten allengs is gaan overtreffen. En er is eene omstandigheid, die den nood voor de behoef tigen in Indië niet nijpender, maar drukkender, zwaarder doet zijn. Het is de omstandigheid, dat zij Europeanen zijn of voor de wet met dezen gelijk gesteld. Tegenover den dikwijls wel varenden, soms gegoeden en welgekleeden inboorling — aan den Europeaan onderworpen —, is het besef arm te zijn en er als een arme uit te zien, vernederend. Wegens het belangrijk aantal natuurlijke kinderen, bij in landsche vrouwen verwekt — soldatenkinderen voor een groot gedeelte —, is men er van vroeg af op bedacht geweest voor weezen en verwaarloosde kinderen gestichten te openen. En de liefdadigheid, hierin betoond, blijft een van de schoonste trek ken der europeesche samenleving in Ned. Oost-Indië. In onze West-Indische koloniën bestond vóór de vrijlating der slaven schier geene armoede. Doch sinds de talrijke fami liën die vroeger hun levensonderhoud vonden door hunne slaven bij anderen voor loon te laten werken, dit middel van bestaan missen, is ook daar het aantal behoeftige Europeanen aanmer kelijk toegenomen. Even als in het moederland zoekt in de Oost en in de West kerkelijke en particuliere liefdadigheid den nood te verzachten. P. HEERING. Groep 111. 21» Klasse. 234 12. Verslagen van de Bataviasche spaarbank over 1866—1881, Batavia, H. M. van Dorp en C°. 13. Jaarverslagen van de spaarbank te Sema rang over 1866, 1871 — 73, 1875—1881, Semarang, snel druk van Grivel en C°. 14. Verslagen over het eerste tot het twintigste Boekjaar der Nederlandsch- Indische Levensverzekering- en Lijfrente-Maatschappij. 15. Model in hout van het verzorgingsgesticht te Soerakarta, op V. 5 der ware grootte. Vervaardigd in het gesticht door Javaansche werklieden en leerlingen van de ambachtsschool, onder toe zicht van M. Hildering, bin nenregent, en G. H. Hilde ring, regentes. NB. Het verzorgingsgesticht te Soera karta is eene stichting van de loge „I'Union Frédérie Boyal", die nog daarover het administra tief bestuur voert. Het is opge richt met het doel, om aan de kinderen der geèmploieerden op de landbouw-ondernemingen in de Residentie gelegenheid te geven van het onderwijs op de Gouver nementsscholon gebruikt te maken. Tot dat einde wordt aan die kin deren, jongens van 6—16, meisjes van 6—12 jaren, tegen een matige vergoeding, huisvesting, voeding, bewassching, geneeskundige hulp en verzorging verleend. Het ge sticht werd geopend 1 Nov. 1874; het tegenwoordige gebouw werd feestelijk ingewijd 20 Febr. 1881 en bevat ruimte voor 120 kinde ren. Uit. 1881 waren in het ge sticht 96 kinderen opgenomen, 60 jongens en 36 meisjes. Groep 111. 22» Klasse. 236 ter vorming van hen die zich voor ondergeschikte betrekkingen van technischen en industriëelen aard willen bekwamen. Het lager onderwijs daarentegen is zoowel openbaar als bij zonder. Het eerste loopt geheel voor rekening van het Gouver nement, dat ook bijzondere scholen kan subsidiëeren. In beide gevallen mag op de scholen niets worden geleerd, gedaan of toegelaten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. De openbare scholen zijn toegankelijk voor Europeanen en met hen gelijk gestelden, maar ook voor Inlanders en niet hen gelijkgestelden, wanneer ouders of voogden daartoe het verlangen te kennen geven. In 1850 werd op de begrooting nog slechts eene som van ƒ135 840 voor alle uitgaven van onderwijs geraamd. In 1851 waren de uitgaven ƒ1351428, de ontvangsten (school gelden) ƒ173 084, en derhalve de kosten ƒl7B 344. Het lager onderwijs is gesplitst in gewoon en meer uitge breid lager onderwijs. Het eerste omvat het onderwijs in het lezen, schrijven en rekenen, de beginselen der vormleer, der Ne derlandsche taal, der aardrijkskunde en geschiedenis, der kennis van de natuur en het zingen; ■ — het tweede de beginselen der kennis van de levende talen, der wiskunde, der landbouw kunde, de gymnastiek, het teekenen en de handwerken. Het oppertoezicht berust bij den Directeur van onderwijs, eeredienst en'nijverheid, en onder hem bij inspecteurs en plaatselijke school commissiën, die uit de ingezetenen worden benoemd, onder voorzitterschap van het hoofd van gewestelijk bestuur. De plaatsen waar openbaar onderwijs wordt gegeven, worden door den Gouverneur-Generaal aangewezen: slechts die plaatsen waar een zeer klein getal kinderen worden gevonden, zijn thans van dat voorrecht verstoken. Het geven van bijzonder onderwijs is vrij, behoudens het toe zicht der overheid en het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijzers. Dienvolgens mag niemand, ook niet aan bijzondere scholen, onderwijs geven, tenzij hij in het bezit is van eene akte van bekwaamheid, en van een getuig schrift van goed zedelijk gedrag. Voorbereidend lager onderwijs wordt gegeven in bewaarscholen, die van den allerlaatsten tijd dagteekenen en nog slechts in zeer gering getal te vinden zijn. Einde 1881. Openbaar onderwijs: aantal scholen 99 gemengde en 16 meisjes-scholen, met 8664 leerlingen, waaronder 457 inlanders en 250 vreemde oosterlingen, en met 219 mannelijke, 129 vrouw, onderwijzers. Bijzonder onderwijs: 19 scholen met 1820 leerlingen, waaronder 54 inl. en vr. oosterl. In 1848 waren er 28 bijzondere scholen met 750 leerlingen. Groep 111. 22e Klasse. 237 De voorname bron voor de kennis van het Eur. onderwijs zijn de verslagen jaarlijks aan de Regeering uitgebracht. Het militair onderwijs voor Europeanen wordt in Indië ge geven aan de school te Meester Cornelis, bestemd voor de op leiding van onderofficieren en van officieren bij de infanterie en administratie, en voorts aan de kader- en korpsscholen voor opleiding tot onderofficieren en korporaals. In Nederland wordt onderwijs gegeven speciaal met het oog op Indische belangen, aan de Rijksuniversiteit te Leiden (oplei ding van taai-ambtenaren), de gemeentelijke scholen te Delft en Leiden (opleiding van ambtenaren bij den burgerlijken dienst), aan de militaire akademie te Breda en de krijgsschool in den Haag. Wat West-Indië betreft bestaat geene afscheiding tusschen het onderwijs voor Inlanders en Europeanen. De bijzonderheden, op die kolonie betrekking hebbende, zoeke men dus onder de 11de Klasse. P. A. VAN DER LITH. 1. Boeken voor het on derwijs in Neerlandsch Indië. — A. W. Sijthoff, uit gever te Leiden. 0. W. van Gelder, Beschrijving van Java. 4 stukken. b. J. M. Roskopff, Beginselen der Aardrijkskunde van Nederlandsen Oost- Indiö. c. Java. Nieuwe tafreelen voor de Nederlandsche jeugd. d. Java. Nieuwe schetsen voor de Nederlandsche jeugd. e. Java. Schetsen en tafreelen voor de Nederlandsche jeugd. ƒ. M. de Haas, Vlinders. g. M. de Haas, Bloemkorfje. h. L. Hovenkamp. Leerboek voor do middelklasse der Indische scholen. 1. J. van Leeuwen, Mijn eerste re kenboekje. j. Obdeyn, Natuurlijke leesleerwijze voor Indische kinderen, 6 stukken. Te. Eeuige oefeningen tot het aanlee ren van de beteekenis der tijdvormen voor de scholen in Nederlandsch Indië door V. 2. Eene verzameling van geïllustreerde Indi sche schoolboekjes, door A. C. Tjebbes. — J. H. de Bussy, uitgever te Amsterdam. 3. Eenige boeken voor het aanleeren der in landsche talen — A. "W. Sijthoff, uitgever te Leiden. 1. Mr. G. J. Grashuis. De Soenda neeßche tolk. 2. Mr. G. J. Grashuis. Soendaneesch leesboek. 3. Mr. G. J. Grashuis. Soendaneesche bloemlezing. 4. Mr. G. J. Grashuis. Zedeleer naar Gazzali. 5. Dr. J. A. van Dissel en H. G. Lucardie. Nieuw Hollandach-laag- Maleisch woordenboekje. 6. Maleisch leesboek voor eerstbe ginnenden en ineengevorderden. 7. J. Eijnenberg. Spreekt gij Ma leisch? Apa kowe bitjara Malajoe? Crokp 111. 22» Klasse. 238 8. Laag Maleisclie versjes en proza stukjes. 9. Pantoon Melajoe. 10. Maleisch letterschrift. Drie ver zamelingen. 11. Werken van J. J. Hoffruann over de Japansche taal. a. Proeve eener Japansche spraak kunst. b. Japansche spraakleer. e. Physiologie in de Japansche hulp werkwoorden. rf. De trappen van vergelijking in de Japansche taal. e. Het Japansche cursiefschrift Fira gana. f. Wiukelgesprekken in het Hol landsch, Engelsch en Japansch. g. De groote studie. h. Naamlijst van het Japansche Ge zantschap. 4. Eenige werken op het gebied der fraaie letteren. — A. W. Sijthoff, te Leiden. 1. J. S. G. Gramberg. Madjapahit, 2 dln. 2. J. S. G. Gramberg. De sleutel van Madja pa hit. 3. J. van Soest. Nagelaten Oostin discke gedichtjes. 4. Melati van Java. Kijkjes in onze Oost. 3 stukken. 5. Leerboeken voor de Maleische taal. — P. R. Broese, firma J. G. Broese, uitgever te Utrecht. o. Handleiding tot de kennis der Ma leische taal, door Dr. J. J. de Hol lander. 9e vermeerderde en verbeterde druk, 1882. b. Handleiding bij de beoefening van het Maleisch letterschrift, ten dienste van hen, die zich tot de lessen aan de Koninklijke Militaire Akademie wenschen voor te bereiden, 2e verbe terde druk, 1859. 6. J. J. de Hollander, Handleiding bij de beoefening der Maleische Taal- en Letter kunde. Vijfde, verbeterde druk. Breda, Broese en C°. 1882.8°.— Kon. Militaire Akademie, te Breda. 7. Maleisch-Hollandsch- Atjehsche Woordenlijst, door P. Arriëns. Amsterdam, 1880. — J. H. de Bussy, uitgever te Amsterdam. 8. Eerste gronden der Maleische taal, door C. van Heerdt, Amsterdam 1872. — Van Kampen en Zoon, uitgevers te Amsterdam. 9. Helraig van der Vecht. Handleiding voor het Neger-Engelsch. — Van Kam pen en Zoon, uitgevers te Amsterdam. Groep 111. 22» Klasse. 239 B. Zendingsarbeid. Sedert de vestiging der Europeeè'rs in den Indischen Archipel wordt de Evangelie-verkondiging onder de bewoners dier stre ken als plichtebetrachting beschouwd. Was dit reeds het geval onder de heerschappij der Spanjaarden en Portugeezen, ook sedert onze vestiging in die landen, zoowel tijdens het bestuur der voormalige Oost-Indische Compagnie, als sedert het herstel van het Nederlandsch gezag tot den dag van heden, wordt evan gelisatie nevens het onderwijs als behoorende tot de meest ge wichtige onderwerpen op koloniaal terrein beschouwd. Rijk is de literatuur over den zendingsarbeid in onzen Indi schen Archipel. Mededeelingen daaromtrent zijn te vinden in de jaarlijksche verslagen, maandberichten en tijdschriften, door de verschillende zendelinggenootschappen uitgegeven; voorts leveren de achtereenvolgende koloniale verslagen niet onbelang rijke gegevens, en welk eene breede reeks van artikelen over zending en Christendom in Indië in vaderlandsche tijdschriften en mengelwerken is opgenomen, kan blijken uit de opgave daar van in J. C. Hooykaas' welbekend Repertorium op de koloniale literatuur, 1595 —1865, 11, 1143 en vlg.; en waar deze veilige gids ons verlaat, wijst Prof. Kan's Proeve eener geographiscJie bibliographie , in de afdeeling Godsdienst en Kerk, op tal van na 1865 verschenen bijdragen. Aan bouwstoffen voor eene geschiedenis van den zendings arbeid in ons Tndië ontbreekt het wel niet, doch aan het schrijven van zulk eene geschiedenis heeft dusver nog niemand zich gewaagd. De eenige bijdrage die als zoodanig gelden kan, werd geleverd door Prof. Dr. P. J. Veth, die in de Geschiedenis der Cliristelijke Kerk in Nederland, 11, 510 en vlg., een tafereel gaf van Het Qvristendom in onze koloniën en overzeesche bezittin gen, waarin achtereenvolgens de kerken in het Oosten en in het Westen werden geschetst, terwijl in de eerste afdeeling, „de kerken in het Oosten" eene schets geleverd werd van de Kerk in verband met de Oost-Indische Compagnie, en van de Kerk onder het hersteld Nederlandsch gezag. Moge, nu de zending en hare geschiedenis aan de Rijksuni versiteiten en meer bepaald bij de kerkelijke Hoogleeraren in de Godgeleerdheid tot leervak verheven zijn, weldra een vaar dige hand worden gevonden om in de bestaande leemte op waardige wijze te voorzien! Door welke voorschriften de zendingsarbeid gedurende het tijdperk der Compagnie en later werd beheerscht, kan blijken uit de bepalingen, opgenomen in de Verzameling van instruc tiën, ordonnanciën en reglementen voor de regeering van Neder- Grofp TTI 14' Klasse. 24 varen is Frederik de Houtman tot At chien. Gouda, 1880. B°. d. J. Huygen van Linschoten, Voya ge naar O. ofte Portugaels Indien. Amst., 1596. f°. e. Gu. Ci. Schouten, Diarium itincris ann. 1616—17. Amst,, 1619. 4». f. B. Jansz. Potgieter, Verhaal van de reis van Sebald de Weerdt. Amst., 1617. 4". obl. g. W. Uz. Bontekoe, Journael van de O. Indische reyse 1618—26. Hoorn, 1648. 4°. h. P. van den Broecke, historiael van de reysen na Cabo Verde, Angola, O. Indien, enz. Haarl., 1634. 4". obl. «. Seyger van Kechteren, Journael geh. op de reyse naer O. Indien. Zwolle, 1639. 4°. ;'. Soeteboom, Derde zegetogt na de O. Indien. Amst., 1648. 4°. k. O. Claesz. van Purmerendt, Jour nael ofte O. Indische reysbeschrijvin ghe. Amst., 1661. 4°. l. W. Schouten, O. Indische voyagie. Amst., 1670. 4°. m. G. Vermeulen, Voyagie naer O. Indien. KïfiS—74. Amst., 1677. 4°. n. Ph. Baldaeus, Beschrijvinghe van Malabar en Choromandel en het mach tige eyland Ceylon. Amst., 1672. f°. o. P. de Marees, Besclirijvinglie van 't gout-koninckrijck van Guinea, anders de Goudcuste da Mina. Amßt., 1617. 4°. obl. p. J. D. Herlein, Beschrijvinghe van Zuriname. Leeuw. 1718. 4°. q. L. Bicker on C. ran Heemskerck, Journael van de voyagie na Rio de Plata. Amst., 1617. 4°. obl. r. J. Nieuhof, Brasiliaensche zee en lantreize, 1640—49. Amst., 1682. f°. *. Abel Tasman, Journaal van de reis naar het Zuidland in 1642. Amst., 1660. B°. 9. Verzameling van oude Nederlandsche rei zen naar Oost- en West- Indië en geschiedverhalen de 0. en W.-Indische Compagniën betreffende. — Prof. P. J. Veth, te Leiden. a. Historie ofte iaerlijk verhael van de verrichtingen der geoctroyeerde West-Indische Compagnie, zedert haer begin tot het einde van 1636. Beschre ven door J. de Laet. Leiden, 1644. f. b. Begin ende Voortgang van do Ver eenigde Neederlandsche geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie, vervattende de voornaemsto reysen bij de Inwoon deren derselver Provinciën dorwaerts gedaen. 2 Deelen 4°. obl. 1646. c. Het gezantschap der Nederland sche Oost-indische Compagnie aan den Grooten Tartarischen Cham, den tegen woordigen Keizer van China, door Joan Nieuhof. Amsterdam, 1665. f°. d. Gedenkwaerdig bedrijf der Ned. Oost-Indische Maetschappij op de kuste en in het keizerrijk van Taising of Sina, behelzende het tweede gezant schap, door J. van Kampen en K. Nobel, en het derde gezantschap, onder beleit van P. v. Hoorn, beschreven door O. Dapper. Amsterdam, 1670. f". e. Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, Aegypten, Syriën, Palestina, en over Moskoviën door Persiën in Indien. Ie Deel, Delft, 1698; 2e Deel, Am sterdam, 1714. f°. f. De beschrijving van Japan, in 't Hoogd. beschreven door E. Kaempfer, geneesheer van het Hollandsche Ge zantschap na 't Hof van den Keyzcr. Uit het onuitgegeven HS. in 't Engelsch, en uit het Engelsch in 't Nederduytsch vertaald. Amsterdam, 1733. f B . g. Naukeurige beschrijving van de Guinese Goud-, Tand- en Slavenkust door W. Bosman. 3e druk. Amsterdam, 1718. 4°. 10. G. M. A. W. L. D'eerste boeck. Historie van In dien, waer inne verhaelt is de avontuere die de Hollant sche schepen bejegent zijn: Oock een particulier verhael der conditiën, religiën, manier en huyshoudinge der Volckeren die zij bezeylt hebben, enz. Amstelredam, C. Claesz. 1609, 4°. obl. — Kon. Militaire Akad. , te Breda. NB. Dit werk verscheen het eerst in 1598. Deze tweede druk is op Groep 111. 22» Klasse. 240 landsch-Indië, uitgegeven door Mr. P. Mijer, Batavia, 1848.8°. Terwijl ten tijde der Compagnie de missie een bepaalde gods dienstige kleur vertoonde en geene andere Christelijke belijdenis dan die der Gereformeerden werd geduld, achtte de Compagnie het als hare roeping het Christendom te verkondigen en dien arbeid zoo veel mogelijk te bevorderen en te steunen. Het stand punt dat, bij de nieuwe wetgeving in 1854, in het Reglement op het beleid der Indische Regeering tegenover de christelijke propaganda wordt ingenomen, kenmerkt zich door neutraliteit, gepaard met nauwlettend toezicht op de personen die zich als Évangeliepredikers uitgeven, en op de middelen die zij te baat nemen; de Regeering mag zich niet inlaten noch met het bevor deren , noch met het tegengaan of belemmeren van het zendings werk , en evenmin toelaten dat hare dienaren dit doen. Krachtens art. 123 van het Regeerings-Reglement mogen Christen-zende lingen hun dienstwerk niet verrichten zonder een bijzondere toelating van regeeringswege voor eenig bepaald gedeelte van Nederlandsch-Indië; welke toelating niet verleend wordt dan na raadpleging van de gewestelijke besturen ten aanzien van de daaraan te verbinden voorwaarden tot verzekering der openbare orde. Met handhaving van dit voorschrift wil de Regeering zich strikt onzijdig houden tegenover de verschillende godsdienst vormen der volkeren van den Indischen Archipel. In hoever dit beginsel juist mag geacht worden, als zou dit een plicht zijn der Regeering door eene behoedzame staatkunde voorgeschreven; — in wat zin die neutraliteit blijkens de op gedane ervaring is en moet worden opgevat; — in hoever ons Indisch bestuur in het welslagen en den bloei der zending zijn eer moet zoeken en stellen, — deze en andere vragen blijven hier buiten bepreking. Aan den zendingsarbeid in onzen Oost-Indischen Archipel wordt deelgenomen door tal van vaderlandsche genootschappen en verschillende kerkelijke richtingen. Als oudste — opgericht 19 December 1797 — mag in de eerste plaats genoemd worden het te Rotterdam gevestigde Nederlandsch Genootschap. Sedert 1813 is Nederlandsch-Indië bijna uitsluitend het veld van zijn arbeid en heeft het zende lingen op Java, meer bepaald te Samarang, Kediri, Modjo warno (Soerabaja) en Malang, en in de Buitenbezittingen te Koemelemboeai en Tanawangko (Menado, Minahassa), te Roema tiga (Amboina) en op Savoe (Timor). Vooral de Minahassa mag als voorbeeld van de zegenrijke werkzaamheid van het Genoot schap worden aangewezen. Eene andere zusterinstelling, mede te Rotterdam gevestigd Groep 111. 22« Klasse. 241 sedert 1863, stelde zich onder den naam van de Nederlandsche Zendingvereeniging ten doel de uitbreiding van het Christen dom, bijzonder in de Soendalanden. Hare zendelingen zijn gevestigd te Buitenzorg, Soemedang, Tjiandjoer, Soekaboemi, Indramajoe en Madjalengka. Erkend bij Koninklijk besluit van 5 December 1859 (Ned. St. n°. 111) is de Utrechtsche Zendingvereeniging werkzaam op Ternate, Nieuw-Guinea en Halmaheira, en had zij vroeger een zendingspost op Bali, die echter onlangs werd ingetrokken. Nevens deze drie vereenigingen mogen verder met eere ge noemd worden: de Doopsgezinde Zendingvereeniging, in 1846 opgericht, met hare zendelingen te Japara en in Klein Mandeling (Sumatra's Westkust); de Zendingvereeniging te Ermelo, die hare werkzaamheid heeft te Salatiga en Banjoemas; de Nederlandsche Gereformeerde Zendingvereeniging, van 1860 dagteekenend, met haar arbeidsveld te Poerworedjo (Bagelèn), Tegal en op het eiland Soemba; het Bijnsche Zendinggenootschap te Barmen (Pruissen, 1828), dat zijne belangen in ons land door een Hoofdcomité ziet be hartigd en zich vooral ten doel stelt het Christendom te doen verkondigen in de Bataklanden, op het eiland Nias en op Borneo; de Gossnersche Zendingvereeniging, die hare zendelingen doet arbeiden op de Sangi- en Talaut-eilanden; de Koloniale Zending van de Vrije Schotsche Kerk, die te Meester Cornelis bij Batavia een zendeling heeft; het Evangelisch Luthersch Genootschap voor In- en Uitwen dige Zending, inet zijne zending, sedert 1882, op het eiland Engano, ten westen van Sumatra; het Java-Comitë, te Amsterdam gevestigd, zijn arbeidsveld vindend in Java's hoofdstad, en sedert eeiiigen tijd ook onder de Madoereezen op Oost-Java. Dit Comité staat in verbindiug met het Genootschap voor In- en Uitwendige Zending te Batavia, onder wiens beheer staat het Seminarie van inlandsche Zende lingen te Depok, opgericht door een centraal-comité te Amster dam, als rechtspersoon erkend in 1873, en den 2lsten Augustus 1878 geopend. De Christelijk Gereformeerde Kerk heeft een zendeling te Batavia en, sedert 1860, ook één te Soerabaja. Bovendien arbeidt in de omstreken van Batavia op 9 stations de Onaf hankelijke zending van Mr. F. L. Anthing. In lndië is bovendien gevestigd het Nederlandsch Oost-Indisch Zendeling- en Bijbelgenootschap, onder welken titel in 1852 ■i f* Groep 111. 22» Klasse. 242 vereenigd zijn het Javaasch medewerkend Zendelinggenootschap en het Nederlandsch Oost-Indisch Bijbelgenootschap. Te Soerabaja is mede een Zendelinggenootschap opgericht en in 1875 als zoo danig erkend. Niet onvermeld mogen verder blijven: het Nederlandsch- Indische Zendingbond, waarvan het doel is den zendingsarbeid te bevorderen, en de Vereeniging tot bevordering van christelijk maleische lektuur te Batavia, die eenvoudige christelijke ge schriften, zoo oorspronkelijke als vertaalde, in de laag-maleische taal tracht uit te geven en te verspreiden. Groot is het aantal uitgaven, door al deze genootschappen en vereenigingen achtereenvolgens bezorgd. Een statistiek daar van zou een eerbiedwaardig cijfer aanwijzen, terwijl het blijkt, dat de zendingvereenigingen er zich niet enkel toe bepaald hebben periodieke organen uit te geven, waarin mededeelingen op het gebied der zending worden gedaan, maar ook getracht hebben zoowel aan den linguist als aan den geograaf en ethno graaf menige belangrijke bijdrage aan te bieden. Een bibliogra phisch overzicht van de literatuur, door de zendingvereenigingen bezorgd, zou, ook in het belang eener meer juiste waardeering van haren arbeid, geen nutteloos werk zijn. De vruchten aan te wijzen van den zendingsarbeid, zoowel in betrekking tot de bevolking zelve, als voor de studie der taal-, land- en volkenkunde van den Indischen Archipel, is zeker een taak, ter vervulling waarvan hier evenmin aanleiding bestaat als ruimte mag worden afgestaan. Alleen zij aangeteekend, dat volgens de jongste regeeringsopgaven op Java en Madoera 8 600 inlandsche en chineesche Christenen zijn, terwijl het totaal inlandsche Christenen op de Buitenbezittingen wordt opgegeven 167 806 te bedragen. Wat West-Indië betreft, het is genoegzaam bekend, dat de zending aldaar veel verplichting heeft aan de Broedergemeente. Ook de Roomsche zending wordt er toegelaten, evenals in Oost- Indië, waar de Roomsche Kerk, niet meer als voorheen door verbodsbepalingen gebonden, eveneens op eerbiedwaardige mis sionarissen kan wijzen. Herinnerd zij eindelijk, dat aau den zendingsarbeid zich eigen aardig aansluit de werkzaamheid van het Nederlandsch Bijbel genootschap, dat zoowel door den arbeid zijner afgevaardigden in den Indischen Archipel, als door keurige vertalingen van den Bijbel in schier al de inlandsche talen, krachtig heeft medege werkt aan de uitbreiding van het Christendom in ons over zeesche rijk. Dr. Th. Ch. L. WIJNMALEN. Groep 111. 22e Klasse. 243 10. Boeken, uitgegeven door het Ned. Zendelinggenoot schap. — Het Nederlandsche Zendelinggenootschap, te Rotterdam. a. Mededeelingen van wege het Ned. Zendelinggenootschap; bijdragon tot de kennis der zending en der taal-, land en volkenkunde van Ned. Tndic>. Rot terdam, 1857—1883. Deel I—XXVI, XXVII nog niet oompleet. b. Een Javaansoh handschrift, geti teld: Serat achir-ing-djaman, over de leer der laatste dingen (zie Meded. XXVII). c. Proeve eener Javaansche spraak kunst door Gottloh Brückner, zendeling. — Gedrukt te Serampore op de Mis siou-press, 1830. d. Een pakje .Javrnmwhe traetaatjes door G. Brückner, gedrukt als voren. e. Tjarakan Anjar. Nieuw-Jav,-i: spel- en leeaboekJß, door W. Hoezoo, zendeling te Samarang, :ii> tbr. liij G. T. C. van Dorp & Co. te Samarang, 1882. f. Boekoe adjarau baroe. Maleisch spel- en leesboekje door ilinzillden. g. Zes-eudertig leer- en leesboekjes in het Maleisch en vijf dito in de Javaanßche taal. Allon uitgegeven door het Zendelinggenootschap ten gebruiko in de inlandsche gemeenten en scholen. 11. Eenige leerboeken voor het Javaansch en Maleisch. — W. Hoezoo, zendeling te Samarang. a. Proeve eener Javaansche Bpraak kunst. b. Een pakje Javaansclie tractaatjes. e. Hieuw javaansch spel- en lees boekje. d. Maleisch spel- en leesboekje. 12. Boeken uitgegeven door de TTtrechtsche zendingsver eeniging. A. Nieuw-Guinea. a. Syllabaar en leesboekjea, door J. L. Otterspoor. 1807. b. Psalmen en Gezangen in de Noe foorsche taal, door N. Rinnooy. 1875. c. Genesis in het Noefoorseh, door N. Rinnooy. 1876. d. Noefoorscho spraakkunst, door J. L. van Hasselt. 1870. e. Hollandsch Noefoorsch en Noe foorsch Hollandscli woordenboek , door J. L. van Hasselt. 1876. f. liet evangelie van Lucas in Int Noefoorsch, door J. L. van Hasselt. 1878. g. Bijhelsche geschiedenis van M. Zalm in het Noefoorsch, door J. L. van Hasselt. 1880. h. Het evangelie van Mattheus in het Noef'oorsoli, door J. L. van Hasselt. 1881. i. Noefoorsch schoolboekje, door W. L. Jens. 1882. B. Halmahoira. a. Syllabaar door C. de Graaf. 1877. h — d. Leesboek jes, l', 2e en 3" gedeelte, door C. 'de Graaf. 1877. C. Hali. a. Handleiding bij de beoefening der Halinpesehe taal, door B. van Eek. 1874. 4. Eerste proeve van een Balineesch- Hollandsoh woordenboek, door R. van Eek. 1876. i:i. Een boekje gedrukt in 18(30, door het Ügasch zen delinggenootschap te Bandjer niasin. — D. E. E. Wol terbeek Muller, te Voorburg. 11. Kene verzameling van 21 Neger-Engelsche boeken, door de zending der Evangel. Broedergemeente te Paramaribo geschreven en uit gegeven. — J. Kersten, in Suriname. 15. Eenige proeven van bij belvertaling in in - landsche talen. — A. W. Sijthoff, uitgever te Leiden. Groep 111. 22« Klasse. 244 1. Het N. Testament in het Soenda neesch. 2. Het Evangelie van Lucas in het Soeudaneesch. 3. Het Evangelie van Marcus in het Soendaneesch. 16. Javaansche Bijbel vertaling. — Kon. Mil. Akad. te Breda. 1. Het Nieuwe Testament in de Ja vaanscho taal. Uitgegeven door het Nederlandsch Bijbelgenootschap, 's Gra venhage, Fuhri, 1848. f°. 2. De boeken des Ouden Verbonds in de Javaansche taal. Uitgegeven door het Nederlandsch Bijbelgenootschap. 'sGravenhage, Fuhri, 18S4, 3 Dln. B°. 17. Werken uitgegeven door het Nederlandsch B ij belgenootschap. — Het Ned. Bijbelgenootschap, te Amsterdam. A. linguïstische werken. 1. B. F. Matthes, Makassaarseh- Hollandsch Woordenboek met ethnogr. Atlas. 2. B. F. Matthes, Makassaarsche Chrestomatliie. 3. B. F. Matthes, Makassaarseho Spraakkunst. 4. H. N. van der Tuuk, Bataksch— Hollandsch Woordenboek, met ethno graphische platen. 5. H. N. van der Tmik, leesboek, bevattende stukken in het Tobaascli, Mandaïlingsch en Daïrisch. Vier stuk ken. 6. H. N. van der Tuuk, Tobasche Spraakkunst, in 2 stukken. 7. B. F. Matthes, Boegineesche Chrestomatliie, Ie deel. NB. De beide andere stukken der Boegineesche Chrestomathie, liet Boegineesch Woordenboek en de Boegineesche Spraakkunst van Dr. Matthes zijn op kosten der Regeering uitgegeven en reeds vermeld Groep I, Ie KI., n°. 10 (14-16). 8. A. Hardeland, Dajacksch—Deut sches Wörterbuch. 9. A. Hardeland, Dajacksche Gram matik. B. Bijbelvertalinqen. 10. Het Oude Testament, in 't Ja vaausch, 3 deelen. 11. Het Nieuwe Testament, in't Ja vaansch, in folio. 12. Het Nieuwe Testament, in 't Ja vaansch, in B°. 13. Het boek der Psalmen in 't Ja vaansch. 14. Het Evangelie van Markus in 't Javaansch. 15. De Bijbel in het Dajaksch, 3 deelen. 16. Het Oude Testament in het Da jaksch, 'i deelen. 17. Het Nieuwe Testament in het Da jaksch. 18. Genesis in het Bataksch. 19. Exodus in het Bataksch. 20. Het Evangelie van Mattheus in 't Bataksch. 21. Het Evangelie van Markus in 't Bataksch. 22. Het Evangelie van Lukas in 't Bataksch. 23. Het Evangelie van Johannes in 't Bataksch. 24. Handelingen der Apostelen in 't Bataksch. 25. Het Scheppingsverhaal, Gen. I , in 't Batnksch. 26. Het Evangelie van Markus in het Bataksch, dialect van Angkola. 27. Het Evangelie van Markus in 't Alfoersch. 28. Genesis in 't Boegineesch. 29. Het Evangelie van Mattheus in 't Boegineesch. 30. Het Evangelie van Markus in 't Boegineesch. 31. Het Evangelie van Lukas in 't Boegineesch. 32. Het Evangelie van Johanües in 't Boegineesch. 33. De Handelingon der Apostelen in 't Boegineesch. 34. Genesis in 't Makassaarsch. 35. Het Evangelie van Mattheus in 't Makassaarsch. 36. Het Evangelie van Markus in 't Makassaarsch. 37. Het Evangelie van Lukas in 't Makassaarsch. 38. Het Evangelie van Johannes in 't Makassaarsch. Groep 111. 22e Klasse. 245 39. De Handelingen der Apostelen in 't Makassaarseh. 40. Het Nieuwe Testament in 't Soendaasch. 41. Het Evangelie van Lukas in 't Soendaaseh, met Arabische karakters. 42. Het Oude Testament in 't Ma leisch. 43. Het Nieuwe Testament in 't Maleisch. 44. Genesis in 't Maleisch. 45. Het Evangelie van Mattheus in 't Maleisch. 46. Het Nieuwe Testament in 't laag Maleisch. 47. Het boek der Psalmen in 't laag Maleisch. 18. De Christel ij ke zen ding in de residentie Timor, door W. M. Donse laar. Overdruk uit de „Mede deelingen van wege het Ned. Zendelinggenootschap", Deel XXVI. 3e st. — W. M. Don selaar, Hulpprediker Ie kl. in Ned.-Indië. 19. Kaart der beide we reldhalfronden, getee kend in de kweekschool voor inlandsche onderwijzers te Ta nawangko, door J. Adam. — N. Graafland, Directeur der kweekschool voor onderwijzers van het Ned. Zendelinggen. te Tanawangko. 20. Model van de kerk op Nias. — Kramer, zende ling te Goenoeng Sitoli. 21. Model van de kerk te Plaradja (Bataklanden). — Metzier, zendeling. 22. Model door Dajak sche christenen vervaar digd, van de kerk door de Zendelingen te Kwala Kapoeas (Borneo) opgericht. — Rrjnseh Zendelinggenootschap, te Barmen. 23. Model van de kerk te Mendomai (Borneo) met een toren, door Dajaksche Christenen vervaardigd. — Bijnsch Zendelinggenoot schap, te Barmen. 24. Model eener kapel op het eiland Nias door de Zendelingen opge richt. — Rrjnseh Zendeling genootschap, te Barmen. 25. Model der R. K.kerk te Larantoeka, een aantal jaren geleden onder leiding van pas toor Fransen opgericht. 26. Vier stuks was kaarsen van Larantoeka, eil. Ploris. 27. Afbeelding in sar ton van de gebouwen be hoorende tot het „Semi narium ter opleiding van in landsche christenen tot den evangeliedienst", te Depok in het Buitenzorgsche, vervaardigd door de kweekelingen. — Het Centraal Comité voor de op richting en instandhouding van dat Seminarie, te Am sterdam ; in Indië vertegenwoor digd door het Genootschap van In- en uitwendige zending te Batavia. NB. Deze stichting, waarvoor een aanzienlijk kapitaal is bijeenge- Groep 111. 22» Klasse. 246 bracht, heeft ten doel het geven eener grondige wetenschappelijke opleiding aan inlanders, die, op verzoek van in Nederl.-Indië ge vestigde zendelingen of predikan ten, met toestemming van hunne bloedverwanten, in het Seminarie worden opgenomen, om ,na vol brachten leertijd, onder toezicht der voormelde godsdienstleeraars, als verkondigers van het Evange lie en als onderwijzers onder hunne stamgenooten werkzaam te zijn. Het Seminarie is geopend 21 Augustus 1878; op 30 Augustus 1882 deden vier kweekelingen hun eindexamen, drie Dajaks van de Zuid- en Oosterafdeeling van Borneo, — waar de directeur der inrichting, de heer Hennemann, vroeger in een gelijke betrekking werkzaam was — en één jonge ling van Depok. Behalve inlan ders uit Borneo, zijn er uit de Bataklanden en uit de Mina hassa , in 't geheel 30 kweekelin gen. Het onderwijs wordt gegeven in het Maleisch; het Nederlandsch is er leervak. Het onderricht daarin, in de reken- en aard rijkskunde, de algemeene geschie denis en natuurkunde wordt ge geven door den onderwijzer Iken; de cursus duurt in den regel vier jaren, het godsdienstonderwijs bekleedt natuurlijk de eerste plaats. Ook zang en vioolspel ter begeleiding van den zang wordt onderwezen. Groep 111. 23« Klasse. 248 slag althans van de meeste dezer collectiën vormen en tevens het materiaal voor ruil hebben verschaft, waardoor ze in het bezit zijn geraakt van een groot deel van hetgeen haar van elders is toegevloeid. Het minst geldt dit wel van het antiqua risch Museum, en toch is ook dit in het bezit van eene schoone verzameling van beelden, bronzen, opschriften enz., die ons de Javaansche oudheid doen kennen, en van enkele merkwaardige uit onze andere koloniën afkomstige stukken. Het is dan ook met het oog op die verwachte inzendingen dat eene afzonderlijke rubriek voor de behoeften van den verzamelaar in den Catalogus is aangenomen. Die inzendingen konden van tweeërlei aard zijn. Ten eerste boeken die de voorschriften voor het verzamelen en bewaren uiteenzetten, ten andere werktuigen, praeparaten en toestellen voor het vangen van allerlei dieren, het bijeenbrengen van planten en specimina van gesteenten, ertsen en fossielen, het nemen van afdrukken van inscriptiën en ornementen enz. enz. Wat de literarische gidsen voor verzamelen en bewaren betreft, zij bestaan in menigte in alle talen van het beschaafde Europa en ontbreken ook niet geheel in de Nederlandsche literatuur. Althans wat zoölogie betreft zijn wij niet slecht voorzien, en mag ik op de volgende (echter niet ingezonden) geschriften wijzen: Handleiding tot de beoefening der Dierkunde door H. Schlegel. Uitgegeven voor rekening van de Kon. Mil. Akad., 2 Deelen met platen. Breda, 1857. Handleiding bij het opsporen en verzamelen van voor werpen uit het dierenrijk, ook in Oost- of West-Indië, door Dr. A. A. W. Hubrecht. Leiden, 1879. Handleiding voor het verzamelen, bewaren en verzenden van Uitlandsche insecten, uitgegeven door de Ned. Ento mologische Vereeniging. 's Gravenhage, 1882. Voor het verzamelen en bewaren van planten, delfstoffen, ethnologische, archaeologische en kunstvoorwerpen zijn ons geene Nederlandsche handleidingen bekend, maar men moet erkennen dat er op het zoölogisch gebied wel de meeste behoefte aan bestaat, dewijl daar de moeielijkheden het grootst en de in acht te nemen voorschriften het talrijkst zijn. Het gemis van boeken kan eenigermate vergoed worden door de handleiding geboden door model-verzamelingen, die met het oog op het onderwijs zijn samengesteld. Het is uit dien hoofde dat wij gemeend hebben eene plaats te mogen geven aan eene inzending van den heer C. Übaghs te Maastricht, die, ofschoon op de geologie van de Nederlandsche provincie Limburg be- Groep 111. 23e klasse. 249 trekking hebbende, ook voor het geologisch onderzoek der kolo niën nuttige wenken geven kan. Vooral de onder letter c voor komende solutie ter verharding en conserveering van fossiele voorwerpen, is hier geheel op hare plaats, en brengt ons tevens over op het terrein der tweede klasse van voorwerpen, die van werktuigen, toestellen en praeparaten voor verzameling en bewaring. Dat, die enkele solutie uitgezonderd, niets van dezen aard is tentoongesteld dat uit Nederland of zijne overzeesche bezittin gen afkomstig is, kan ons niet bevreemden, daar de Neder landsche verzamelaar gewoon is zich het noodige uit Frankrijk, Duitschland of Engeland te ontbieden, en de overvloed en goed koopheid van het vreemde fabrikaat het opkomen eener in heemsche industrie, die toch slechts in de behoeften van wei nigen zou te voorzien hebben, in deze richting belemmert. Onder de buitenlandsche magazijnen is vooral de firma Deyrolle te Parijs bekend, en hare keurig afgewerkte artikelen zijn zeer in trek. Daartoe behooren o. a. de nette kartonnen doozen, waarin de insecten-verzamelingen van Dr. Hagen en H. J. Veth (Groep I, 6e KL, n°. 39 en 40) op deze Tentoonstelling zijn geplaatst. Van inzendingen uit den vreemde hebben wij hier de voort brengselen geplaatst der met roem bekende chemische fabriek van Dr. Theodoor Schuchardt, te Görlitz in Pruisisch Silezië, wier eigenaar van 1859—1865 directeur was van de chemisch technische werken in het aan Prins Frederik der Nederlanden be hoorende vorstendom Muskau. De uitgebreide inzending is zeker niet rechtstreeks voor de behoeften van wetenschappelijke reizi gers ingericht, maar bevat veel waaruit zij nut kunnen trekken en dat alleszins hunne aandacht verdient. ■ Dit in bijzonderheden aan te wijzen, kan natuurlijk hier onze taak niet zijn. De kunst van verzamelen en bewaren hangt ten nauwste zamen met de kunst van wetenschappelijk waarnemen en de kennis der daartoe noodige werktuigen, waaraan de rubriek B dezer Klasse gewijd is. In vereeniging met de kennis van het geen als kleeding en dekking, voedings-, verdedigings- en trans portmiddelen door den reiziger moet worden medegevoerd, en waarvan sprake was in de 21 KI., lett. A, vormen zij de hoofd bestanddeelen van eene groep van kundigheden, die zich allengs tot een zelfstandigen tak van wetenschap begint te ontwikkelen, en die men „de Kunst van reizen" zou kunnen noemen. Het is misschien jammer dat de genoemde drie takken dezer kunst niet onder een afzonderlijk hoofd in ons programma zijn ver eenigd. Wij zouden dan het voorbeeld gegeven hebben van eene vereeniging van bij elkander behoorende zaken, die tot dusver Groep lIT. 14' Klasse. 25 kleinigheden na aan den eersten gelijk. Van de initialen wijzen de beide laatste Willem Lodewycksz, deelgenoot van den tocht, als schrijver aan; de beteekenis der drie eerste schuilt in het duister. ZieTiele, Mém. Bibliogr., p. 128, 130. 11. Eenige reisbeschrij vingen. — D. E. E. Wol terbeek Muller, te Voorburg. o. Anaon's reis (1740—44). Uit het Engelsch. J. Stavorinus 1 ' reizen, 3 deelen (zie n». 7.42.). c. Tasman's reize, 1642, Amsterdam, 1860 (zie n°. 6. *.). 12. A. J. A. Gerlach, Fastes militaires des Indes Orientales Néer landaises. Zalt-Borniuel, Noman, 1859, B°. — Kon. Milit. Akad., te Breda. 13. De vestiging en uitbreiding der Neder landers ter Westkust van Sumatra, door Gen. Maj. H. J. J. L. Ridder de Stuers. Met Platen en Kaar ten , 2 Deelen, Amsterdam, 1819, 1850. — Van Kampen en Zoon, uitgevers te Am sterdam. 14. De Bonische expe ditie n, krijgsgebeurtenissen op Celebes in 1859 en 1860, volgens officiëele bronnen be werkt , door M. T. H. Perelaer, met portret, platen, kaarten en terreinschetsen. Leiden, Kolff, 1872. 2 Deelen B°. — Maj. M. T. H. Perelaer. 15. Eenigewerken over de geschiedenis onzer oorlogen en veroverin gen in Oost-Indië. — Prof. P. J. Veth, te Leiden. a. Het Nederlandseh Oost-indisch leger ter Westkust van Sumatra(lBl9 — 1845), door luit. kol. H. M. Lange, 'sHertogenb. 1852. 2 Deelen, in één band. B°. b. Montrado, Geschied- en krijgs kundige bijdrage betreffende de onder werping der Chineezen op Borneo, 18^4—1856, door W. A. van Rees. 'sHortogenb. 1858. B°. c. De oorlog op Java van 1826 tot 1830, door A. W. P. Weitzel, 2 dee len. Breda, 1852, 1853. B°. d. Geschiedenis van den oorlog op Java van 1825—1830, door J. Hage man JCzn. Batavia, 1856. B°. e. De oorlog tusschen Nederland en Atelrin, door kapt. Q. Kepper, met platen. Rotterdam, 1874. 4°. f. De oorlog met Atchin, beschreven en afgebeeld voor het Nederlandsche volk, door P. Vergera. — Doesborgh, 1875. g. Atjeh. Verzameling van bulletins nopens de tweede expeditie. Batavia, landsdrukkerij, 1874. 16. W. Thorn, Memoir of the conquest of Java, with the subsequent operations of the Britisch forces in the oriental Archipelago. To which is subjoined a statistical and historical sketch of Java. Lon don, Egerton, 1815. 4°. — Kon. Milit. Akad., te Breda. 17. Précis de la cam pagne de Java en 1811, par Ie duc Bernard de Saxe-Weimar-Eisenach. La Haye. 1834. — Prof. P. J. Veth. 18. Het grondgebied Groep 111. 23- Klasse. 250 meer op zich zelve behandeld werden. Galton'a beroemde, in tal van uitgaven verschenen „Art of travel" houdt schier alleen de praktische behoeften van den reiziger in onbeschaafde landen in het oog, zooals ook blijkt uit het tweede deel van den titel „or shifts and contrivances available in wild countries". Voor de wetenschappelijke vorming en opleiding van den reiziger, die het verzamelen van wetenschappelijke voorwerpen en het verrichten van wetenschappelijke waarnemingen beide omvat, bestaan uitnemende werken in de Engelsche, Fransche en Hoogduitsche talen, waaronder het vaak herdrukte „Admiralty Manual", de door de Royal Geographical Society uitgegeven „Hints to travellers", het „Manuel du Voyageur" van D. Kalt brunner, en de „Anleitung zu wissenschaftlichen Beobachtungen auf Reisen" van G. Neumayer, als de meest aanbevelenswaar dige mogen genoemd worden. Ook het Nederlandsch Aardrijks kundig Genootschap heeft eenmaal het plan opgevat zulk een werk in het licht te geven, dat onder den titel „Handboek tot wetenschappelijke waarnemingen ten behoeve van reizigers, koloniale ambtenaren, consuls en andere residenten in vreemde gewesten" zou verschijnen. Het plan omvatte 13 onderdeelen, die aan verschillende bewerkers waren opgedragen en ieder af zonderlijk zouden worden uitgegeven om later tot één bundel te worden vereenigd. Het negende hoofdstuk: „Handleiding tot het statistisch onderzoek", door Prof S. Vissering te Leiden, was het eerst gereed en leverde een uitmuntend model van behan deling. De tweede ingeleverde bijdrage getuigde van te eenzij dige opvatting om onveranderd gebruikt te kunnen worden; de overige bleven achter. Het zou ten hoogste wenschelijk zijn dat dit plan, 't welk door meerdere eenvoudigheid aan de eene, grootere volledigheid :ian de iindere zijde, van de bestaande handboeken aanmerkelijk afweek, nog eens weder met beteren uitslag werd opgevat, maar ik zou het dan willen uitgeven onder den titel van „de Kunst van reizen", en er de drie zaken in wenschen saamgevat te zien, die ik als de drie hoofdbestand deelen dier kunst heb genoemd. P. J. VETH. Groep 111. 23" Klasse. 251 1. Geologische model verzameling. — C. Übaghs, te Maastricht. o. Een profiel voorstellende de op volging der geologische lagen of for maties van de provincie Limburg, met een tabel, die de geologische benaming en gemiddelde dikte van ieder. aanwijst. 4. Twee vitrinen bevattende eene geologisch-palaeontologische verzameling in '2B afdeelingen, correspondeerende mut liet aantal lagen van het profiel, en ongeveer '200 soorten van fossielen, te z;.men ie omstreeks duizend exem plaren, bevattende. NB. In deze verzameling komen zeer zeldzame zaken voor, waarbij wij echter met het oog op het dool van de opneming dezer verzame ling hier niet mogen verwijlen. c. Een flesch met eene solutie tot verharding en bewaring van in aan vankelijke ontbinding verkeerende fos siele voorwerpen, zoo beenderen als afdruksels van planten, insecten en dergelijke, verkrijgbaar bij P. Hahmes, drogist te Maastricht k f'2 de ÜOO gram. NB. Door twee met deze solutie ver harde, en een ter helfte in na tuurlijken toestand bewaard en ter helfte verhard fossiel been uit het llaaatriohtsche tufkrijt wordt da waarde van dit middel aangetoond, 2. Verzameling van chemische praeparaten voor wetenschappelijke doeleinden. — Chemische fabriek van Dr. Th. Schu chardt, te Görlitz in Silezië. n. Twintig antiseptische, desinfec teerend werkende praeparaten. b. Dertig pharmaceutisch-medische praeparaten. c. Vijftien photographische chemica liën. d. Honderd-en-dertig praeparaten tot wetenschappelijk gebruik. e. Verschillende verzamelingen in étoi's., t. w. 1. Vijftien metaalstaven. •1. Kalium- en Natrium-kristallen en vloeibare vermenging (legeering) van beide metalen. 8. Vier-en-zestig elementen. 4. Acht phosphoresceerende praepa raten. f>. Acht fluoresceerende praeparaten. 6. Twintig kunstmatige kristallen. 7. Achttien spektroskopische praepa raten. 8. Modellen der 16 grootste dia manten. /. Vijf-en-twintig kunstmatige kris tallen onder tien groote en 25 kleine glazen klokken. y. Oubm Ma tTraanglas, parallelopi peda vun Pidym- en Erbium-glas. De Pheniciërs bevoeren de Middellandsche zee, zijn zelfs tot in Engeland doorgedrongen en hebben, naar men verzekert, Afrika omgevaren. De Hindoes hebben op gelijke wjjze, reeds in de eerste eeuwen onzer jaartelling, van Voor-Indië uit de straat van Malakka bevaren, de oostkust van Sumatra betreden en op Java koloniën gesticht. Maar beide voeren langs de kust en verloren die zoo weinig mogelijk uit het oog. Het was inderdaad een vermetel waagstuk van Columbus B. Werktuigen voor wetenschappelijke waarnemingen. Groep 111. 23» Klasse. 252 om, slechts voorzien van kompassen, de kust te durven ver laten en zich op de open zee te begeven, zonder middelen om de plaats te bepalen waar hij zich bevond. Eerst door Newton zijn de instrumenten uitgevonden, de zoogenaamde spiegel instrumenten (sextant, octant enz.) die geen vaste opstelling behoeven. Zij stellen den zeeman in staat om, wanneer hij tevens een uurwerk kan raadplegen dat den tijd aanwijst van eenig punt (b. v. Greenwich) waarvan de lengte bekend is, met voldoende nauwkeurigheid te berekenen, op welke lengte en breedte van het aardoppervlak zijn schip zeilt. Maar bekendheid met de plaats op aarde waar hij zelf zich bevindt, is voor den zeevarende niet toereikend. Hij behoort ook de lengte en breedte te kennen van de plaats waarnaar hij koerst, alsmede van alle punten die hij wenscht aan te doen of te mijden. De lengte- en breedtebepaling van punten op den vasten bodem kan met belangrijk grooter nauwkeurigheid geschieden. Deze heeft plaats met instrumenten die een vaste opstelling erlangen en behooren tot de familie der theodolieten. Vooral na de uitvinding van den telegraaf, die in staat stelt den gang van het uurwerk des waarnemers te vergelijken met den tijd van de plaats waarover de eerste aardmeridiaan loopt, bereikt men een nauwkeurigheid die aan oningewijden onge loofelijk zou toeschijnen. In de laatste twintig jaren is op Java een geographische op neming onderhanden genomen. Behalve als grondslag voor latere topographische, statistieke en kadastrale opmetingen, had zij voornamelijk de nauwkeurige lengte- en breedtebepaling van de voornaamste punten in den Archipel ten doel. — Zij bediende zich van een hoogst volkomen soort van theodolieten: de universaal-instrumenten. Hare uurwerken waren chronometers, bij welker vervaardiging hoofdzakelijk een geregelde gang wordt beoogd. De secundaire opmetingen gebruiken eenvoudiger instrumenten: den gewonen theodoliet, de boussole, het astro labium enz. Ook voor de basismeting van de geographische driehoeksmeting worden meetstaven van kostbare samenstelling gevorderd, wil men de vereischte nauwkeurigheid bereiken, terwijl de secun daire en volgende driehoeksmetingen kunnen volstaan met stalen meetveeren of ijzeren meetkettingen. Al deze instrumenten, zoowel bij de brigades van verschil lende opnemingen als bij den Waterstaat en het Mijnwezen in gebruik, beide voor hoekmeting en voor waterpassing, de kwik- en aneroïde-baroineters ingesloten, wijken niet af van die welke in Europa worden aangewend. Alleen zijn meermalen, Groep 111. 23» Klasse. 253 bij bestellingen, de stalen assen der instrumenten vervangen door bronzen, daar dit metaal beter bestemd is tegen de oxy deerende invloeden van het klimaat. De bedervende invloed van den atmospheer treft echter bij deze instrumenten in de eerste plaats de lenzen der kijkers, die spoedig verweeren. Tegen dit euvel schijnt nog geen afdoend geneesmiddel gevonden te zijn. De waterpas-instrumenten van Troughton and Simms, in Europa gezocht om hunne vele deugdelijke eigenschappen, heb ben, wat Indië betreft, nog dit voor, dat alle metaaldeelen met een vernis zijn bestreken dat ze roest-vrij maakt. Maar een instrument van betrekkelijk nieuwe vinding verdient voor Indië de opzettelijke aandacht. Voor elk ontwerp in geacciden teerd terrein dat op een relief-kaart berust, zooals wegen, spoor wegen , kanalen, bevloeiingswerken enz., is de tacheometer (tachy meter) van Moinot, die een snelle en tevens nauwkeurige opneming van het terrein toelaat, van onschatbare waarde. Dit instrument behoort eveneens tot de familie der theodolieten, maar wijkt, met het oog op zijne bestemming, daarvan in sommige onder deelen af, terwijl het voorzien is van eenige hulpinrichtingen die het in sommige gevallen boven andere instrumenten de voor keur geven. Bij den tacheometer is gebruik gemaakt van de denkbeelden van Porro. De kijker is voorzien van een anallatieke buis, zoodat hij niet alleen bestemd is voor het nieten van horizontale en vertikale hoeken, maar tevens dient als nauwkeurige af standsmeter. Tevens is aan het instrument een buis aangebracht waarin een magneetnaald zwevende is opgehangen. De waar nemer is daardoor in staat gesteld om ook azimuth-bepalingen te doen. Eindelijk is de limbus niet in 300 deelen (graden), maar in 400 deelen verdeeld, elk met een onderverdeeling in 100 centesiniale minuten, overeenkomende met 32 seconden boogs. Bij het instrument behooren, behalve het noodige aantal baken, een centesimale transporteur en een schuifschaal of' rekenliniaal. Deze rekenliniaal biedt, bij een aldus vervaardigd instrument, de gelegenheid om honderden tijdroovende logarithmische bereke ningen daags te ontgaan, daar de verlangde uitkomsten op de liniaal direct worden afgelezen. Instrumenten van deze soort, door Richer te Parijs vervaardigd, zijn met gewenscht gevolg door den ingenieur J. L. Cluysenaer gebruikt bij de spoorwegopneming op Sumatra. Deze opneming is in nauwelijks 2 1 /, jaar verricht, terwijl zij, zonder toepassing van taeheometers, allicht het dubbele van dien tijd zou gevor derd hebben. Deze instrumenten verdienen alzoo ten volle de aandacht; Groep NI. 23» Klasse. 254 alleen de schuifschalen hebben niet in alle opzichten voldaan. De houten linialen, bij de instrumenten geleverd, trokken krom. Op metalen linialen, in Indië vervaardigd, werd de verdeeling spoedig dof en onleesbaar. Ivoren linialen werden door fabri kanten ontraden. Ook deze — zeide men — zouden krom trekken. Eene voor de tropen deugdelijke constructie der schuif schalen is dus nog een open quaestie. Sedert een twintigtal jaren bestaat te Batavia een observa torium voor magnetische en meteorologische waarnemingen. Hiermede is in een groote leemte voorzien, dewijl van dat deel der aardoppervlakte waarnemingen voorheen ontbraken. Onder verwijzing naar Groep I, 2de klasse, wordt hier alleen medegedeeld, dat de waarnemingswerktuigen meestal zelfregis treerend langs photographischen weg zijn. In de jaarlijks verschenen tabellen van Dr. P. A. Bergsma, Direkteur van het Observatorium, vindt men van uur tot uur barometerwaarnemingen omtrent den luchtdruk; waarnemingen omtrent het watergehalte van de lucht met den hygrometer en psychroineter; opgaven omtrent de richting en de snelheid van den wind met den windwijzer en den windstootmeter; de decli natie en inclinatie van de magneetnaald', gemeten met de declinatie- en inclinatie-boussole, en de hoeveelheid gevallen regen, gemeten met den regen meter. Al deze werktuigen wijken in samenstelling niet af van die welke in Europa in gebruik zijn. Daar echter de hoeveelheid gevallen regen in tropische landen op korte afstanden soms verbazend uiteenloopt en de regenmeter een gemakkelijk te behandelen werktuig is, worden thans op 150 verschillende stations regenwaarnemingen gedaan. Nog zijn door Dr. E. van Rijckevorsel, van 1874 tot 1877, een serie magnetische waarnemingen door den geheelen Archipel gedaan, ten einde op de verschillende punten nadere kennis te erlangen omtrent de magnetische afwijking. Het verslag over deze waarnemingen is opgenomen in de werken van de Konink lijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. C. L. F. POST. Groep 111. 23' Klnsse. 255 3. Verzameling van in strumenten ten gebruike van wetenschappelijke reizi gers. — A. Molténi, fabrikant van optische, physische en ma thematische instrumenten voor de Marine, te Parijs. sche kaarten, betreffende de Nederl. bezittingen in Oost- Indië, te zamengesteld aan het Topographisch Bureau van den Generalen Staf te Batavia, in steendruk gebracht aan de To pographische Inrichting te 's (Jraveuhage. — Topogra phische inrichting van het Departement van Oorlog, te 's Gravenhage. a. Authropometer (trousse anthropo morphique). — Werktuig waarmede' het lichaam on do lichaamsdeelen van een levend menscli in korten tijd nauw keurig worden gemeten. — 125 fr. 6. Brocasche stereograaf (stéréographe Broca). ■ — Verbeterd instrument om voorwerpen op een gemakkelijke «ijze na te teekenen. — 200 Ir. e. Diagraaf. — Een werktuig dat het vorige als het ware completeert. — 200 fr. d. Taoheogmf van Meresse (Taehy graphe Meresse). 150 fr. e. Kaliber-passer van Barcon(Calibre Barcon). — 80 fr. f. Photographie-toestol (zie inleiding op 20e KL A). — SM fr. g. Zonnew ijzer (chronomètre aulaire). — Hoogst kunstig samengesteld werk tuig, dat men gebruiken kan zonder met de geographiselie breedte van het emplacement bekend te zijn en dat den waren gemiddelden tijd aangeeft. — 75 fr. A. Groote projectie-toestel (grand appareil de projeotion). — ifiO Ir. i. Voet met inrichting voor totale terugkaatsing (Support a réflexion totale). — 75 fr. j. Kleine projectie-toestel. — 125 fr. Ie Lijst (cadre) met 30 photogra phiën. — 75 fr. 4. (Album.) Voorschrift ter vervaardiging van topographi 5. Twee photograpbi sche negatieven met b ij— behoorende afdrukken, om te doen uitkomen, hoe ge makkelijk het tegenwoordig voor alle bezoekers en bewo ners van vreemde gewesten is, dragelijke photographische af beeldingen te vervaardigen. De gevoelige platen waarmede deze negatieven vervaardigd zijn door den heer P. Oosterhuis, photograaf te Amsterdam, zijn in December 1881 gepraepa reerd, en na zonder bijzondere /.mg lii'waard te zijn, te Ba tavia in Januari 1883 geëx poseerd, en, zonder zorgvul dige verpakking, weder naar Nederland gebracht en eerst in April 1883 ontwikkeld. — D. D. "Veth, te Amsterdam. Onder de bepalingen onzer Grondwet wier behoud wij niet op te hoogen prijs kunnen stellen, behoort voorzeker die van art 8: „Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de C. De drukpers en hare voortbrengselen. Groep 111. 23» Klasse. 256 drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet." Eeuwen van aanhoudende worsteling tusschen volken en vorsten zijn noodig geweest, eer de vrijheid des woords op heerschzucht en lichtschuwheid was veroverd. Was dit in de Europeesche landen het geval, hoeveel te meer in de koloniën en wingewesten dier rijken, bijna zon der uitzondering door het recht van den sterkste veroverd. De Republiek der Vereenigde Nederlanden, hoe ook te recht als bakermat, rust- en lustplaats der vrijheid beschouwd, was ten opzichte van dit onderwerp, waar het de Staatkunde der Regee ring raakte, niet vrijzinniger dan andere landen, en met name in de Oost-Indische bezittingen heerschte een angstvallige zorg om alles wat tot de handelingen der bestuurders betrekking had, voor het oningewijde oog des grooten publieks te verber gen. Zelfs nog in de tweede helft der 17 de eeuw ontbood de Indische regeering de benoodigde drukwerken uit patria, en eerst omstreeks dien tijd dagteekent de eerste drukkerij in Indië. Zoo vinden wij vermeld, dat de Indische regeering in 1668 een contract sloot met den boekbinder H. Brants, voor het drukken van drukwerk en zegels, waartoe de Regeering al het benoodigde uit patria liet komen en aan den contractant ter andere zijde leverde, tegen een vergoeding van 25% boven factuursprijs voor interest, risico, vracht en tol. Het schijnt dat de heeren Bewind hebberen der Edele Compagnie niet bijzonder gesteld waren op het bezit eener drukkerij in Indië; althans werd in het begin der 18 ue eeuw een „eisch" voor een nieuwe drukkerij hier te lande ontvangen, waar nog altijd een andere eisch voor het zelfde onderwerp, maar reeds van 1672 dateerende, onuitgevoerd lag. En toch waren die eischen niet buitensporig te noemen, daar men zich met één pers en acht zethaken tevreden wilde stellen. Welk gehalte van werk er geleverd werd, kan men opmaken uit het feit, dat de Gouverneur-Generaal van Riebeek zelf de proeven moest corrigeeren. Tot deze zelfde aangename bezigheid was ook nog Valckenier gedwongen, die in 1737 zich in eene vergadering van den Raad van Indië beklaagde over de „menigvuldige slordigheden en bespottelyke, onbesounen eer titulen en stellingen, die dagelyks by het drucken van aller hande instrumenten werden ontdekt, in zoo verre, dat zelfs de gemeene dood-cedullen daarmede sooseer vervult zyn, dat zyn Edelh*. zig menigmalen moeste verledigen om deselve te corri geeren en alle nodeloose byvoegselen daaruyt te haaien." Deze klacht had ten gevolge, dat een lid in den Raad van Justitie te Batavia tot corrector werd aangesteld. Wel was zyn titel censor, maar de omschrijving zijner werkzaamheden, nl. „resumtie en Groep 111. 23- Klasse. 257 correctie der voorsz. dood-cedullen, welker getal nog dagelykx is toenemende, maar ook van alle andere instrumenten, die in de stad-druckery mogten gedruckt worden, dog alvorens ter pers gebragt te worden, door hem zullen moeten wezen oversien en des noods verbetert," duidt genoegzaam aan, van welken aard het censorschap was. Later schijnen de bemoeiingen van den censor uitgebreid te zijn; althans in 1766 kreeg de toenmalige in last, goed toe te zien of in de catalogi voor boekverkoopingen ook boeken voorkwamen, die wegens hun ergerlijken of laster lijken inhoud volgens 's lands wetten verboden waren, en zoo hij dergelijke aantrof, moest hij die door beulshanden laten verbranden. Mij is evenwel onbekend, of het vreedzame kasteel plein te Batavia ooit van een dergelijk auto-da-fé getuige is geweest. Het zal niemand verwonderen, dat de Bataviasche drukkerijen der 17 de en 18 de eeuw niets leverden dan plakkaten, reglemen ten, instructiën, ordonnanciën, orderboeken, naamboeken en dergelijke officiëele bescheiden, afgewisseld door een uitschrij ving van een dank- en bededag, door een loterij of lijkrede. Al wat daar buiten viel was uit den booze en kon en mocht alleen in patria het licht zien. Nu eens sukkelend met gebrek aan letter, dan aan papier, worstelde men de 18 de eeuw door en ving de 19 de aan, die in den staatkundigen toestand van Europa zulke groote veranderingen teweeg bracht, waarin noodzakelijk onze republiek en hare bezittingen buiten Europa moesten dee len. De Oost-Indische Compagnie was onder de gevolgen van haar wanbestuur bezweken; hare bezittingen kwamen aan den Staat en deze zelf welhaast onder Frankrijk, hetgeen Engeland aanleiding gaf, zich van onze overzeesche gewesten meester te maken. Dat bjj den toestand van overgang en verwarring aan geen nieuw leven voor de pers te denken viel, ligt voor de hand; en geenszins verwondert ons daarom de klacht, in 1804 in den boezem van het Bataviaascb Genootschap van Kunsten en Wetenschappen geuit, dat „bij de uitbarsting van een nieuw en nog dreigender oorlogsvuur aan geen nieuwe drukletters te komen was. Gedane eischen bleven onvoldaan; voldane werden door onderschepping verijdeld." Onder het bestuur van den maarschalk Daendels werd de stads- met de landsdrukkerij ver eenigd, hoewel niet blijkt, dat voor vernieuwing en uitbreiding van materieel werd gezorgd. Zelfs werd nog in 1823, dus zeven jaren nadat de Indische bezittingen onder Nederlandsch be stuur waren teruggekeerd, geklaagd over „gebrek aan persen en handen en den slechten toestand der letters, als zijnde de oude bijna geheel versleten en nog geen nieuwe uit Europa Groep 111. 23» Klasse. 258 aangekomen." Gaandeweg kwam evenwel verbetering in dezen ongunstigen toestand; de begrippen der Regeering zoowel als van het Öpperbestuur weken van lieverlede hoe langer hoe meer van die der 0.-I. Compagnie af, en zoo breidde zich langzamer hand de landsdrukkerij te Batavia töt een inrichting uit, die, wat gebouwen, materieel en werkkrachten betreft, met de beste inrichtingen van dien aard kan wedijveren, al moge men, met het oog op de menigvuldige en steeds vooruitgaande en zich uitbreidende partikuliere drukkerijen, van oordeel zyn, dat verdere uitbreiding dezer inrichting bepaald onnoodig is. Tot hiertoe kon alleen sprake wezen van stads- en lands drukkerijen ; van partikulieren bestond niets van dien aard en kon niet bestaan. De eerste partikuliere drukkerij in Nederlandsch Indië was de „Parapattan press", door eenige Engelsche inge zetenen te Batavia opgericht in 1833, in het „Parapattan asy lum", het tegenwoordige Parapattan-weezengesticht aldaar. In 1843 ging deze drukkerij in eigendom over aan het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, het oudste weten schappelijk lichaam in het Oosten, in 1778 opgericht; doch zij mocht alleen voor de werken van het Genootschap-zelf dienen, ten minste in 1842 ontving het eene afwijzende beschikking op een verzoek aan de Indische regeering, om gewoon los druk werk voor partikulieren te verrichten. Het materieel dezer druk kerij schijnt niet zeer volledig te zijn geweest; want het Ge nootschap leende voor de uitgave zijner verhandelingen letter enz. van de Landsdrukkerij, .onder gehoudenis van, na het afdruk ken van elk deel dier verhandelingen, het geleende weder bij die inrichting in te leveren, tot tijd en wijle men met de kopie voor een volgend deel gereed was. Een jaar later was de Regeering echter tot een ander inzicht gekomen, stond zij het stel druk letters en daarbij behoorend rollend materieel, door haar aan het Genootschap geleend, in vollen eigendom af, en schonk het vergunning, tot wederopzeggens toe, om „alle stukken van ge ringen omvang, welke slechts tot bepaalde einden voor den handel en ten gerieve van partikulieren moesten dienen, zooals manifesten, rekeningen, uitklaringen, catalogussen en dergelijke" te drukken. Het daarop volgend jaar mocht het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië ook op 'i Genootschaps pers gedrukt wor den ; doch spoedig daarop, in 1849, ontdeed dit lichaam zich van zijne drukkerij en verkocht die aan de firma Lange & C O ., welke in 1846 de zaken der firma Ukena & C°. had overge nomen. Vóór 1848 leverde de partikuliere pers weinig belang rijks op, en met reden; want nog in 1847 ontving het Bata viaasch Genootschap eene mededeeling van de Regeering, inhou- Groep 111. 23" Klasse. 259 dende, dat het in Nederl. Indië niet aan elk geoorloofd was „zijne gedachten en gevoelens door de drukpers, als een doelmatig middel tot uitbreiding van kennis en voortgang van verlichting te openbaren, zonder eenig voorafgaand verlof daartoe noodig te hebben." Bij zulke denkwijze van het bestuur behoeft het geene verwondering te baren, dat de bekende vergadering van 22 Mei 1848 te Batavia, waarop o. a. ook besloten werd, de Regeering vrijheid van drukpers te verzoeken, door deze als oproerig werd beschouwd, en zij tegen hare mogelijke uitspatting militaire voorzorgsmaatregelen genomen had. Evenmin bevreemdt het, dat, toen een half jaar later de heer W. Bruining uit Rotterdam met een kleine drukkerij te Batavia aankwam, de Indische regeering volstrekt niet genegen werd bevonden, hem toe te staan zijne drukkerij in werking te brengen, maar hem van gouvernementswege vrije terugtocht naar Nederland werd aangeboden met eenige tegemoetkoming voor gemaakte onkos ten. Het duurde tot in 't begin van Mei des volgenden jaars, eer de gevraagde toestemming verleend werd. Zoo waren dan te Batavia twee partikuliere drukkerijen in werking, die gevolgd werden in 1857 door W. Ogilvie, in 185S door H. M. van Dorp, in 1874 door Ernst & C O ., in 1877 door G. Kollff & C". De oudste, die van Lange & C°., ging in 1869 over aan de firma Bruining & Wijt, opvolgster van W. Bruining, zoodat thans ter hoofdplaats Batavia vijf parti kulieren drukkerijen aanwezig zijn. In 1868 werd daar door den heer Morel van Semarang nog eene drukkerij opgericht, maar de poging mislukte, en na eene korte worsteling tegen de toenmaals bestaande inrichtingen van dien aard moest zij opgegeven worden en ging het materieel door verkoop over aan den heer H. M. van Dorp. De drukkerij der firma Lange & C°. was vroeger de eerste te Batavia, wat werkvermogen en productiviteit betreft, — altoos na de Landsdrukkerij, — terwijl die van W. Bruining zich mocht beroemen het netste werk te leveren. Beide zijn in later jaren overvleugeld door de firma Ogilvie & C°., wier inzending ter Parijsche tentoonstelling in 1878 met de zilveren medaille werd bekroond, — de eenige bekrooning van dien aard aan Indische drukkerijen toegekend en gelijkstaande met de hoogste onderscheiding, aan Nederlandsche drukkeryen bij die gelegenheid toegewezen. Ook is deze firma de eenige die, voor zoover bekend is, eene stereotypie-inrichting aan hare drukkerij heeft verbonden. Buiten Batavia was de eerste partikuliere drukkerij, — afgezien van het drukkerytje dat de heer H. J. Domis, achtereenvolgens Groep 111. 14» Klasse. 26 van Ned. Oost-Indië in verband met de tractaten met Spanje, Engeland en Portugal, door J. E. de Sturler. Leiden, 1882. — Prof. P. J. Veth. 19. Verzameling der Portretten van de Gouver neurs-Generaal , Com missaris sen-Generaal enz. van Neder landsch Indië, van 1610—1875; aanwezig in de Commissie kamer van het Departement van Koloniën. — Departement van Koloniën. NB. Aan deze verzameling ontbreken de portretten van de Commissa rissen-Generaal Hendrik Adriaan vanßeede tot Drakenstein, (1684 — 1692) en Simon Hendrik Frijke nius (1791—1796), van de Gou- verneurs-Generaal Johannes Si berg (1801—1804) en Albertus Henricus Wiese (1804—1808), van de Engelsche luitenant-Gouver neurs Sir Thomas Stamford Raf fles (1811—1816) en John Fendall (1816); van den Commissaris-Ge neraal Mr. Cornelis Theodorus Elout (1815—1819); van de waar nemende Gouvs.-Gen. Carel Sirar dus Willem graaf van Hogendorp (1840—1841), Mr. Joan Cornelis Reynst (1844—1845) en Mr. Ary Prins (1861 en 1866), en vanden Gouverneur-Generaal Mr. Johan Willem van Lansberge (1875 — 1881). Onder de meeste portretten is de naam geschilderd van den persoon dien zij voorstellen; waar dit het geval niet is, wordt deze aan de achterzijde gevonden. Wij laten hier de lijst der per sonen volgen, met opgave van hunne waardigheid en den tijd van hun bestuur, alsmede van het materiaal waarop de portret ten geschilderd zijn. 1. Pieter Botb. Gouv.-Gen. 1610—1614. Koper 2. Gerrit Reyn.st. „ 1614—1615. „ 3. Laurens Reaal. „ 1615—1619. „ . T tj. . n f 1619—1623. 4. Jan Pietersz. Coen. „ j 162 7_i629 5. Pieter Carpentier. „ 1623—1627. 6. Jacques Specx. „ 1629—1632. 7. Hendrik Brouwer. „ 1632—1636. 8. Antonie van Diemen. „ 1636 —1645. „ 9. Cornelis van der Lijn. „ 1645 —1650. „ 10. Carel Reiniersz. „ 1650—1653. „ 11. Mr. Joan Maatsuyker. „ 1653—1678. „ 12. Rijklof van Goens. „ 1678—1681. „ 13. Cornelis Janszoon Speelman. „ 1681 —1684. „ 14. Johannis Camphuys. „ 1684 —1691. „ 15. Willem van Outhoorn. „ 1691 — 1704. 16. Joan van Hoorn. „ 1704—1709. „ 17. Abraham van Riebeeck. „ 1709—1713. 18. Christoffel van Swol. „ 1713—1718. 19. Hendrik Zwaardecroon. „ 1718—1725. „ 20. Mattheus de Haan. „ 1725—1729. „ 21. Mr. Diederik Durven. „ 1729—1732. „ Groep 111. 23e Klasse. 260 resident van Semarang, Pasoeroean en Soerabaja, in eigendom bezat en waarop hij eenige zijner eigen geschriften door een inlandschen schrijver liet drukken (1824 —1832), — die der firma Oliphant en C O ., in 1844 te Semarang opgericht en door Dr. van Hoëvell, in zijne „Reis over Java", in 1847 als eene bijzonderheid of merkwaardigheid in Ned. Indië gereleveerd. Te Soerabaja dateert de eerste drukkerij, die der firma van Raalte en Koeken, van 1853. Doch ook in die steden bleef het niet bij eene enkele, maar werden in den loop der tijden meerdere opgericht, als te Semarang die der firma de Groot, Kolff & C°., thans Baier, te Soerabaja die der Gebrs. Gimberg en die van Thieme & o°. Het spreekt bij de beweeglijkheid der Indische maatschappij wel van zelf, dat, evenals te Batavia, ook in de andere plaatsen de firma's dikwijls van naam veranderen. Zoo is de drukkerij der firma Oliphant & o°. overgegaan bij de firma G. C. T. van Dorp & C O .; van Raalte en Koeken te Soerabaja heet thans Chr. Koeken & C°. Ook op kleinere plaatsen, als te Pasoeroean, Probolinggo, Soerakarta en Djokjokarta, bestaan tegenwoordig drukkerijen. Op de bezittingen buiten Java was de „Baptist Mission Press", ook wel „Sumatra Mission Press" geheeten, de oudste; zij werkte van 1820 tot 1826 te Bengkoelen en gaf in dien tijd Malayan Miscellanies uit. Later komt zij niet meer voor, zonder dat blijkt wat van haar geworden is. Ook het Nederlandsch Zendelinggenootschap schijnt tusschen de jaren 1838 en 1845 drukkerijen gehad te hebben, en wel te Tomohon, Tondano en Timor Koepang, terwy'l het Rijnsche Zendelinggenootschap in 1852 eene drukkerij te Bandjermasin oprichtte, welke nog bestaat. Behalve deze heeft men tegenwoordig op de Buitenbe zittingen alleen partikuliere drukkerijen te Padang en te Ma kassar, die uit den aard der zaak minder uitgebreid zijn dan die op Java. Van de drukkerijen zelven overgaande tot hare voortbreng selen, noemen wij in de eerste plaats de nieuwsbladen. Het oudste van dien aard dagteekent uit de 18 de eeuw, toen te Batavia, van 1744 —1746, de Bataviasche Nouvelles werden uit gegeven, die echter reeds in laatstgenoemd jaar werden gestaakt. Eerst dertig jaren later kwam op nieuw een soort van nieuws blad te voorschijn, het Vendunieuws, van 1776 tot 1809, welks naam genoegzaam den inhoud aanduidt. Dit blaadje werd in 1810 en 1811 vervangen door de Bataviasche Courant, die reeds in 1812 hare plaats moest inruimen aan de Java Govern ment Gazette, waarvan gedurende het Engelsche tusschenbestuur (1812—1816) 234 nrs. uitkwamen. Het herstel van het Neder- Groep 111. 23» Klasse. 261 landsch gezag in Indië deed in 1817 de Bataviasche Cou rant herleven, die eenmaal 's weeks verscheen tot 1828, als wanneer zij den naam verkreeg van Javasche Courant en drie maal 's weeks uitkwam. In 1833 verschenen nog 129 nos.,doch van toen af kwam het blad slechts tweemaal 's weeks uit, en zoo is het tot heden gebleven. Volledigheidshalve stippen wij bladen als het Bataviaasch Advertentieblad van 1827, en het Ned. Ind. Handelsblad, dat van 1829 tot 1833 bestond, doch toen van het tooneel ver dween, slechts aan om tot de partikuliere pers te komen. Aan Soerabaja komt de eer toe, het eerste partikuliere nieuwsblad te hebben zien verschijnen. In 1837 werd aldaar nl. de uitgave begonnen van de nog heden bestaande Soerabaja Courant, zon der dat blijkt wie drukker en uitgever was; voor zoover mij bekend is, strekt alleen het blad zelf, aan welks hoofd het jaargangcijfer is gedrukt, tot bewijs van dezen ouderdom. Hoogst waarschijnlijk is er geen enkel nommer, laat staan een com pleet exemplaar of jaargang van te vinden; want misschien wordt nergens ter wereld onverschilliger met dagbladen en boe ken geleefd als in Indië. Zelfs de uitgevers bekommeren zich weinig om de vruchten hunner pers, en de stelling is wellicht niet te gewaagd, dat men in geheel Indië geen firma zal aan treffen, die van haar ontstaan af geregeld een exemplaar harer uitgaven bewaard heeft. Voegt men bij deze onverschilligheid nog de verwoestende invloeden, door klimaat en insecten op de papieren kinderen der pers uitgeoefend, dan heeft men den sleutel, waarom zoo dikwijls gezochte bladen of boeken niet meer te vinden zijn. Acht jaren lang bleef het Soerabajasche blad de eenige par tikuliere courant in Nederlandsch-Indië, totdat in 1845 het Samarangsch Advertentieblad verscheen, 't welk dezen naam tot 1863 behield, maar toen tot de Locomotief werd herdoopt, onder welken naam het nog bestaat. De hoofdplaats Batavia bleef het langst van een partikulier blad verstoken. Het duurde tot het laatst van 1851, toen den heer W. Bruining de uitgave van een weekblaadje werd toe gestaan, Bataviaasch Advertentieblad geheeten, dat niets mocht bevatten dan benoemingen enz. uit de Javasche Courant, en geen andere nieuwsberichten dan in de Nederl. Staatscourant voor kwamen. Doch reeds het volgende jaar werd dit weekblad ver vangen door den Javabode, die tweemaal 's weeks verscheen en tot uit. 1857 het eenige blad te Batavia bleef, toen het een geduchten concurrent bekwam in het Bataviaasch Handelsblad, onder redactie van H. J. Lion, dien men zonder vrees voor Groep 111. 23- Klasse. 262 tegenspraak den vader der Indische journalistiek mag noemen. Wat toch was de dagbladpers vóór 1858? Een verspreidster van nieuwtjes, zonder meer. Deze of gene moge schuchter, in zooveel mogelijk gesluierde termen, zich een kleine aanmerking op ondergeschikte punten hebben veroorloofd, een enkel artikel moge over zulke gewichtige onderwerpen, als een reglement op wagenverhuurderijen of een keur op broodbakkerijen, geplaatst zijn, — verder durfde men niet gaan. Vrees voor willekeur van de zijde der Indische regeering hield menigeen terug, die vol komen in staat en genegen was, de groote gebreken aan te wijzen, waaraan het koloniale stelsel van bestuur leed. Lion had den moed dit stuk te bestaan, en ging er bij de verschij ning der eerste artikelen, waarin het regeeringsbeleid werd aangetast, vooral in de ambtelijke wereld een kreet op van afgrijzen en afkeer over den gepleegden gruwel, allengskens won de overtuiging veld, dat er veel verbeterd kon en moest worden. Middelerwijl waren op verschillende plaatsen meerdere organen ontstaan. Te Samarang de Samarangsche Courant (1846), te Soerabaja de Oostpost en het Soerab. Nieuws- en Adverten tieblad (beide in 1853), voorts het Pasoeroeansch Nieuws- en Advertentieblad in 1857, later in 1861 de Nieuwsbode te Soerabaja, te Padang in 1859 het Padangsch Nieuws- en Ad vertentieblad en het volgende jaar de Sumatra Courant; te Makassar in 1861 het Makassaarsch Weekbladen het Makassaarsch Handels- en Advertentieblad. De liberale koloniale politiek, door Dr. van Hoëvell en zijne volgers in Nederland gepredikt, in Indië door Lion met talent voorgestaan, vond daar grooten bijval, en wie alleen op de schaduwzijde der toenmalige kolo niale staatkunde zag, welke, het is niet te ontkennen, te een zijdig op den voorgrond werd geplaatst, omhelsde die van ganscher harte, zoodat de Indische pers, op eene enkele uitzon dering na, jaren lang bijna eenstemmig liberaal was, in den zin dien men in Nederland gewoon is daaraan te hechten. Daar echter in Indië de partij-onderscheidingen en schakeeringen niet opgaan of opgaan kunnen, met het oog op de geaardheid, zeden en gewoonten der bevolking en den aard van ons bestuur; daar in Indië geen partijen bestaan en ieder blad dus in den regel slechts de subjectieve meening des redacteurs uitdrukt, zoo lag het voor de hand, dat het treden in de Nederlandsche partyvoetstappen niet blijvend kon zijn; en weldra zag men de Indische bladen in vele opzichten lijnrecht tegenover de Neder landsche pers, in den regel meer doctrinair dan de Indische. In hoevele . opzichten de Indische dagbladen in hunne opvatting van een menigte zaken verschillen, — en bij het ontbreken van Groep 111. 23* Klasse. 263 partijverband en het daardoor op den voorgrond treden der individueele meeningen kan dit moeielijk anders, — in één punt heerschte steeds en heerscht nog de grootst mogelijke eenstem migheid, afkeer van het batig slot. Het zou de moeite slecht beloonen, alle bladen in bijzonder heden na te gaan. Gezwegen daarom van dezulke die min of meer den levensduur van een dagvliegje hebben gehad, als het Bataviaasch Zendingsblad (1864/1865), de Java Times (1863), de Indische Humorist (1864), de Javaan (1865/1866), de Bata viasche Courant (1865), Dagelijksch Advertentieblad (1868), en welke voorbijgaande producten van dien aard de pers meer moge hebben geleverd. Al de tot dusver genoemde bladen behooren in meerdere of mindere mate tot de staatkundige dagbladpers. Op ander gebied is het Indisch Schoolblad het eerste. Het werd in 1853 door het Indisch Onderwijzersge nootschap te Batavia maandelijks in het licht gegeven en leidde een onopgemerkt bestaan tot in 1858, toen het, in partikuliere handen komende, ophield orgaan van genoemd genootschap te wezen, en onder den naam van Indische Schoolbode aandrong op verbetering en uitbreiding van het onderwijs, dat te dien tijde nog ontzaglijk veel te wenschen overliet. Evenals het Bat. Handelsblad mocht het zich verheugen in de ongunst der autoriteiten; vrees belette daarom de medewerking van de zijde der rechtstreeks belanghebbenden, en door onverschilligheid ging het na een tweejarig bestaan te niet. Duurzamer bestaan had op godsdienstig terrein een klein blaadje, De Opwekker genaamd, dat, 1855 begonnen, thans nog geregeld wordt voortgezet. In 1875 is nogmaals eene poging beproefd om een orgaan van het onderwijs in het leven te roepen, het Schoolblad voor Nederlandsch Indië, doch ook dit bleek geene levensvatbaarheid te bezitten, evenmin als het Onderwijzers Jaarboekje, dat nu eens verschijnt, dan weder uitblijft. Onder de jongere Indische bladen verdient om den naam van den stichter genoemd te worden, het Algemeen Dagblad van Ned. Indië, in 1873 door Cd. Busken Huet opgericht. Volledigheidshalve stippen wij nog de namen van de vol gende kort bestaan hebbende bladen aan: Le Messager des Indes, La Lorgnette, het Nieuw Bataviaasch Handelsblad, later Indiër genoemd en met uit. 1876 opgehouden, de Omroeper, Charivari; misschien waren er nog enkele meer. In verband met de regeling der postdiensten kwamen de dagbladen slechts tweemaal 's weeks, woensdags en zaterdags, uit; toen echter een dagelijksche postdienst werd ingevoerd, Groep 111. 23' Klasse. 264 ontstonden van lieverlede dagelijksche edities. Het eerste blad dat dagelijks verscheen, was tevens het oudste dagblad, de Soerabaja Courant, die in 1863 daarmee begon. Langzamerhand volgden de andere bladen, zoodat nu sedert verscheiden jaren de voornaamste couranten dagelijks uitkomen. Het oudste tijdschrift dat in Indië verscheen, is het Tijd schrift voor Nederlandsch Indië, waarvan het l e deel in 1838 werd uitgegeven, dat sedert geregeld is voortgezet, en dat meer dan eenig ander periodiek geschrift heeft bijgedragen om kennis van en aangaande Indië te verspreiden. Vooral werd dit het geval, toen de redactie in handen kwam van Dr. W. R. baron van Hoè'vell en het tijdschrift alras strijdschrift tevens werd. Met het vertrek van dezen publicist uit Indië hield ook het tijdschrift op te Batavia te verschijnen en werd sedert in Neder land uitgegeven, hoezeer met langzaam afnemenden invloed. Eenige jaren na het verschijnen van genoemd tijdschrift werd door eenige beminnaars en beoefenaars der letteren de Kopiist uitgegeven, die slechts twee jaren beleefde (1842/1843), evenals het Indisch Magazijn, dat in 1844 en 1845 verscheen, opstellen en berichten over de natuur-, volken- en staatkunde van Ned. Oost-Indië behelsde en door den heer E. de Waal geredigeerd werd. Een ander tijdschrift: Natuur- en geneeskundig archief voor Neêrlandsch-Indië, mede in dien tijd ontstaan, beleefde vier jaargangen (1844 —1847) en hield toen op. Ook het „ Indisch Archief, tijdschrift voor de Indien", onder redactie van Dr. S. A. Buddingh, bestond slechts twee jaren (1850/1851), en de Bianglala, een bellettristisch tijdschrift in den geest van het Leeskabinet, dat in 1852 ontstond, vier jaren. Een letterkundig jaarboekje, Warnasari getiteld, in 1848 door den heer J. Munnich begonnen, bestond tot 1858, werd toen vervangen door den Ned. Ind. Muzenalmanak, die het niet verder bracht dan tot den eersten jaargang, evenals zijn nederige opvolger, de Ned.-lnd. Volksalmanak, die mede slechts eenmaal verscheen, en sedert is geen periodiek geschrift op het gebied der fraaie letteren in Indië meer uitgekomen. Langeren levensduur was beschoren aan een orgaan op rechts kundig gebied, dat in 1849, onder den titel van: Het Begt in Nederlandsch-Indië, door Mr. A. Prins werd opgericht, en, eenige vertraging en eene tijdelijke staking zelfs buiten rekening gelaten, tot nu toe wordt voortgezet. Tot deze tijdelijke staking heeft het Indisch Weekblad van het Regt, dat in 1863 begon nen werd door de heeren Mr. J. Van Gennep en J. R. Kleyn, en nog geregeld verschijnt, ongetwijfeld het zijne bijgebracht. Groep 111. 23» Klasse. 265 Evenals het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten schappen het oudste wetenschappelijk lichaam in Indië is, zyn ook de Verhandelingen, door deze vereeniging uitgegeven, het oudste periodieke geschrift in die gewesten: Reeds in het jaar volgende op de oprichting, begon het Genootschap met de uit gave dier verhandelingen, welke tot nu toe, schoon soms met lange tusschenpoozen, werden voortgezet. In 1853 werd hierbij gevoegd een Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volken kunde, waarvan dooreengenomen elk jaar een deel het licht ziet, terwijl het Genootschap in lateren tijd er toe over is gegaan, de notulen der Bestuursvergaderingen afzonderlijk te doen verschijnen. Het is niet te ontkennen, dat eenige jaren vóór en na 1848 ter hoofdplaats van Nederlandsch-Indië een opgewekt intellectueel leven heerschte. Eenigen der motors zijn reeds genoemd: van Hoëvell, de Waal, Prins, Munnich; voegen wij er nog bij Dr. P. Bleeker, die jaren lang ijverig medewerker was van het Natuurkundig Tijdschrift van Nederlandsch-Indië. Dit periodiek geschrift was het orgaan der Natuurkundige vereeniging in Ned-Indië, die in 1850 werd opgericht, en vier jaren later door eene andere vereeniging werd gevolgd, de Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, welke ook spoedig een eigen tijdschrift uitgaf, het Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw. De geneesheeren te Batavia hadden mede een vereeniging ge vormd, die in 1853 een tijdschrift begon uit te geven, getiteld: Tijdschrift der Vereeniging tot bevordering der Geneeskundige Wetenschappen, al welke tijdschriften nog heden bestaan. Eene poging, in 1855 door den Indischen predikant Mounier beproefd tot uitgave van een Tijdschrift ter bevordering van Christelijk leven, mislukte; slechts drie deelen zagen in de jaren 1855 tot 1857 het licht, waarna het gestaakt werd. Latere pogingen op dit gebied, het Tijdschrift voor In- en Uitwendige Zending en het Bataviaasch Zendingsblad, respectievelijk uit de jaren 1863 en 1864 dateerende, hadden geen beter gevolg. In 1877 verscheen te Soerabaja de eerste aflevering van Onze Getuigenis, mede op godsdienstig gebied, welk tijdschrift voor zoover wij weten, nog in wezen is. Niet beter slaagde men aanvankelijk met een orgaan voor net leger, de Militaire Courant, waarvan het eerste nommer in 1863 te Soerabaja verscheen, doch dat na een jaar weder gestaakt werd, om in 1867 te herleven, maar met weinig meer levensvatbaarheid, daar het in 1869 weer ophield. In 1864 zag de eerste aflevering van een Tijdschrift voor het Nederlandsch lndische leger, mede te Soerabaja, het licht, doch ook dit ging Groep 111. 23- Klasse. 266 reeds het volgende jaar te niet. Daarop volgde in 1868 te Samarang de uitgave van Mars, tijdschrift voor het Indische leger, dat twee jaren bestond en in 1870 gevolgd werd door het Indisch militair Tijdschrift, dat nog steeds te Batavia verschijnt. De landbouw op Midden-Java bekwam in 1866 eeu afzonderlijk orgaan in de Indische Landbouw- Courant , die door den heer Enklaar van Guericke te Samarang werd uitgegeven, doch na een tweejarig bestaan weer te niet ging. Het in 1879 te Samarang opgerichte Aardrijkskundig Ge nootschap geeft mede een tijdschrift uit. Wanneer wij nu nog aanstippen, dat ir, 1877 en 1878 te Batavia werd uitgegeven Insidinde, weekblad voor Ned.-Indische vrouwen en meisjes, dat sedert niet meer verscheen, en van 1880 —1882 te Samarang een geïllustreerd blad, de Indische Polichinel, dat nu ook reeds weder tot de geschiedenis behoort, dan gelooven wij de voornaamste voortbrengselen der Indische periodieke pers voor Europeanen te hebben opgenoemd. Waar de Europeesche bevolking, het overheerschende ras, zoolang van drukpers en dagbladlitteratuur verstoken bleef, ligt het voor de band, dat de inlandsche maatschappij, het overheerschte ras, nog langer zonder dagbladen was. De eerste pogingen om een blad voor den inboorling in het leven te roepen, dateeren van 1856, te Soerakarta en te Soerabaja, en van 1858 te Batavia, doch zonder gunstig gevolg. De eerste Maleische courant die levensvatbaarheid toonde, was de Selompret Malayoe, waarvan de uitgave in 1860 te Samarang werd onder nomen, en die nog bestaat, evenals de Bintang Timor, die twee jaren later te Soerabaja uitkwam. Te Soerakarta verscheen in 1863 de Bromartani, met Javaansche letters gedrukt, en werd sedert geregeld voortgezet. In 1867 kwam het eerste Ma leische blad te Batavia van de pers, de Bianglala, in 1869 volg den de Bintang Barat en de Matahari. Al deze Maleische bladen zijn met Latijnsche karakters gedrukt, en worden of werden door Europeanen uitgegeven en geredigeerd, waarbij op weinig hulp van de inlandsche gemeente is te rekenen. Te Tondano verschijnt sedert 1869 maandelijks de Tjahaja Sijang, Kartas chabar Minahassa, en eindelijk dateeren nog uit de laatste jaren de Hindia Nederland en de Mutant/ Djohor, beide te Batavia. Tegenwoordig telt men te Batavia, behalve de officiëele Javasche Courant, 3 Nederlandsche bladen: Java-bode, Bata viaasch Handelsblad en Algemeen Dagblad] voor Nederl.-Indië; 3 Maleische bladen: Bintang Barat, Hindia Nederland en Groep 111. 23* Klasse. 267 Bintang Djohor; te Samarang 2 Nederlandsche: de Locomotief en het Indisch Vaderland (vroeger Samarangsche Courant); 1 Maleisch blad: Selompret Malayoe; te Djokjokarta l Neder landsch blad, de Mataram; te Soerakarta 1 Nederlandsch blad: de Vorstenlanden en 1 Javaansche Courant, de Bromartani; te Soerabaja 2 Nederlandsche bladen: Soerabaja Courant en Soerabajaasch Handelsblad, benevens 1 Maleische courant, de Bintang Timor. Pasoeroean en Probolinggo hebben beide een Nieuws- en Advertentieblad; te Padang heeft men 2 Neder landsche bladen, de Sumatra Courant en het Padangsch Handels blad, benevens een Maleisch blad, de Bentara Melayoe; te Makasser eveneens 2, de Celebes Courant en het Makassaarsch Handelsblad, terwijl te Tondano het Maleische blad Tjahaja Sijang wordt uitgegeven. Een totaal alzoo van 15 Nederlandsche en 8 inlandsche bladen. Aan tijdschriften vinden wij te Batavia: Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde; Tijdschrift der Koninklijke Natuurkundige vereeniging in Nederlandsch Indië; Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw; Geneeskundig Tijdschrift; Indisch Militair Tijdschrift; te Samarang het Tijd schrift van het Aardrijkskundig Genootschap en het Indisch Landbouw-Tijdschrift; te Soerabaja Onze Getuigenis, te zamen 9 tijdschriften. Daar de namen dezer periodieke geschriften ge noegzaam den inhoud aanduiden, is Massificatie onnoodig. De moeite en inspanning, vereischt voor de inrichting en het drijven eener goede drukkerij, zijn grooter dan men zich in westersche landen voorstelt. Alles wat tot eene drukkerij behoort, tot de minste kleinigheden toe, moet uit Europa ont boden worden, daar in Indië papier- noch lijmfabrieken, letter gieters noch drnkpersfabrikanten zijn. In den beginne ontbrak zelfs het werkvolk, zoodat de eerste ondernemers beurtelings zetter en drukker moesten wezen en te gelijker tijd Chineesche of Inlandsche knapen dresseeren. De landsdrukkerij recruteerde nog al eens met goed gevolg in de kazerne, welk voorbeeld een enkele maal bij partikulieren navolging vond; of men liet Nederlandsche werklieden komen, doch niet altoos met even goede uitkomst. Bij de Bataviasche partikuliere drukkerijen be staat het zetters- en drukkerspersoneel grootendeels uit Chineezen, die onder Europeesch toezicht en aanwijzing werken, hetgeen vooral noodig is, waar het op smaak en sierlijkheid aankomt, zooals bv. titels en smoutwerk. Zoogenaamd platzetten en tabel werk doen zij even goed als een Europeesch werkman, on waar Groep 111. 23- Klasse. 268 zy' naar gedrukte of duidelijk geschreven kopie werken, maken zy weinig fouten. Te Samarang, Soerabaja en andere plaatsen van Java bezigt men veelal Javanen, die in dit soort van werk zaamheden meer behagen schijnen te vinden dan de Maleier te Batavia. Zijn de Chineezen te Batavia zeer genegen als letterzetters en drukkers hun brood te verdienen, van het boekbinden heb ben zy' een beslisten afkeer, zonder dat hiervoor een bepaalde reden is op te geven. Het zittende leven kan het niet zijn, aangezien men Chineesche schoen- en kleermakers in menigte aantreft. Waarschijnlijk moet de oorzaak gezocht worden in het grooter loon, dat een letterzetter kan erlangen: Chineezen die daarmede f 60 a f 70 's maands verdienen, zijn te Batavia niet zeldzaam, terwijl een boekbinder het in den regel niet verder dan tot f 25 a f 30 's maands kan brengen. De boek binders moet men dus alleen bij de Maleiers zoeken, en deze zijn goed voor vouwen, innaaien en omplakken, maar verguld werk kan men hun niet toevertrouwen; dit wordt door Euro peanen verricht, althans te Batavia. Kunnen de Indische boek drukkerijen gerust de vergelijking met de Nederlandsche door staan, van de boekbinderijcn kan men niet hetzelfde zeggen. Bekwame boekbinders, die hun werk grondig verstaan, ont breken in Indië on zullen blijven ontbreken, zoolang er niet genoeg bindwerk is om een behoorlijk bestaan en nog iets meer dan dat op te leveren. Voor fraai bindwerk is men derhalve genoodzaakt zijne toevlucht tot Europa te nemen. Van de drukkerijen tot den daarmee zoo nauw verwanten boekhandel overgaande, keeren wij terug tot 1835, toeu, bij regeeringsbesluit van 19 Februari, aan den toenmaligen direc teur van 's lands drukkerij L. D. Brest van Kempen ver gunning werd verleend, om voor eigen rekening wetenschap pelijke en letterkundige boeken aldaar verkrijgbaar te stellen, en er dus voor 't eerst te Batavia gelegenheid was een boek te koopen. Vier jaren later ontstond de eerste partikuliere boek handel in Nederlandsch Indië, toen nl. in 1839 de firma Cijfveer & C°. te Batavia werd opgericht. Deze firma bestond vier jaren, in welken tijd zy' driemaal van naam verwisselde. In 1846 werd de firma, toen Ükena & o°. geheeten, opgevolgd door de later zoo bekende firma Lange & o°., welke in 1869 hare zaken overdeed aan de firma Bruining en Wijt. In 1849, werd de tweede boekhandelzaak opgericht door den heer E. Fuhri, die zich later associeerde met den heer H. M. van Dorp, wiens zaak onder de firmabenaming H. M. van Dorp & C°. nog be- Groep 111. 23- Klasse. 269 staat. De derde partikuliere boekhandel ter hoofdplaats dateert van 1861, toen de heer W. J. van Haren Noman zich aldaar vestigde. Deze associeerde zich twee jaren later met den heer Gualth. Kolff, waarna de firma tot 1871 den naam „van Haren Noman en Kolff" droeg. Toen werd deze verkort tot „G. Kolff & C O .", onder welke benaming deze zaak nog voortleeft. Nog later ontstonden de boekhandelaarsfirma's Bruining en Wijt, Ernst & O», en Visser & C°. — de firma Ogilvie & o°. komt hierbij niet in aanmerking, aangezien deze geen boek handel heeft buiten hare eigene uitgaven. Te Samarang werd in 1844 de firma Oliphant & C°. opge richt, die tot 1857 bestond, toen de zaken werden overgenomen door den heer G. C. T. van Dorp. Deze thans nog bloeiende zaak heet G. C. T. van Dorp & C°. De stichting van van Haren Noman en Kolff (1854) kreeg in 1858 den naam de Groot, Kolff & o°., onder welke firmabenaming zij nog steeds met gunstig gevolg hare zaken drijft. In 1853 ontstond de eerste boekhandelzaak te Soerabaja, de firma van Raalte en Koeken. Na velerlei naamsveranderingen kreeg zij in 1863 den naam van Chs. Koeken & C O ., onder welke benaming zij nog voortduurt. De zaak, in 1854 aldaar door den heer Fuhri opgericht, bestond onder verschillende benamin gen tot 1863, als wanneer zij ophield. De tegenwoordig nog bestaande firma Thieme & C°. dateert van 1864, toen zij onder de benaming Thieme, Kolff & C°. werd opgericht. Behalve op de drie genoemde hoofdplaatsen heeft men nog dergelijke zaken te Pasoeroean, Soerakarta, Djokjokarta en Probolinggo op Java, en in de Buitenbezittingen te Padang en te Makasser. Eigenlijke boekhandel, gelijk men dien in Europa verstaat, is in Indië niet aanwezig, en in een Indischen boekwinkel rond ziende, aanschouwt men, naast boeken in kasten, ook gravures in lijst en glas, kruiken en flesschen inkt op den steenen vloer, somwylen allerlei étagère-voorwerpen, ridderkruisenen balboekjes, zakportefeuilles en photographie-albums, zilverwerk en speel goed, muziek en muziekinstrumenten in winkelkasten broederlijk bijeen. Bijna iedereen wil en moet in zijn winkel alles hebben, om het publiek te gerieven, en daarvan is dikwijls het gevolg dat men van boeken niet vindt wat men zoekt. Deze gebrek kige toestand heeft echter zijne duidelijk waarneembare oor zaken, en zelfs in nog grootere mate dan in vroegeren tijd het geval was. Vooreerst de beweeglijkheid der Indische maatschappij, vooral van het ambtelijk gedeelte, het civiele zoowel als het militaire, ontstaande door de menigvuldige, dikwjjls onnoodige Groep 111. 14' Klasse. 27 22. Dirk van Cloon. Gouv.-Gen. 1732—1735. Koper. 23. Abraham Patras. „ 1735—1737. 24. Adriaan Valckenier. „ 1737—1741. „ 25. Johannes Thedens. „ 1741 — 1743. „ 26. Gustaaf Willeni baron van ImhofF. „ 1743—1750. „ 27. Jacob Mossel. „ 1750—1761. „ 28. Petrus Albertus van der Parra. „ 1761 — 1775. 29. Jeremias van Riemsdijk. „ 1775 — 1777. „ 30. Keinier de Klerk. „ 1777—1780. Hout. 31. Mr. WülemArnoldAltmg. | 78^6^, 32. Mr. Sebastiaan Oornelis Nederburgh. „ 1791—1799. Doek. 33. Mr. Pieter Gerurdus van ( „ 1796. K Overstraten. I Gouv.-Gen. 1796—1801. P 34. Mr. Herman Willem Daendels. „ 1808—1811. Hout. 35. Jan Willem Janssens. „ 1811. „ 36. Lord Minto (Engelsen tusschen bestuur). „ 1811. Doek. 37. Arnold Adriaan Buyskes. Comm.-Gen. 1815 —1819. „ 38. Godert Alexander Gerard . „.,. \oiq Philip baron van der .-, "r, iom looc Hout, n I, Gouv.-Gen. 1819—1826. Lapellen. 39. Hendrik Merkus de Koek. Luit. Gouv.-Gen. 1826—1830. 40. Leonard Pieter Jozef ( burggraaf du Bus Comm.-Gen. 1826—1830. de Gisignies. 41. Johannes graaf van den | Gouv.-Gen. 1830 —1833. Bosch. I Comm.-Gen. 1833. 42. Jean Chrétien Baud. Wanrnd. Gouv.-Gen. 1833—1836. 43. Dominique Jacq. de Eerens. Gouv.-Gen. 1836—1840. „ 44. Mr. Pieter ( Waarnd. Gouv.-Gen. 1841—1843. j Merkus. i Gouv.-Gen. 1843—1844. ) " 45. Jan Jacob Rochussen. „ 1845 —1851. „ 46. Mr. Albertus Jacob Duymaer van Twist. „ 1851—1856. Doek. 47. Charles Ferdinand Pahud. „ 1856—1861. 48. Mr. Ludolf Anne Jan Wilt baron Sloet van de Beele. „ 1861—1866. 49. Mr. Pieter Miier. „ 1866—1871. „ 50. Mr. James Loudon. „ 1872—1875. „ Groep 111. 23- Klasse. 270 overplaatsingen, waardoor niet alleen de schatkist, maar ook het 'partikulier vermogen, door verlies op den verkoop van min of meer kostbare inboedels, groote schade lijdt. Dat dit aanhou dend op stootgaren liggen van een aanzienlijk deel der Euro peesche bevolking niet bevorderlijk is aan het koopen van boe ken en het aanleggen van boekverzamelingen, ligt voor de hand. In de tweede plaats zijn van lieverlede de commissie-zendingen uit Nederland opgehouden, en de eerlijkheid gebiedt te erken nen, dat de schuld hiervan grootendeels ten laste komt van de Indische firma's. Kieschheidshalve worden nadere aanduidingen verzwegen, de ingewijde begrijpt het volkomen. Verder zijn het de vele leesgezelschappen, meerendeels uitstekend ingericht, die hunne leden een schat van lectuur aanbieden, en daardoor eigen aanschaffing overbodig maken. Vervolgens de menigvuldige stoomgelegenheid tusschen Europa en Indië, waardoor menigeen boeken uit Nederland ontbiedt, buiten den Indischen boekhandel om, hetgeen natuurlijk goedkooper uitkomt. In de laatste en zeker niet onbelangrijkste plaats heeft de Indische boekhandelaar te worstelen met de concurrentie van zijn Nederlandschen con frater, die de Indische samenleving overstelpt met aanbiedingen van levering tegen Europeeschen winkelprijs plus vracht, zich tevreden stellende met het gewone boekverkoopers rabat en de premie, hetgeen den Indischen boekhandelaar, met het oog op zijne zware onkosten aan lokaalhuur, hooge loonen van bedien den enz., onmogelijk is. Een en ander is oorzaak van den boven geschetsten toestand, en onbekendheid met de oorzaken leidt dikwijls tot onbillijke beoordeeling van de Indische boekhan delaren. Wat den ondernemingsgeest betreft, mogen zij met eere ge noemd worden, en menig Nederlandsen uitgever zou, bij het zien eener fondslijst van de beste Indische uitgevers en met het oog op de eigenaardige Indische maatschappij, hun zijne waar deering niet onthouden. Platen, clichés en matrijzen worden in Indië niet vervaardigd, maar moeten allen uit Europa ontboden worden. De proeven van Indische houtgravure, in de thans gestaakte „Indische polichinel" voorkomende, waren van dien aard dat men het best doet, er niet over te spreken. H. PRANGE. Groep 111. '23« Klasse. 271 15. Verzameling van werken verkrijgbaar ter Landsdrukkerij te Batavia. — De Landsdrukkerij. NB. Do werken met * geteekeod zijn niet ter Landsdrukkerij gedrukt, maar vau elders ontvangen. 1. Aardrijksk. overzicht vau Celebes. 2. Algem. verordening tot regeling van het Rechtswezen in het Gt. Suma tra's Westkust. Mandelingsche, Angko lasche en Maleisclw vertaling. 3. Algem. voorwaarden voor do uit voering en het onderhoud bij aanne ming van Burgerlijke Openbare werken. 4. Algemeen politiestrafreglement voor Europeanen en lulanders. 5. Altheer, J. J., Korte schets van de leer der verbranding en zelfver branding. 6. Ambtelijke voorschriften (brieven posterij). 7*. Ardjoeua-Sasra Baoe, Jav. ge dicht uitg. door W. Palmer van den Broek. B*. Ardjoeno Wiwoho (Balineesch). 9. Baur', Dr. F. 11., en Smit, W. M., Verslag van het onderzoek naar den tegenwoordigen toestand van het krankzinnigenwezeu in het algem. en in Ncd. luJ. in hel bijzonder. 10. Beknopte handleiding TOOi cultuur van de liombyx mori oi t;mi men zijdeworm van Siam. 11. Beknopt overzicht van proeven en oefeningen bij bet wapen der Ar tillerie in Ned.-Indië (1866-187K). Zeven stukken. 12. Beschrijving van deu Kraton van Groot-Atjeh. 18. liruyn Kops, G. F. de, Sta tistiek van den handel en de scheep vaart op Java en Madoera, 1855— 1866. Afd. I. In-. 14. Burgerlijke wetboeken voor Kod.- Indié'. ofliciëeie uitgaven. 15. Comptabiliteit. B«gelen voor het administratief beheer en de verstrek kingen, 16. Concept-voorwaarden waarop de exploitatie van 's Lands bosschen wordt aanbesteed. Ook in Javaansche vertaling. 17. Drenkelingen, behandeling van, met 4 plaatjes. Ook in 't Mal. en Jav. 18. Die Triangulation von Java, Erste Abtheiling. 19*. Dozy, F. et Molkenboer, J. H., Bryologia Javacica. 20. Formulierboek ten gebruike bij het Reglement op het liechtswezen in het Gouv. Sumatra's Westkust. '21. Fromberg, Dr. P. F. H., Land bouwkundig vraagboekje. M. Handleiding voor de katoen-cul tuur in den O. Ind. Archipel. 23. Handleiding voor de werkzaam heid van de agenten der Weeskamer in N. I. 24*. Hardeland, Grammatik der Dayackschen Sprache en Dayacksch— Deutsches Wörterbuch. 25. Instructie-inventaris voor de Artillerie der Landmacht in Ned. O. I. 26*. Javaansche handschriften in stellen van 67 stuks. 27. Javaansch leesboek voor den in landschen militair. 2 stukjes. 'M. Javaanschen landman , de Vriend van den. 29*. Junghuhn, Dr. F., Kaart van het eiland Java. 30. Kadoe, de Residentie, naar de uitkomsten der statistieke opname. 31*. Koloniale verslagen van 1869, 1870, 1879, 1880. 3J*. Kadastrale overzichtskaart van de afdeelingen Batavia en Meester- Cornelis. 33. Maleisch—Nederlandsch Woor denboek door wijlen H. von de Wall, bekorte uitgave door 11. N. van der ïuuk. 34*. Matthes, Dr. B. F., Boegineeßch Woordenboek met ethnographisehen Atlas, Boegineesche spraakkunst, Boe gineesehe Chrestomathie, Stuk II en 111, Makassaarsche Spraakkunst en Chrestoniathie, Bijdragen tot de ethno logie van ZuidCelebes. 35*. Miquel, F. A. W., Flora van Ned. Indië, 3 deelen in 4 stukken, en bijvoegsel over Sumatra. 36. Munnik, de, Handleiding voor de suiker-kultuur, 2e druk. 37. Nota, bevattende voorschriften voor het bruineeren der getrokken in fanterie-geweren. 38*. Oosting (H. J.), Soendaasch— Nederduitsch Woordenbook. 39. Orders, algemeene, voor het Ned. Ind. leger. 40*. Ombilien-kolenveld, het, en het Groep 111. 23* Klasse. 272 traneportstelsel op Sumatra's Westkust. 41. Overzicht van de binnen N. Ind. geheven scheepvaartrechten (in 't En gelsch). 42. Plan van het Paleis en 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, met opgave der Plantenfamiliün. 43. Prijslijst voor de berekening van goederen, bij verstrekking uit 's lands voorraad. 44. Regeling der heffing van den ac cijns op liet inlandsch gedistilleerd. 45 Regenwaarnemingen in Ned. I door Dr P. A. Bergsma, Jaarg. 1879, 1880, 1881. 46. Regeeringsalmanak, 1882. 47. Reglementaire en andere wette lijke bepalingen betreffende het beheer der Justitie op de Buitenbezittingen on in de Vorstenlanden op Java. 4e dn.k. 48. Reglementen op de exereitiën der infanterie, der veld-artillerie en der vesting-artillerie van liet A. O. I leger. 4i). Reglement op het tanden der Registers van den Burgerlijken Stand voor de Europ. en daarmede gelijkge stelde bevolking. 50. Reglement op het houden van aanbestedingen ten behoeve van 'sLauils dienst. !M. Reglement tot regeling van het KOhteweMn in het Gouvt. Sumutra's Westkust. M, Reglement van orde en tucht onder de gevangenen (Javaanseh, lla leisch, Chineesch, Madoereesch en Soendaasch). 53. Reglement voor den breeden kerkeraad der Evang. gemeente te l!a ---tavia. 54*. Resumé (Eind) van het onder zoek naar de rechten van den lulander op den grond van Java en Mndura, 2e ged. 55. Résumé's van het onderzoek naar de rechten van den Inlander op den grond in de Buiteubezittingcn. 56*. ïtoorda, T., Javaansch-Nederd. Handwoordenboek; Kitab Toehpah, Jav. handboek voor het Mohamm. recht; Javaansche brieven, berichteu, versla gen, enz.; Radja Pirangoen. 67*. Schmidt auf Altenstadt, von, Kaart van Java en Madoera en kaart van Ned.-Indië. 58. Spall, P. W. A. van, Verslag over de koffie- en kaneel-kuituur op Ceilon, in 1861. 59. Staatsblad van Ned. Indië. 10 jaargangen. 60. Staten en verantwoordingsstukken voor het beheer der Lands ontvangsten bij de departementen van Alg. Bestuur in .Niml. Ind. 61. Statistieken 1861 (Japara, Soe rabaja, Pasoeroean, Besoeki, Banjoe wangi, Kediri, Buitenzorg, Patjitan). 62. Stibbe Lz., S., Het nut derkoe pok-inentiiïg (Maleisch). 63. Strafwetboek voor Inlanders in N. I. Maleisch en Javaansch. ld. van 1877 Javaansch. li4. Tabellen van den kubieken in houd van balken en kromhouten, en voor berekening van geldswaardig be drag. 65. Tarieven der in- en uitvoerrech ten en accijnsen in N. [. (in 't Engelsch). 6»i. Terreinleer. 67. Tranehé-tabel, ten gebruike van den topographisehen dienst in N. I. 68*. Tuuk, H. K van der, Bataksch leesboek in 4 stukken, en Tobasche vertaling van Genesis, Exodus en het Evangelie van Lukas. 69. Verband, het eerste, op het slag veld. 70. Verhandeling betïi-lli'ndi" de ko gelbaan van het aehterlaadgeweer, klein kaliber (stelsel do Heaumont). 71. Verslagen van den handel en de scheepvaart te Makasser, 1846—1848. op Java en Madura, L8U —1873, bui ten Java en Madura, 1863—1873, in Ned. Indiö, 1874—1878. 72. Verslag aan den Koning op het nilivs van F. H. van Vlissingen c. s. betreffende Europeesche kolonisatie in Ned. Indië. 73. Verzameling van kerkelijke ver ordeningen. 74. Verzameling der merkwaardigste vonnissen, geveld door de krijgsraden in de Z. en O. afd. van Borneo. 76. Verramaling n» reglementen, besluiten enz. betreffende het lager onderwijs voor Europeanen. 7ti. Verzameling van ordonnanciën betreffende de VBMWkta, met supple ment. 77*. Voorbeelden van Maleische en Javaansche brieven. 78. Voorschriften betreffende de wa penen en de schietoefeningen bij de Groep 111. 23e Klasse. 273 Infanterie, Hl omtrent de scmenstel ling, het onderhoud en de aanwending van den revolver. 79. Voorschriften en wenken als leiddraad voor de ambtenaren bij de bestrijding der veepest (ook in 't Soen daasch en MaleiscM. 80. Voorschriften betreffende de me ting van schepen en vaartuigen in N. I. 81*. Vreede, A. C., Handleiding tot de beoefening der Madoereesche taal, 2 stukjes. 82. Wall, H. von de, Hollandsch- Maleische woordenlijst ten dienste van genoeskundigen. 83. Wetboek van strafrecht en alge meen politie-strafreglement voor Inlan dera (in 't Mandelingsch). 84. Winter Sr., O. F., Kawi-Ja vaansch woordenboek. 85. Wijzigingen in het reglement op de Exereitiën en Evolutiën der Caval lerie van bet Ned. 0.-I. leger. 86. Wijzigingen in de Compagnie school voor de troepen, bewapend met het geweer klein kaliber. 87. Steriotypieplaat, afgenomen ter Landsdrukkerij van galvanoplastieke cliché's voor de rotatie-pers te Batavia. 88. Photographie dor rotatie-pers, in dienst gesteld ter Landsdrukkerij te Batavia, 5 Oct. 1882. 89. Catalogus der boekwerken, kaar ten , enz., voorhanden ter Landsdruk kerij te Batavia, bestemd voor de In ternationale Koloniale Tentoonstelling te Amsterdam. Batavia, 1882. NB. In dezen Catalogus zijn de bier kortelijk vermelde werken broeder omschreven. De inlandsche school boeken, gedrukt ter Landsdruk kerij, zijn niet in dezen Catalogus opgenomen, als zijnde afzonderlijk ingezonden door het Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Zie 22e Klasse A. 16. Boeken en gedrukte stukken uitgegeven bij G. Kolff en 0". te Batavia. — J. H. de Groot, te 's Gravenhage, als gemachtigde. 1. Beschrijving van het eiland Java en zijne bewoners, door W. de Gelder. 2e druk. 4 stukjes. 1881. 2. Beginselen der aardrijkskunde van Nederlandsen Oost-Indiö, door J. M. Rostopf. 14e druk. 3. Atlas van Nederlandsen Oost liidië van W. van Gelder. 8 kaarten. (1882). 4. Atlas jai toe boekoe peta-peta pada menjatakan segala poelau-poelau Hindia Nederland, terkarang oleh W. van Gel der. 1882. NB. Als N°. 3, maar met Maleische nomenclatuur. 5. Bataviaasch album; verzameling van een tiental gezichten van de hoofd stad van Nederlandsen IndiS, door C. F. Deeleman. 6. Melbourne International Exhibi tion; catalogus of rocks, coal, and ores from tho Dutch East-Indian Archi pelago. 7. K. W. van Gorkom, Gids voor de kontroleurs. 1878. 8. N. P. van der Stok, Handleiding voor niet geneeskundigen, tot het ver leenen van eerste hulp in dringende ziektegevallen, verwondingen en ver giftigingen. Met platen. 2e druk. 1877. 9. Dr. Waitz, Ziekten der kinderen binnen heete gewesten. 10. Indisch Militair Tijdschrift. 1878, 2e halfjaar; 1880, 2e halfjaar; 1882, Ie halfjaar. 11. Bijblad van het Indisch Staats blad. Deel XIV en XV. 12. De tegenwoordige positie van den officier der infanterie, door X. 13. Handboek bij het onderwijs in de geschiedenis van Nederlandsch Indië in Militaire- en Artillerie-scholen van het Indische leger, door J. G. H. van dor Dusso en A. J. Hamerster. 14. Handleiding voor de teelt en bereiding van tabak voor de Europee sche markt, door C. A. M. van Vliet. 15. Historical, statistieal notes on the production and consumption of coffee, by N. P. van den Berg. 16. Production, prices and export of Padang coffee, from 1827 upto 1881, compiled by Dummler and C°. 17. Verslag omtrent den Gouverno ments post- en telegraafdienst in Ne derlandsch India in het jaar 1880. 18. Statuten van het Bataviaasch Prauwenvoer en verslagen dier instel ling voor 1878, 1880 en 1881. 19. Prijscatalogus van schoolboeken, 273 Groep 111. 23e Klasse. 274 enz. verkrijgbaar bij G. Kolff en C°., te Batavia. 20. Programma der lessen aan het Gymnasium Willem 111, 1880—1881, 1882—1883, en lijst der leesboeken in het schooljaar 1882—1883 aan die in stelling gebruikt. 21. Hikayat Aladdin. Hikayat Djahidin. Hikayat Bachtiyar. Hikayat Masjhoedoe'lhakki. Maleische leesboeken voor inlanders, door A. F. von do Wall. 22. Hikayat Aladdin, door denzelf den, Arabische tekst. 23. Zeventien verschillende school boekjes in het Nederlandsch, door Brons Middel, M. de Haas, L. Ho venkamp, J. van Leeuwen, Obdeyn, P. Schippers, J. A. Wilkens, J. A. Weyhenke en R. J. L. Weyhenke. 24. Drie ABC-boeken van Maleisch en Latijnsch karakter. 85. Wandalmsnak 1882 en id. op satijn in kleuren gedrukt. 26. Twee Indische platen, voorstel lende het beploegen van hot land en het planten van padi. 27. Aanplakbillet in kleurendruk. 17. Verzameling van Javaansche en Maleische couranten. — Instelling voor onderwijs in de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië, te Delft. A. Javaansche. 1. Bramartani, Soerakarta Jonas Portier & C°. 2. Darmawasita , Djokjokarta, H. Buning (Redacteur W. Halkema). B. Maleiache. 3. Biang Lala, Batavi» (Redacteur J. L. Martcns). 4. Hindia Nederland, Batavia, H. M. van Dorp & C°. (Redacteur L. Wolfe). 6. Bintang Djohor, Batavia, Bruining en Wijt (Redacteur D. J. v. d. Linden). 6. Tjahaja India, Samarang, A. Bisschop (Redacteur F. C. E. Bousquet). 7. Soerat Kabar, B>oeraba,}a,,ïï. Fuhri & C°. 8. Pembrita bahroe, Soerabaja, ïhieme & C°. (Redacteur Uilkens). 9. Bintang Timoer, Padang, van Zadelhoff en Fabritius. 10. Bentara Melajoe, Padang, H. J. Klitsch & C°. (Redacteur A. Snackey). 11. Matahari, Makasser, W. Bekhout. 12. T/aha/a Sijang, Tanawangko, H. Bettink (Redacteur N. Graafland). 18. Eenige nommers van den Jaargang 1883 van de volgende Indische dag bladen. Javasche Courant, Officieel Nieuws blad, N°. 1 en 2. Bataviaasch Handelsblad, N°. 1 dubbel. Indisch Weekblad Tan het Regt, N°. 1 dubbel. De Locomotief, N°. 1 viermaal. Matahari, Nieuws- en Advertentie blad van Djogdja en omstreken, N°. 1 dubbel. Bintang Timor, Soerat kabar di Soerabaja, N°. 1 vier-, n°. 2 twee-, n°. 4 eenmaal. Soerabaiaasch Handelsblad, n°. 1 dubbel. De Oostpost, Pasoeroeansch Handels- Nieuwß- en Advertentieblad, N°. 1 dubbel. Nieuws- en Advertentieblad voor Probolinggo en omstreken, N°. 1 dubbel. Nieuw Padaugsch Handelsblad, N\ 1 dubbel. Sumatra Courant, N°. 1 dubbel. Celebes Courant, N°. 1 en 2 dubbel. Mata-hari, Soerat kabar di Macassar, N°. 1 dubbel. Tjahaja Siang, Kartas chabar Mina hassa, N°. 1 en 2. Het Indisch Vaderland, N°. 46. 19. Verzameling in landsche almanakken van Ned.-Indië. — Instelling voor onderwijs in de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsen Indië, te Delft. A. Javaansche Almanakken. 1. Serat Pananggallan, Samarang, Groep 111. 23» Klasse. 275 G. C. F. van Dorp (Redacteur A. B. Cohen Stuart). 2. Serat Pananqgallan. Samarang, Grivel en o°. B. Maloische almanakken. 3. Almanak bahasa melajoe ,Batavia, H. M. vau Dorp. 4. Almanak (takwim) alau hitoengan hart, boelan dan tahoen. Batavia, W. Bruining en C. 6. Almanak bahasa melajoe. Djokjo karta, H. Buning (Redacteur F. L. Winter). 6. Almanak orang mesehi, Tana wangko, A. de Lange. C. Dajaksche almanak. 7. Almanak alawa rinting andau, bulan, Uandjermasin. D. Makassaarsche almanak. 8. Almanak Macas.ter, 1882, W. Eekhout. 20. Almanak bahasa melajoe. — Maleische Alma nak 1883 (zevende jaargang) onder redactie van F. L. Win ter, Soerakarta. Gedr. bij H. Buning, Djokjakarta. 21. Almanak atautakwim, ja-itoe hitoengan hari, boelan tahoen Orang Mesehi 1883, Orang Islam 1300-1301, Orang Tjina B—9, en Almanak tahoen Orang Mesehi, 1883. — W. Bruining en C n ., Batavia, 1882. 22. Een almanak der V. O. C. van het jaar 1734. — D. E. E. Wolterbeek Muller, te Voorburg. 23. Proeve tot een bi bliographie der kolonie Suriname. Speciaal bewerkt voor de tentoonstelling door C. J. Hering, HS. — C. J. Hering, in Suriname. 24. Een exemplaar van „de Surinaamsch- Nieuwsverteller" van het jaar 1792, gedrukt te Parama ribo bij W. H. Poppelman, ter gepriviligeerde drukkerij der Edele Directie en het Land. — E. M. Morpingo, in Su riname. 25. Eenige Curacaosche couranten. — Mr. R. M. Ribbius, op Curacao. 26. Een almanak voor 20 0 0 jaren, Suriname. — B. Heyde, in Suriname. Groep 111. 14» Klasse. 28 20. Schi 1 d e r ij, voorstel lende den aanval op Djagaraga (Bali) in 1849. — Kon. Mil. Akademie, te Breda. 21. Schilderij, voorstel lende het portret van den Generaal-Majoor A. V. P. Mi chiels, gesneuveld op het eiland Bali, 25 Mei 1849. — Kon. Mil. Akademie, te Breda. 22. Portret van Jan van Beuningen, heer van Darthuizen, bewindhebber der West-Indische Compagnie. Gra vure in zwarte kunst duur J. Goll. — B. W. P. de Vries, te Amsterdam. 23. Portret van W. T. B1 oc k, Mr. scheepsti m nier man der O. I. Comp. te Am sterdam , geb. 1684, overleden 1777, na 154 schepen gebouwd te hebben. Teekening in rood krijt. — B. W. P. de Vries, te Amsterdam. 24. Teekeningen en prent van 't West-Indisch huis te Amsterdam. — H. L. Bompel, te Amsterdam. plein. Teekening door G. Lambrechts. g. Het West-Indisch hui» op het 's Gravenhekje, voorheen „het Slagt huys". NB. o en b zijn op één blad vereenigd, zoo ook c en d, en e en f. 25. Platte grond van Amsterdam, op het oogen blik dat de Houtman en de zijnen hunne eerste reis naar Oost-Indië ondernamen, ver vaardigd door Bastius. — Louis Chantal, Conservator van het Museum Fodor. 26. Eenige teekenin gen en platen, betrekking hebbende op de O. en W -In dische Compagnieën. — Het Gemeentebestuur van Am sterdam. a. Het zittingnemen van Prins Wil lem V als opperbewindhebber der O. I. C. in 1768. b. Afbeelding van 't afloopen van 't hoekerschip „de Zon", in tegenwoor digheid van Willem V. c. Zittingneming van Willem V als opperbewindhebber der W. I. C. d. O. I. huis, teekening van Webbers. e. „ „ met de lijnbanen der O. I. Compagnie. f. O. I. magazijn. g. „ „ met de scheeps timmerwerf. 1. O. I. huis en erf. i. W. I. huis. ƒ. Gezicht uit het W. I. huis op den Mont-Albaanstoren. k. Het tewaterloopen van drie sche pen van de werf der O. I. C. in 1783. l. Ruïne van het voormalig magazijn der O. I. C. 1822, Westzij,!,'. m. Ruïne van het voormalig magazijn der O. I. C. 1822, Oostzijde. n. Ruïne van het voormalig magazijn der O. I. C. 1822 (gekleurde plaat). 27. Eenige afbeeldin gen van gebouwen der 0. Voetboogsdoelen, later verbouwd tot West-Indisch huis. Teekening door G. Lambreelits. 1. Binnenplaats van 't West Indisch huis. Prent door H. Schouten. c. Gezicht door de Poort. Teekening door G. Lambrechts. d. Binnenplaats vóór de afbraak in 1817. Teekening door G Lambrechts. e. Gezicht tijdens de afbraak, ziende op het huis „'t Lam". Teekening door G. Lambrechts. f. Gezicht op de slooping van 't West- Indisch huis, genomen van het Konings- Grof.p 111. 14» Klasse. 29 voormalige O. en W. In dische Compagnieën. — D. C. Meyer Jr., te Amsterdam. 1. Van het (thans nog bestaande) voormalige O. I. binnenhuis (hoek Hoogstraat en Kloveniers-burgwal.) a. Bij vogelvlucht gezien. Grav. van omstreeks 1660. ó. Van de Hoogstraat gezien. Grav. van omstreeks 1680. c. Op de binnenplaats. Grav. door H. Schouten, van omstreeks 1780. d. Chromolithographie naar Hekking. 2. Het oude O. I. zeemagazijn en werf op Rapenburg. Ets door R. Zeeman. 3. Het latere O. I. zeemagazijn en werf op Oostenburg. a. Twee verschillende gezichten, liet eene van voren uit de Wittenburger straat; het andere van de rechterzijde en van achteren. Gravures van omstreeks 1720. b. Gezicht op het O. I. zeemagazijn van achteren. Gravure. c. Gezicht op het O. I. zeemagazijn van achteren. Gravure door 11. Schouten. d. Gezicht op het O. I. zeemagazijn, de O. I. werf en magazijn, uit liet IJ gezien. Geè'tst door J. hpaan. 3. De houtzaagmolen der O. I. Comp. op het Funen. Teekening door Barbiers. 4. Domus Societatis Indiae Oooiden talia condita 1623. Het eerste Weit- Indische huis (Heerenmarkt, thans het Hersteld-Lutherscho weeshuis). Grav. van omstreeks 1826. ft. Het West-Indische zeemagazijn of Slachthuis (thans nog bestaande), IJgracht, hoek 's Gravenhekje. a. Van buiten, gravure van omstr. 1660. b. Van buiten, teakeoillg van umMr. 1750. c. De binuenplaats, gravure van omstreeks 1780. 6. Gezicht op Nieuw-Amsterdam, thans New-York, Vereenigde Staten. Grav. van omstr. 1660. 28. Afbeelding van de oude scheepstim mer werf van de 0. -I. Comp., op den Buitenkant tusschen de Peper- en Foelie-straten te Am sterdam. Teekening door J. Schoemaker. — B. W. P. de Vries, te Amsterdam. 29. Oprichting der 0.- I. Compagnie in 1602 en Bevrachting dor eerste schepen naar de Oost- Indiën, 1603. Twee gravuren door S. Fokke. — B. W. P. de Vries, te Amsterdam. 30. Teekening van de werf der O. I. Comp. te Delfshaven. — A. de Boe ver, te Breukelen. 31. Verzameling van gezichten op de Neder liindsche bezittingen aan de kust van Ceilon. Teekeningen met dekverf door C. Steyger, waarschijnlijk uit het midden der 18 de eeuw. — Mr. Ch. M. Dozy, te Amster dam. 0. Casteel Colombo vau 's Coid- Rheede. b. Casteel Colombo van de Beer. e. 'tGezieht van den Ed. Heer Gou verneurs Huys van agteren uit de thuyn (te Colombo). d. Het Casteel Jaffnapatnam vau de landzijde te zien. e. l)e Plaats in 't Casteel van Jaffna patnam vau de pakhuyzen to zien. /. Kerk van Jaffnapatnam vau de zuidzijde (van binnen). ff, J'uiilii (ïale van de landweg. h. Het fortres Haminenhiel uyt zee. 1. „ „ „ van Keys te zien. k. Het fortres Caliture van de rivierkant. l. Manaar van de rivier. 32. Teekening van de stadt Mosambique in Abessinië int gebiet des Groep 111. 14e Klasse. 3 heele eiland; in de jaren tusschen dat tijdstip en den vrede met Portugal in 1661, schonken de heldendaden van Rijklof van Goens haar een aantal aan de Portugeezen ontweldigde kanto ren op de kusten van Malabar en Coromandel, terrwijl de onder nemingsgeest harer handelsagenten haar vasten voet verschafte in Bengalen. Niets van dat alles is overgebleven, maar tal van herinneringen aan de uitgebreide heerschappij der Compagnie in die gewesten zijn in openbare en particuliere verzamelingen aanwezig, en diepe sporen heeft zij nagelaten in onze litera tuur, die er op bogen mag in Rogerius' „Open deure tot het verborgen heidendom" en in het onwaardeerbare werk van Baldaeus over Malabar, Coromandel en Ceilon den toegang tot de kennis der Indische godsdiensten gebaand, en in den Hortus Malabaricus van van Rheede van Draakenstein de won deren der Indische plantenwereld ontsloten te hebben. Ook ont breekt het geenszins aan bewijzen, dat de Favorlangsche taal van Formosa, de Singaleesche van Ceilon en de Tauiielsche van Hindostan onder de Nederlandsche geestelijken ijverige beoefe naars vonden. Maar Formosa werd ons reeds in 1661 door den Chineeschen zeerover Coxinga ontweldigd, Ceilon bleef in handen der Engelsche veroveraars volgens de bepalingen van den vrede van Amiens in 1802, de Kaapkolonie moest zich in 1806 bij capitulatie aan de Engelschen overgegeven en bleef hun verze kerd door het traktaat van 1814, terwijl eindelijk, deels door hetzelfde traktaat, deels en vooral door dat van 1824, eenige ruiling van gebied en vereffening van wederzijdsche aanspra ken werden vastgesteld, waardoor al onze bezittingen op het vasteland van Indië, het Maleisch schiereiland ingesloten, onder het beheer van Groot-Brittanje kwamen. Meer belang dan de thans voor ons verloren bezittingen boe zemen ons natuurlijk de eilanden van den Indischen Archipel in, waarin het Nederlandsch gezag, toen het na eene korte tusschenregeering der Engelschen hersteld was, zich op den grondslag van de veroveringen en traktuten van de Compagnie gedurig meer heeft bevestigd en uitgebreid, in dier voege dat thans het Nederlandsch-Indische Rijk, zooals reeds in de alge meene inleiding op dezen Catalogus werd aangetoond, behoudens de Engelsche vestiging op noordelijk Borneo en de Portugeesche op noordoostelijk Timor, een goed aaneengesloten geheel vormt. Stonden bij de Compagnie bijna uitsluitend (tenzij later op Java) de handelsbetrekkingen op den voorgrond, en trad dit handelslichaam slechts als staatslichaain op, voor zooverre die betrekkingen moesten beschermd en uitgebreid worden, na de opheffing der Compagnie en het Engelsche tusschenbestuur ver- 3 37. Melar, een paar oorknoppen (Med. XXI, p. 15). 38. Epèk, gordel, die zonder iets anders om de bebed gedragen wordt (f 0.50). Over de Javaansche kleeding kan men raadplegen eene belangrijke ver handeling van den heer C. Poensen (Med. XX. p. 257 e. v. en 377 e. v). Over die der Alifoeren van vroegeren tijd J. A. T. Schwarz in Med. XXII , p. 248 e. v., voorts N. Graafland in zijn werk: „de Minahassa" I. d. p. 64 e. v. (verg. id. p. 237 e. v.). Over de kleeding op do Ambonsehe eilanden, zoo ook in de Minahassa, raadplege men: Med. XVIII p. 129. e. v. 38a. Twee paar muiltjes, door Mi nanastiiehe meisje* gewerkt en door een Miuahassisclien •ohoenm&kel op :llit. 38A. Twee hoeden van silar-blad, M innliassa. 38c. Manillahoed, te Langowaug of wel te Tondano ven f aardigd, Miuahassa. 38<i. Speldewerk (twee stuks), liina hassa. Dit soort van werk was alleen l>r- Kend onder de iidellijlie vrouw i meisjes in de w innhmnifl „Men nam ih'ii slnk «il linnen, trok van de schering en den inslag de helft der dnden uit , spande hef overschietende lapje op een kuisen, en naaide, of borduurde daarin mei ander allerlei Bguren, gelijk aan die \. haakwerk. Door de overgelatei] dnden was het mogelijk en gemakkeiyk, inirte en nette figuren to maken. — Dio ge borduurde lapjes werden gebruikt als tiH.rlienzetsels aan de bandjes. De Tondanoscho adellijke vrouwen waren in dit borduren het meeot geoefend. Thans gaat die kunst verloren, althans slechts enkelen beoefenen haar nog. Men legt zich meer toe op nieuwe handwerken" (N. Graafland). 38e. Opengebreide kousen, Noesa laoet. 38/. Hegoedoe koetoe, hoed van het blad van den lontarboom, Savoe. 387. Helßpa , H'lmeisel van het blad van den lontarboom. — Savoe. 38A. Gebleggan, kleeren- en kussen klopper. — Java. 111. Huisraad. 39. Tatoemboe, waarin de Inlander op Ambon, bij gebreke van eene kist, zijne kleederen bergt. 40. Bamboezen in de Minahassa door Inlanders op reis gebruikt. 41. Verschillende raatten en vlecht werk van do Ambonsehe eilanden, de Minahassa en Sumatra's Westkust. 42. Geldkistjo. — Java. 43. Lezenaar. — Java. <14. Lezenaar. — Java (Rékal of rékan, Java). 45. Geverfde bedgordijnhaken. — Java. 46. Kepèk, koffertje voor boeken of Mcv.lcivii. — Java. 47. Naaimandje, Soerabajaasch model. 48. Plisir ter versiering van het borangedeelte van het bedgordijn, bij ons bekend als rabat. — Java. 49. Vogelkooi voor bekoetoct, rijst diefjes, ofschoon liever grooter. — Java. 50. Petarangan, broeimand voor kip pen. — Java. 51. Model vau st andaard voor zon nesrliermen on pioken. — Java. 52. Keloet, veger om de balé-halé (rustbank) of /.il mat schoon te vegen. — Java. 53. Réké van middelmatige grootte, sohenkbord voor kopjes, enz. — Java. 54. Botèkan, kinlji' met laadjes, ge verfd en vergald, tol berging van in- Landsche medicijnen, bil wHse van buia-apotheek, f 2.40. DeM kisijuH zijn in ti grootto voorlianden, BO worden ook in den vorm van kast jes aangetroffen. — Java. 55. Adjoeg-adjoeg, standaard van eene javaaiwehe lamp, met. vleugels ter beschutting tegen den wind. ƒ0.40. — Java. M, 57. Aarden oliebakje, eigenlijk lamp, behoorende bij de adjoeg-adjoeg. — Java. a. Bamboe voetstuk, (djadok of adjoeg). h. Steenen bakje, (tjlempik of tjloe pak). 58. Adjoeg-adjoeg koeningan, kope ren standaard voor d°. oliebakje, ƒ0.60. — Java. 59. Tjloepak koeningan, koperen oliehakje. f 0.50. — Java. 60. Koperen waterkrnik, Soeraba jaaseh maaksel tot sieraad gebruikt. f 3.50. Groep 111. 14« Klasse. 30 Conincks van Hispaniën (van 1630 ?). — Mr. Ch. M. Dozy, te Amsterdam. 33. India quae Orien talis dicitur et Insulae orientales adjacentes. Amsterdam, Huych Allard (1652). Negen bladen in groot f°. — Mr. Ch. M. Dozy, te Amsterdam. NB. Zeer zeldzame kaart. 34. Een doos, inhou dende drie gouden pen ningen en een gouden plaat, zijnde een in het Javaansch geschreven brief, Balische stijl, van den koning van Djauibi aan den Gouv.- Gen. van N.-I. Jacob Mossel, benevens eene vertaling van dezen brief door den translateur Dl. Tossie. — Th. L. Jhr. Brantsen van Rhederoord, te Rhederoord. NB. De inzender teekent hierbij aan: De penning met het borstbeeld van J. Mossel is door I. G. Holtzhey vervaardigd en afgebeeld in het vervolg Yan van Loon, fide stuk, pi. XXXIII, n°. 361. De beide andere zijn niet beschreven en vermoedelijk in N. 1. vervaardigd. 35. Eenige historische merkwaardigheden, ver zameld gedurende de 2 e Boui sche expeditie, 1859 —60. — F. J. van Bloemen Waanders, te Bergen-op-Zoom. a. Een spel van 40 kaarten, den 9 Dec. 1859 gevonden in den kraton der sterkte Pasemba, nadat die door de sedert vervallen verklaarde oude ko ningin van Bone was verlaten. Met zulke kaarten wordt in Bone omber gespeeld. 4. Eene pen van arènhout, die ge diend heeft tot onderteekening van het contract op den 4 Febr. 1860 gesloten tusschen het Ned. Gouvernement en het Rijk Soppeng. c. Een hoofddeksel van eenen Sultan, in den vorm der gewoonlijk door de Vorsten en Grooten in Bone gedragen mutsjes, door hem zelven vervaardigd uit het hart eener varensoort. d Een afdruk op linnen van de stempels behoorende aan de kroon van Bone, gevonden te Pasempa. 36. Generale Carga ofte ladinge van Seven Oost- Indische retourschepen, te weeten: Adrichem en Nieuwerkerk van Batavia voor de kamer van Amsterdam; Papenburg en Wikkenburg van Ceylon voor de kameren Amsterdam en Zeeland; 't Hof van Delff, voor de kameren Delff en Rotterdam, en Wa tervlied voor de kameren Hoorn en Enkhuyzen. 1741. — B. W. P. de Vries, te Amster dam. 37. Medailles en bekers van de O. en W.-indische Co m pa g nië n. — Gerard A. Heineken, te Amsterdam. a. Een zilveren medaille ter gedach tenis van de goede diensten van E. J. de Hertog aan de O. Ind. Compagnie, 1089. b. Een looden medaille van de West-indisehe Compagnie, 1676 -c. Een beker waarop geslopen „de Sociëteit van Suriname". d. Een beker met geslepen inscriptie en schip (Catbarine Galey). 38. Bokaal op het wel varen van de West-indi GnoRP 111. 14» Klasse. 31 sche Compagnie. — Hooft van Vreeland, te Amsterdam. 39. Kristallen Compot, in welks deksel het mo nogram der Vereenigde Oost-indische Compa gnie gegraveerd is. — C. W. van West, te Amster dam. 40. Vier verschillende buurtvlaggen van de kust van Guinea, veroverd en naar Nederland meegebracht door de expeditie van 1869 — 1870, alsmede de medaille ge slagen ter herinnering aan die overwinning en de herstelling van het wettig gezag. — L. E. Bunnik, Med. Stud. te Leiden. 41. Japansche porte feuille (bruine zijde met gouddraad), afkomstig van wijle den heer Cock Bloinhoff, van 1817—1822 opperhoofd van den Ned. handel in Japan op 't eiland Decima. — Mevrouw J. G. C. Perk Clifford, Cock van Breugel, te Amsterdam. 42. De zilveren schop die gediend heeft om de eerste spade te steken voor den spoor weg Batavia-Buitenzorg. — M. J. Mijer, te Schiedam. 43. De zilveren troffel, kalkbak en paslood, die gediend hebben bij het leggen van den eersten steen voor het standbeeld van Jan Pieterszoon Koen. — M. J. Mij er, te Schiedam. 44. Model van het A tjeh monument, bestemd om, als bewijs hoezeer de in spanningen en opofferingen van leger en vloot in Atjeh door de Ned. natie gewaardeerd worden, op een der grootste pleinen van Batavia, waar schijnlijk het Koningsplein, te worden geplaatst. — P. J. H. Cuypers, Architect te Am sterdam. Het origineel bestaat uit een groot vierkant postament van geel Solothur ner marmer, rustende op een breed voetstuk vnn graniet, eenige tredeu uit den grond. Vóór elk dor vier zijden van het postament ligt een Ned. leeuw, met over elkander geslagen voorpooten en grimmigen muil, rechthoekig op de vlakte van het postament. Dit laatste, dat naar boven smaller wordt, draagt een Nederlandsche maagd van verguld brons, meer dan levensgroot, in den vorm eener gevleugelde Victo rie, die in de eene hand een speer, in de andere een krans draagt. Op eene zijde van het postament il een groot Nederlandsch wapen, op de drie andere zijn toepasselijke opschriften ge beiteld. Het monument is ontworpen en vervaardigd door den heer Cuypers, de Victorie is het werk van den heer B. van Hove. Het model van dit monument wordt opgericht in het park palende aan liet gebouw voor de Koloniale Tentoonstel ling van Nederland bestemd, 't Ver gulde brons van de Victorie is wederge geven door eene bekleeding met silicaat. Groep 111. 15» I 33 s getrouw. Handelsvoordeel bleef by voortduring haar streven. Daartoe sloot zij overeenkomsten met inlandsche vorsten en volken, waarbij zij in het bezit van de meest gewilde handels artikelen geraakte, zooveel mogelijk met uitsluiting van ieder ander. Maar zonder, en somtijds zelfs tegen haren wil, geraakte zij daardoor in het bezit van steeds toenemend grondgebied, en zag zich naast de taak van handelaar die van Souverein opgedragen. Het verkregen monopolie toch moest worden ge handhaafd, de inlandsche bevolking, die dit schond, tot haar plicht worden gebracht, en bij herhaalde schennis bleek geen middel krachtig genoeg, dan alleen hare geheele onderwerping. Elders werd de Compagnie gedwongen, in te grijpen in de onderlinge oorlogen der Inlanders, en om hare uitgaven te ver goeden, nam zij landen van de vorsten in pand, die weldra geheel in hare macht vielen. Zoo werd de Compagnie met souvereine rechten toegerust, maar haar handelskarakter bleef overheerschen en zij liet zich zoo weinig mogelijk in met het onmiddellijke bestuur over den Inlander. Dit werd op Java b. v. bijna geheel aan de inlandsche regenten overgelaten, die hoofd zakelijk verplicht waren, aan de Compagnie zekere hoeveelheden producten te leveren, 't zij om niet, 't zij tegen lage prijzen. Elders, zooals in de Molukken, nam zij grooter aandeel in bet bestuur, maar altijd met hetzelfde einddoel: verkrijging van producten, ter vermeerdering van de inkomsten harer aandeel houders. De verordeningen, door de Compagnie uitgevaardigd, drageii dan ook weinig sporen van zorg voor de inlandsche bevolking. Voor zooverre zij verzameld 7,ijn, noemen wij als de voor naamste, de instructiën voor de Hooge Regeering in lndië, en de Bataviasche en Nieuwe Bataviasche Statuten; beide laatsten eene codificatie van voorschriften op bestuur en rechtspraak betrekking hebbende. b. De tijd na den val der O» tot het herstel van het Ned. gezag. Reeds onder den Gouv.-Gen. Daendels (1808 —1811) werd het bestaande systeem in zooverre gewijzigd, ilut het Europeesche bestuur zich meer het gezag over den inlander aan trok, terwijl de regenten uit de stelling van leenman tot die van ambtenaar werden teruggebracht. Maar vooral was dit onder het Britsche tusschenbestnur (1811 —1816) het geval. De Luit.- Gouv. ï. S. Raffles voerde toch een geheel nieuw systeem in, dat beoogde, den inlander, in plaats der verplichte leverantiën, de betaling op te leggen eener matige belasting, berekend naar de opbrengst zijner rijstvelden, waartegen hij de vrije beschik king zou genieten over de vruchten van zijn arbeid, die geheel Groep 111. \\' Klasse. 34 vrij zou worden gelaten. Deze belasting, landrente genaamd (landrente-stelsel) werd hoofdzakelijk volgens Britsch-Indische modellen geregeld. — De verschillende verordeningen, op deze tijden betrekking hebbende, zijn o. a. te vinden in de volgende meer of min officiëele verzamelingen: Staat van de Nederlandsche Oost-Indische bezittingen onder Daendels; History of Java by T. S. Raffles en Substance of a Minute door denzelfden, benevens v. Deventer, Het landelijk stelsel op Java. c. Het hersteld Nederlandsch gezag. De invoering van het beschreven stelsel had slechts gebrekkig en met groote over haasting plaats. De regeeringscommissarissen die 'in plaats van het Engelsche bestuur optraden; Elout, v. d. Capellen, Buyskes, (1816 —1819) beijverden zich in denzelfden geest, doch met meer overleg, werkzaam te zijn. Nevens den inlandschen landbouwer zoekt ook de Europeesche industrieel zich eene plaats te verwerven, maar terwijl hij in den aanvang wordt aan gemoedigd, wordt weldra, onder den Gouv.-Gen. v. d. Capellen, (1819 —1826) eene staatkunde gevolgd, die, van oordeel zijnde, dat het ware belang van den inlander in strijd is met de ontwikkeling eener krachtige Europeesche industrie, deze tal van hinderpalen in den weg legt. V. d. Capellens opvolger, de Comm.-Gen. du Bus de Gisignies (1826 —1830), oordeelde, dat eene ontwikkeling van Java's productieve kracht noodzakelijk was, maar vond het middel daartoe juist in eene bevordering der Europeesche industrie, die kapitaal en energie naar dit eiland zoude brengen. Hem was het echter niet vergund, zijne plannen uit te voeren. Een nieuwe bestuurder, v.d. Bosch, trad op, die eveneens de noodzakelijkheid inzag, Java's produc tieve kracht te ontwikkelen, maar dit slechts van de bemoeiing der regeering verwachtte. Het cultuurstelsel was de vrucht dier beschouwing.- Het steunde op de verplichting, der bevolking opgelegd, een deel van haren grond af te staan, daarop zekere, voor de Euro peesche markt geschikte producten aan te kweeken, en die aan het Gouvernement tegen geringe vergoeding te leveren. Voor de fabriekmatige bewerking werd de hulp van particulieren ingeroepen, met wie het Gouvernement overeenkomsten sloot, die voor velen hunner groote winsten opleverden. Oorspronkelijk bestemd, om de landrente te vervangen, liet het toch ook deze voortdurend door de bevolking opbrengen. Sedert 1833 werden de producten voor verreweg het grootste deel, geruimen tijd zelfs allen, naar Nederland verzonden en aan het Ministerie van Kolonie geconsigneerd (consignatie-stelsel), om door tusschen komst van de Ned. Handelmaatschappij te worden verkocht. Groep 111. 15» Klasse. 35 De geldelijke voordeden, door dat stelsel verkregen, kwamen voor een goed deel ten bate van het moederland. Tot ongeveer 1850 heerschte dit stelsel zoo goed als onbe perkt, en werd de particuliere industrie daaraan geheel opge offerd. Maar na dien tijd werd aan deze de gelegenheid gegeven, zich te ontwikkelen, al geschiedde dit aanvankelijk slechts schoorvoetende. In de jaren 1860 en volgende verdwenen die gouvernements-cultures, welke of slechts geldelijk nadeel hadden opgeleverd, zooals de thee- en de katoen-cultuur, of zonder grooten druk voor de bevolking niet konden worden voort gezet. Slechts een tweetal cultures, voor gouvernementsrekening gedreven, bleven in stand l ) ; daarvan is de gouv ts suikercultuur volgens eene wet van 1870 bestemd, om van lieverlede in vrije cultuur over te gaan, en in 1890 geheel te verdwijnen. De koffiecultuur wordt echter zoowel op Java, als op Sumatra en in Menado, grootendeels voor gouvernementsrekening gedre ven: de bevolking, op Java bij die cultuur ingedeeld, is verplicht, daar waar de grond dit toelaat, eene zekere hoeveelheid boomen aan te planten en te onderhouden, terwijl de oogst ook in de beide andere landen aan ambtenaren tegen geringe, doch in de latere jaren verhoogde, betaling moet geleverd worden. De ver kregen koffie wordt voor het grootste deel naar Nederland ver zonden en daar verkocht. De opbrengst wordt thans geheel voor Indië besteed', daar, ook ten gevolge van den oorlog met Atjeh, maar deels ook door betere voorziening in de Indische behoeften, er sedert jaren geene Indische overschotten bestaan, die ten behoeve van het moederland kunnen worden aangewend. Terwijl aan den eenen kant de gouvernements-cultures zeer zijn ingekrompen, is in 1870 door de agrarische wet een ruimer veld voor de particuliere industrie geopend, die sedert dien tijd woeste gronden, tot het domein van den lande behoo rende, in erfpacht kan verkrijgen. In diezelfde wet worden eenige bepalingen aangetroffen, om sommige punten van het inlandsche grondrecht te regelen. De Staat treedt daarbij op als eigenaar van allen grond op Java, dien hij niet uitdrukkelijk aan anderen heeft afgestaan. De inlandsche bevolking heeft echter het recht, den door haar ontgonnen grond zoolang te bebouwen en de vruchten daarvan te trekken, als zij aan de baar opge legde verplichtingen voldoet. Deze bestaan in het betalen der ') De gouvemements kina-cultuur, ofschoon voor rekening van het gouverne ment gedreven, maakte nimmer een deel van het cultuurstelsel uit en berust geheel op vrijen arbeid. Groep 111. 15" Klasse. 36 landrente en het verrichten van cultuur- en andere diensten, die alleen in het algemeen belang behooren te worden gevergd en, volgens bestaande regelingen, tot een minimum moeten worden teruggebracht. De bevolking bezit hare gronden — althans wat de rijstvelden betreft — of communaal (dat wil zeggen dat de grond behoort tot de dessa, het dorp, en onder de rechthebbende gemeenteleden, 't zij jaarlijks, 't zij met grootere tusschenruimte verdeeld wordt), of individueel en erfelijk, waarbij een bepaald persoon den grond heeft en dien aan zijne erfgenamen kan nalaten. Bovendien kan de bevol king, mits aan zekere formaliteiten voldoende, den eigendom van haren grond verkrijgen, doch onder voorwaarde dezen niet aan niet-inlanders te vervreemden. Men vreesde dat de vrijheid daartoe aanleiding zou geven, dat de inlander, door voorspie geling van onmiddellijk voordeel, zich voor geringen prijs van den grond zou ontdoen. De vraag, in hoeverre deze belemme ring gunstig of ongunstig werkt, en vooral deze: of eene oplos sing van het communaal bezit door het algemeen belang wordt gevorderd, behooren tot de thans meest besproken vraagpunten van koloniaal beleid. De hoofdbeginselen van het bestuur over Nederlandsch Indië vindt men in enkele artikelen van de Nederlandsche grondwet, die het aandeel bepalen, dat aan de wetgevende macht in het moederland toekomt, en in het Regeeringsreglement van 1854. Dienvolgens is het bestuur over Indië toevertrouwd aan een Gouverneur-Generaal, door den Koning benoemd, en wien een Raad van Ned. Indië is toegevoegd, ten einde hem met advies bij te staan. In sommige gevallen kan de Landvoogd niet, dan met inachtneming van bepaalde formaliteiten, van dit advies afwijken. De Gouverneur-Generaal is bekleed met wet gevende en uitvoerende macht. In de uitoefening van beide heeft hij de voorschriften van de wetten en de bevelen des Konings na te leven, waarvan hij echter in enkele gevallen mag afwijken. Behoudens deze bepaling, die door zijne verant woordelijkheid aan den Koning en het recht van de tweede Kamer, om hem in rechten wegens misbruik vau gezag te ver volgen, tegen overtreding is gewaarborgd, bestuurt hij Indië autocratisch, en is hem groote macht toegekend, zelfs het recht van uitzetting en interneering van hen, die gevaarlijk voor rust en orde zijn. In de uitoefening van zijn gezag wordt hij ter zijde gestaan door Directeuren (Financiën, Binnenlandsch bestuur, Onderwijs, eeredienst en nijverheid, Burgerlijke openbare werken, Justitie, Oorlog en Marine), die eenigszins de plaats van ministers ver- Groep 111. 15« Klasse. 37 vullen. Een kabinet, de Algemeene Secretarie, is hem toegevoegd, dat o. a. zorgt voor de redactie van het Staatsblad, de officiëele verzameling van algemeen verbindende verordeningen, en groo ten invloed heeft. Voor het bestuur zijn de verschillende eilanden in gewesten verdeeld, onder een hoofdambtenaar met den titel van Gouver neur of Resident — een enkele van Assistent-resident, — die een aantal ondergeschikte ambtenaren onder zich hebben. Zij hand haven de belangen van het Gouvernement, waken voor de na koming der algemeene verordeningen en zorgen voor het wel zijn der inlandsche bevolking. Waar deze laatste in het spel komt, zijn zij verplicht met de inlandsche hoofden te rade te gaan. Een van de hoofdbeginselen van het Nederlandsche koloniale bestuur is steeds geweest, om de bevolking zooveel mogelijk te laten onder de leiding van hoofden van haren eigen volksaard. Deze worden echter door het Gouvernement benoemd, met uitzondering van diegenen, welke een zekeren graad van zelfstandigheid bezitten. De lagere dorpshoofden worden echter, althans in een groot deel van Java en ook elders, door de be volking gekozen. Het hoofd van gewestelijk bestuur nu is ver plicht, deze hoofden (zie 13 e klasse, A) te raadplegen in alle zaken de inlandsche bevolking betreffende, maar deze zijn weder gehouden, de hun gegeven bevelen op te volgen en voor de nakoming daarvan te waken. De uitoefening der justitie berust op het beginsel, dat voor Europeanen en met hen gelijkgestelden wordt recht gesproken volgens verordeningen, zooveel mogelijk gelijk aan die, in het moederland van kracht. De burgerlijke en handelswetgeving van 1848, alsmede de strafwetgeving van 1866, zijn dan ook in hoofdzaak kopieën van de in Nederland geldende wetten. De in landers daarentegen worden berecht volgens hunne godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken, voor zooverre zij niet door den Gouverneur-Generaal aan de Europeesche wetgeving zijn onderworpen. Het strafrecht voor de inlanders berust echter op eene verordening van 1872, die eene, slechts hier en daar gewijzigde omwerking van den Code pénal is. Dit verschil van recht voor Europeanen en inlanders heeft ook splitsing der rechterlijke macht ten gevolge. Over de eerstgenoemden wordt recht gesproken door Europeesche rechters, die, voor zooverre zij niet administratieve ambtenaren zijn, uit doctoren in de rechten worden gekozen; in de rechtspraak over de inlanders hebben de inlandsche hoofden een groot aandeel, 't zij als alleen sprekende rechters in de districts- en regentschapsgerechten, die over kleine zaken oordeelen, 't zij als leden van de landraden Groep 111. 15» Klasse. 38 en rechtbanken van omgang, die echter door een Europeeschen ambtenaar worden voorgezeten. In de Buitenbezittingen hebben de administratieve ambtenaren grootere rechtsmacht dan op Java, waar zij slechts politiezaken berechten en alleen bij uitzondering de inl. rechtbanken voorzitten. Het financieel beheer eindelijk regelt zich naar de bepalingen eener wet in 1864 vastgesteld, en beweegt zich binnen de per ken der begrooting, door de Wetgevende Macht in het moeder land vastgesteld. Rekening en verantwoording van het gehouden beheer wordt aan die Wetgevende Macht gedaan, welke in de gelegenheid is door de vaststelling van het slot der rekening een eindoordeel over dat beheer uit te spreken. Een afzonderlijk college, de algemeene Rekenkamer, zetelt te Batavia en is belast met het houden van toezicht op het beleid van 's lands financiën. 11. Nederlandsch West-lndiè. De kolonie Suriname, door Engeland aan de Vereenigde Provinciën bij den vrede van Breda afgestaan en eerst onder lei ding van Zeeland gesteld, geraakte in 1682 in handen van de West-Indische Compagnie, die zich echter niet machtig genoeg voelde, haar alleen te beheeren, en de kolonie voor twee derden aan Amsterdam en den Heer v. Sommelsdijk afstond. De over dracht aan die Cie. had plaats bij een octrooi van 23 September 1682, dat een hoofdbeginsel van bestuur bevatte, 't welk eerst onliiDgs weder voor de W. I. Koloniën in praktijk gebracht is: deelneming van de ingezetenen aan het bestuur. Dit toch was samengesteld uit den Gouverneur en den Politycquen Raad, be staande uit raadspersonen, gekozen door den Gouverneur uit een dubbeltal hem door al de „Ooloniers" aangeboden. Bij het herstel van het Nederlandsch gezag na het Engelsen tusschen bestuur werd het kiesrecht der ingezetenen niet meer erkend; het reglement op het beleid der regeering van Suriname (24 Sept. 1815) trok alle macht in den Gouverneur samen, wien een hof van politie werd toegevoegd, waarvan de leden door het Bestuur werden benoemd. Bij dat lichaam berustte een goed deel der wetgevende macht. Het reglement van 1828 stelde daarvoor in de plaats een Hoogen Raad der Ned. W. I. bezittingen, uitsluitend uit ambtenaren bestaande en met wet gevend gezag over alle W. I. Koloniën toegerust. In 1832 werd aan de ingezetenen weder eenige invloed toegekend: den Gouverneur stond nu een Koloniale Raad ter zijde, waarin ingezetenen zitting namen, doch ook zij werden door het Bestuur benoemd en hadden slechts de roeping den Gouverneur, waar deze zulks noodig mocht achten, met raad bij te staan. Groep 111. 15" Klasse. 39 Het regeeringsreglement van 1865 (Wet 31 Mei, Stbl. 55) gunde, op het voetspoor van andere koloniale mogendheden, aan de ingezetenen grooter invloed op den gang der zaken. Hoofd van het gezag is ook nu de Gouverneur, maar hem staat een Raad van Bestuur ter zijde, bestaande uit den procureur generaal als ondervoorzitter en voorts uit leden die door den Koning worden benoemd. Bovendien bezit de kolonie een ver tegenwoordigend lichaam, de Koloniale Staten, die gekozen worden door ingezetenen welke een zekere som in de directe belastin gen betalen. Met den Gouverneur hebben deze Staten het recht van wetgeving, voor zooverre dit niet door de wetgevende machten in het moederland wordt uitgeoefend. De Gouverneur, die het recht van ontbinding heeft, is bevoegd de verordenin gen der Staten af te keuren; in dat geval worden zij niet af gekondigd. Eindelijk bezit de Koning het recht van veto, wan neer de verordening Hem toeschijnt te strijden met de wet, met een koninkl. besluit of met het algenieen belang van het Rijk of de kolonie. Het begrootingsrecht berust bij den Gouverneur en de Kolo niale Staten, maar is aan 's Konings goedkeuring onderworpen. Wordt deze niet verkregen, dan moet de begrooting definitief door de Wetgevende Macht in het moederland worden vastge steld, 'tgeen ook het geval is wanneer de Staten verzuimen de begrooting tijdig vast te stellen, of wanneer de kolonie uit 's Rijks schatkist moet worden bijgestaan. Dit laatste nu is nog steeds noodig geweest. Behalve deze subsidie neemt het Rijk voor zijne rekening de kosten van zee- en landmacht en de wedde van den Gouverneur. Eeuwen lang werd de toestand in Suriname beheerscht door de slavenkwestie. Bij de wet van 8 Augustus 1862 (St. 164) werd de slavernij opgeheven en werden de vrijgelatenen onder een staatstoezicht geplaatst, dat echter in 1873 verviel. Ten einde in het gebrek aan werklieden te voorzien, nam men vooral het middel van immigratie te baat, door werklieden uit China, Britsch-Indië en elders aan te voeren. Daartoe werd voortdurend staatshulp verleend: zoo bij de aangehaalde wet (zie ook 1872 St. 4, 1874, 157), waarbij premiën werden uitgeloofd voor den aanvoer van vrije arbeiders, en de wet van 14 Nov. 1879, St. 202, waarbij een immigratiefonds is opgericht om de kosten van aan- en terugvoer van arbeiders te dekken, voor zoover deze niet door de aanvragers worden gedragen. Reeds vroeger werden proeven genomen met kolonisatie van Europeesche arbeiders, die echter allen (o. a. 1747 met Paltzer boereu, in 1845 vlg de te Groningen aan de Saramacca) mis- Groep 111. 14» Klasse. 4 kregen de koloniën in den Ind. Archipel, behalve voor den han delaar, ook voor den landontginner en.den mijn-industrieel steeds grootere waarde. Bovendien vatte de Staat der Nederlanden zijne plichten tegenover den inlander en het buitenland zeker wel zoo breed en zoo ernstig op als de Compagnie, terwijl het gezag van den Staat, al liet dit in de meeste gevallen het inlandsen bestuur ook bestaan, toch zeker niet minder diep ingreep dan in haren tijd de Compagnie had gedaan. Een en ander maakt het verklaarbaar dat het Nederlandsch gezag zich (behalve weder op Java) in het eerste tijdperk der vestiging en uitbreiding, dus vóór 1816, hoofdzakelijk tot de kust en aangrenzende gewesten bepaalde, doch na dien tijd snel tot het hart der eilanden, het eigenlijke binnenland doordrong, wat ons nog duidelijker zal worden, wanneer wij achtereenvol gons de verschillende eilandengroepen (Sumatra, Java, Borneo, Celebes, de Molukken en de overige eilanden) in beide tijdper ken de revue laten passeeren. Bijna overal heeft in de buiten bezittingen het Nederlandsche gezag eerst na 1816 de uitge breidheid verkregen, die .op het bij dezen Catalogus gevoegde kaartje is aangewezen. De posten of vestigingen, door de Compagnie op Sumatra bezeten, waren waarlijk niet vele. De pogingen, door Cornelis Houtman nog vóór de oprichting van dat lichaam aangewend, om met Atjeh in betrekking te treden, eindigden, zooals bekend is, met zijne vermoording; sedert zijn de betrekkingen tusschen Nederland en Atjeh nimmer van vriendschappelijken aard ge worden; van vestiging in Atjeh was geen sprake. Ook elders bezat de Compagnie op Sumatra slechts enkele kantoren of forten. Te Djambi had zij (om de chronologische volgorde in acht te nemen) sedert 1616 een vast kantoor geves tigd; met den Sultan van Palembang werd in 1662 een han delsverdrag gesloten, terwijl in de hoofdplaats van dat gewest een fort werd opgericht. Toen de vorsten van Menangkabau on geveer in dienzelfden tijd de hulp der Compagnie tegen Atjeh inriepen, dreef zij de zich zuidwaarts uitbreidende Atjehers terug en verkreeg zij van haren bondgenoot het recht zich van Sing kel tot Indrapoera op de Westkust te vestigen. Van 1664 —69 werden te Padang, Baros en Ajer Bangies versterkte facto rijen of forten gebouwd. Ook in de Lampongsche districten werd in 1668 een fort gesticht, terwijl Bangka en Blitong uit eigen beweging de opperhoogheid der Compagnie erkenden. Toen de Sultan van Djohor in 1718 den zetel van zijn bestuur naar Bintan (Riouw) verplaatste en dien in 1783 naar Lingga over bracht, werden telkens op die eilanden de betrekkingen met 4 IV. Keukengereedschap en huishoudelijke benoo digdheden. kleinste bergplaats naar boven dient dit voor de trassi; met de grootste naar boven voor Javaansche zwavel stokken. — Java. 83. Régé, gemaakt van de arensodó, gebruikt om een of ander te droogen. — Java. 84. Ijan. 85. Kangin, gebakvorm. / 2.— Java. 86. Tjèrèt, ketel, f 4.— Java. 87. Talam, opdraag- en verzendings blad. — Java. 88. Tjemoeng, vingerkom, bloemen kom. — Java. 89. Kendi petoelo, veel in waroengs gebruikt. — Java Het water wordt er amis (stinkend) in. f 4.— 80. Songgong. Men brengt hierin de berkat medo naar huis. — Java. 91. Djagrag, standaard voor het javaansche lampje. 61. Waterschepper, kunstig gesne den. — Miuahassa. 62. Waterschepper, een gewone. — Minahassa. 63. Keukenlamp, (Mal. palita). — Ambon. 64. Pnroet, raspen van djatihout.— Java. 66. Paroet, raspen voor klapper nooten. — Java. 65*. Koekoeran, paroedan, raspen om klappernooten te raspen.— Saparoea. 66. Dandang kèkèp, koperen water ketel met deksel. — Java. 67. Ketel / 2.—. — Java. 68. Handjat, borden of vatenrak. — Java. 69. Bakjes voor sambals. — Java. 70. Oeleg-oeleg, sambalwrijvers. — Java. 71. Tédok, gevlochten bak met rand, om de verschillende kruiderijen voor het bereiden van het eten in afzon derlijke hoopjes te leggen. Java. VI. Talam, opdraag- en blad. — Java. 73. Model van een rijstblok (lesoeng). — Java. 74. Aloe, model van een rijatstamper. — Java. — De langwerpige holto is voor de padi en de ronde aan weors zijde voor de gabali en bras. (Padi = rijst met den stengel, gabah rijst van den stengel ontdaan, doch uog in den bolster; bras = ontbolsterde rijst.) 75. Deplokan met aloe, vijzel met stamper, o. a. gebruikt om de sirih fijn te stampen, en wel door men die za niet meer kunnen kauweu. — Java. 76. Anglo-sarang, test of komfoor met roostei. — Java. 77. Keboet, waaiers om het vuur aan te blazen. — Java. 78. Ilir, waaiers om het vuur aan te blazen. — Ambon, enz. 79. Koekoesan, mand bij het rijst koken. 80. Gojang, zeven. — Saparoea en Java. 81. Èntong, rijstlepel. — Java. 82. Selon wadah traos, vcor trassie en zwavelstokken. — Java. Met de V. Dischgereedschap. !>2. Tjentong, rijstscheppers van djiitiliuut. — Java. 93. Rijstscheppers bij Europeanen gebruikelijk, van Soerabaja. M. Vork en mes van bamboe. — Minahassa. 96. Kendi, waterkan van steengoed. — Java. 'ii'. Toetoep sadji, deksels van silar blad om de spijzen tegen insecten te dekken. — Minahassa. 97. Deksels als boveu van vischsehub ben vervaardigd. — Java. ',)S Wakoel, mandje, waarin de rijst wordt opgebracht. — Java. f 0.3*1. 99. Wakoel mawi toetoep, mandje met deksel, waarin het een en ander wordt bewaard. — Java. 100. Rantang, vruchten mandje bij het dessert. — Java. 100a. Vorstelijke drinkbeker. — Ti mor. 100J. Eetiepel van kokosnoot. — Timor. VI. Toilet-zaken en weelde artikelen (Rooken, betelkauwen, opiumschuiven). 101. Soeri, (djoeugkat), gebogen kam van hoorn. — Java. 102. Bohildpadden kammen , vervaar digd te Airieth, Noesalaoet. 103. Zakkaminetje in vischvorm. — Amboina. 103a. Tweu baarkammen. — Timor. Groep 111. 15* Klasse. 40 lukten. Over de oorzaken daarvan wordt verschillend geoordeeld. De Gouverneur moet zich in de uitoefening van zijn gezag houden binnen de perken, door de wet en de andere verorde ningen hem gesteld, maar overigens berust de uitvoerende macht uitsluitend bij hem. Hij wordt daarin bijgestaan door districts-commissarissen, die aan het hoofd gesteld zijn van de 13 districten, waarin de kolonie verdeeld is. Het financieel be heer staat onder een door den Koning benoemden administrateur. Het rechtswezen berust op het beginsel dat de wetten zooveel mogelijk gelijk moeten zijn aan die, in het moederland geldig. Na de afkondiging van het Regeeringsreglement van 1865 zijn zij voor de eerste maal door den Koning vastgesteld; — daarna zullen zij door den kolonialen wetgever worden gemaakt. Het bovenstaande geldt grootendeels ook voor de kolonie Curacao en Onderhoorigheden, die in 1845 administratief van Suriname werd afgescheiden. Een regeeringsreglement van gelijke dagteekening als dat voor Suriname, is in 1865 (St. 56) ook voor dit gebied vastgesteld. In plaats van de Koloniale Staten treedt daar als vertegenwoordigend lichaam een Koloniale Raad op, waarvan de leden door den Koning worden gekozen uit een tweetal, door den Raad opgemaakt. Het recht van ontbinden komt den Gouverneur niet toe. Eereteekenen. Een afzonderlijke ridderorde ter belooning van hen, die zich voor de koloniën verdienstelijk maakten, zooals de Engelsche „Star of India", is voor de Nederl. koloniën niet inge steld. De bestaande eereteekenen zijn deels onderscheidingsteeke nen of medailles voor militairen, deels medailles voor burgerlijke verdiensten, welke laatste alleen aan inlanders worden uitgereikt. Tot de eerstgenoemde behooren de medailles voor deelneming aan bepaalde krijgstoehten, zooals de medaille voor den oorlog op Java (1825 —1830) en de Atjeh-medaille, benevens het eereteeken voor bijgewoonde belangrijke krijgsbedrijven, terwijl aan inlanders nog bovendien zilveren en bronzen medailles voor militaire verdiensten worden uitgereikt. Andere eereteekenen, zooals hefc onderscheidingsteeken voor eervolle vermelding en voor langdurigen dienst als officier, zijn gemeen'aan het Ned. en Ned.-Indische leger. Voor burgerlijke verdiensten worden gouden, zilveren en bronzen medailles gegeven. Andere onderscheidingsteekenen, aan den rang van den drager verbonden, zijn vroeger (l'ó e Klasse) vermeld. P. A. VAN DER LITH. Groep 111. 15- Klassp. 41 1. Regeerings-almanak van Ned. Indië, 1883. Batavia, landsdrukkerij, 3 stuk ken. B°. — De chef der af deeling Statistiek ter Alge meene Secretarie. a. Eerste gedeelte: grondgebied, be volking en inrichting van het bestuur in Nederlandsch Indië. b. Tweede gedeelte: Kalender en personalia. c. Derde gedeelte: naamlijst der Euro peesche inwoners van Ned. Indië en opgaven omtrent den burgerlijken stand. 2. Een volledig stel van de Oost- en West- Indische koloniale ver slagen van 1849 tot en met 1882. Gebonden in 32 banden in f°. — Departement van Koloniën. 3. De kaartjes behoo rende bij de Oost-Indi sche verslagen van 1878 tot en met 1882. Opgeplakte exemplaren. — Departement van Koloniën. 4. Geschriften van het Indisch Genootschap (vereeniging gewijd aan de be handeling van politieke en eco nomische vraagstukken de ko loniën betreffende). — Indisch Genootschap, te 's Gravenhage. a. Catalogus der Bibliotheek van het Indisch Genootschap, door J. Boude wijnse, met twee Supplementen. Ge bonden in een deel. 'b Gravenh., 1869— 1877. 8». b. Handelingen en geschriften van het Indisch Genootschap, onder de zinspreuk: Onderzoek leidt tot waar heid, Ie tot 7e Jaargang. Zalt-Bommel en 's Gravenh., 1854—1860. 7 üeelen. B°. Gebonden. c. Verslagen van het verhandelde op de algemeene vergaderingen van het Indisch Genootschap van 1861—1882. B°. Gebonden. 5. Verzameling van werken over het recht in Ned. Indië. — Prof. P. A. van der Lith, te Leiden. 1. Het Begt in Nederlandsch Indië. Begtskundig tijdschrift. Batavia, 1849 —1883 (ingezonden zijn Dl. I (1849) en XXXVIII (1882). 2. Indisch weekblad van het Begt. Batavia, 18G3—1883 (ingezonden zijn Jaarg. I (1863) en XVII (1879). 3. Mijer (P.), Diss. historico-politica de commercio et internae administra tionis forma possessionum Batavarum in India Or. Amstelod., 1882. 4. Mackay (D. J.), De handhaving van het Eur. gezag en de hervorming van het regtswezen onder het bestuur van den Gouv.-Gen. Daendels. 'a Gra venhage 1861. ft. Levyasobn Norman (H. D.), De Britsche heerschappij over Java en onderh. 'sGrav., 1857. 6. Hoek (I. H. J.), Het herstel van het Ned. gezag over Java en onderh. 'sGrav., 1862. 7. Bijdragen tot de kennis van het kolon. beheer, getrokken uit de nage laten papieren van Elout. 's Grav., 1851. 8. Bijdragen tot de geschiedenis van het kol. beheer, getrokken uit de nage ïalin papieren van Elout. 's Grav., 1861. 9. Bijdragen betrekkelijk kol. en andere aangelegenheden, getrokken uit de nagelaten papieren van Elout. 's Grav., 1874. 10. Bijdragen tot de gesch. der onder hand, met Engel, betreffende de over 7-eesehe bezitt., getrokken uit de nage laten papieren van Elout. 's Grav., 1863. 11. Smulders, Geschiedenis en ver klaring van het tractaat van 17 Maart 1824. Utrecht, 1856. 12. Spengler, De Ned. Oost-Ind. bezittingen onder het bestuur van den Gouv.-Geu. v. d. Capellen. Utrecht, 1863. 13. Wijck (v. d.), De Ned. Oost-Ind. bezittingen onder het bestuur van du Bus de Oisignies. 's Grav., 1866. 14. Mijer (P.), J. C. Baud geschetst. Utrecht, 1878. Groep 111. 15« Klasse. 42 15. Mijer (P.), Verzameling van instructiën, ordonnanciën en reglemen ten. Batavia, 1848. 16. De Indo-Nederl. wetgeving. Staatsbladen van Ned. Indië, bewerkt door J. Boudewijnse en G. H. v. Soest. Haarlem en Batavia (ingezonden Dl. I (1876) en V (1882)). 17. Bijblad op het Staatsblad van Ned. Indië (ingezonden Dl. I (2e dr.) en XIX (1882)). 18. Handelingen der Regeering en der Staten-Gen, betreffende het Regiem, op het beleid der reg. in Ned. Indië, bewerkt door L. W. C. Keuchenius. 3 dln. Utrecht, 1857. 19. Wet houdende vaststelling van het Regl. op het beleid der reg. van Ned. Indië, met aanteekeningen door H. J. 8001. Zalt-Bommel, 1876. 20. Posno (11. A.), Handleiding tot het Indisch staatsregt. Amst., 1870. '21. Tollens (L. J. A.), Verzameling van wetten enz. welke niet in het Staatsblad zijn opgenomen. 1856. 22. Burgerlijk wetboek voor Ned. Indië, met aanteekeningen door C. A. De Jongh. Zalt-Bommel, 1857. 23. Verzameling van algem. verord. betrekkelijk het agrarisch rogt in Ned. Indië. Bijeeugebragt en met aantep keningen voorzien door A. Mijer. Bat. 1876. 24. Albrecht, Klapper op de Wet boeken en het Staatsblad vau Ned. Indië. Leiden, 1877. 25. Litli (P. A. v. d.) en Span jaard (J.i, De staatsinstellingen van Ned. Indië. 's Grav., 1871. 26. Louter (J. de), Handleiding tot de kennis van het staats- en admin. recht van Ned. Indië. 2e dr. 's Grav., 1877. 27. Waal (E. de), Ned. Indië in de Staten-Gen, 's Grav., 1861. 3 dln. 28. Waal (E. do), De kol. politiek der grondwet, 's Grav., 1803. 29. Waal (E. de), Aanteekeningen over kol. onderwerpen, "s Grav., 1865. 3 dln. 30. Waal (E. de), Onze Indische financiën, 's Grav., 1878. 5 dln. 31. Delden (A. J. W. v.), Blik op het Ind. Staatsbestuur. Kat. en r Utr, 1875. 32. Coeverden (C. C. L. v.), Indische belangen. Leiden, 1876. 33. Wop, Indische brieven over kol. hervorming, 's Grav., 1866. 3 st. 34. Hoevell (W. K. v.), Parlemen taire redevoeringen over kol. belangen. Zalt-Bommel, 1862. 4 dln. 35. Fransen v. d. Putte (I. D.i, Par lementaire redevoeringen. Schiedam, 1872. 2 dln. 3fi. Vliet (L. v.), Bijdragen tot de kennis der Ned. Oost-Ind. bezittingen. Rott., 1846. 2 dln. 37. Vliet (L. v. W. v.), Koloniale stu dir : 's Grav. en Rott., 1867. 2 st. 38. Groot (J. P. C. de), Over het beheer onzer koloniën, 's Grav., 1862. 89. Money (J. W. B.), Java, ver taald door D. C. Steyn Parvé. Zutfen, 1861. 2 dln. 40. Pierson (N. G.), Koloniale poli tiok. Amst., 1877. 41. Sturler (J. E. de), Het grondge bied van Ned. Oost-Indië' in verband met de tractaten met Spanje, Engeland en Portugal. Leiden, 1881. 4-2. Vliet (L. v. W. v.), Rechtsvragen over nederzettingen van niet-Nederl. in den Ned. Ind. Archipel, 's Grav., 1879. 43. Deventer (C. Th. v.), Zijn naar de grondwet onzo koloniën deelen des Rijks? Leiden, 1879. 44. Francis fE. A. I.), De potestate rubern. generalij Indiae or. Traj. ad Rhen., 1859. 45. Dijk (L. C. D. v.), Historia inquisitionis in delicta a praefectis atque officialibus in India commissa. Traj. ad Rhen , 1847. 4fi. Winckel (C. P. K.), De Kaad van Ned. Indië. Utrecht, 1863. 47. Delden (H. R. v.), Over de erfe lijklu'id der regenten op Java. Leiden, 1862. 48. Clercq (P. H. le\ Vervolging in rechten van inl. Torsten en hoofden op Java. Utrecht, 1881. 49. Raedt (J. A.), Onderzoek naar de voormalige en hedendaagsche poli tieke uitzetting. Rott , 1875. 50. Berckel (G. J. A. v.), Bijdrage tot de geschied, van het Europeesch opperbestunr over TJed. Tnd. Leid. 1880. 81. Pekelharing (D. A.), De bevoegd heid v. d. wetg. teu aanzien van de koloniën. Leid., 187(5. 52. Immink (A. J), De rechterlijke organisatie van Ned. Indiö. 's Grav. 1882. 63. Winckel (C. P. K.), Essai sur Groep. 111. 15<= Klasse. 43 les principes régissant I'administration de la justice aux Indes or. Hollan daiaes. Samarang en Amst., 1880. 64. Water (J. H. Toe), Over da rechterlijke inrichting in Ned. Oost- Indië. Leid., 1862. 55. Waal (H. L. E. de), De invloed der kolonisatie op het uil. recht in Ned. Oost-Indië. Haarl., 1880. 66. Eeynst (J. C), De afscheiding der rechterl. en admin. macht in Ned. Oost-Indië. Leid., 1878. 67. Keiser (G. J.), Handboek ten dienste van residenten enz. Bat., 1860. 58. Couperus (T. E.), Het rechts wezen op Sumatra's Westkust. Leid., 1882. 59. Eibergen Santhagens (K. v.), Ver gelijking van het Ned. Ind. regl. op de strafvordering met het Ned. wetb. van strafv. Amst., 1859. 60. Semler (H.), De openbaarheid van den eigendom en de zakelijke regten volgens het Burg. Wetb. voor Ned. Indië. Gron. 1860. 61. Engelbrecht (W. A.), Art. 2 R R. in verband met art. 107 R. R. Leid. 1862. 62. Blume (H. A.), Algemeene be schouwingen naar aanleiding van art. 105, 106, 107 en 109 R. R. Leyd., 1857. 63. Tijl (J.), Het regt van verblijf. Zwolle, 1867. 64. Nederburgh (C. B.), Bijdrage tot de interpretatie der artt. 78 en 82 R. R. Leid., 1880. 66. Couperus (J. R.), De geest van art. 110 R R. 's Grav., 1862. 66. Buyskes (A. A.), De weeskamer en het coll. van boedelroeestoren te Batavia. Leyd., 18C,1. 67. Horst (W. E. v. d.), Handleiding bij de uitoefening der mil. regtspleging in Ned. Oont-Indië. Bat., 1862. 68. Steyn Parvé (D. C), Geseh. van het munt- en bankwezen van Ned. Ind. Zalt-Bomm., 1868. 69. Mossel (J. T.) en G. P. H. H. Gonggrijp, Aanteekeningen omtrent de werking en toepassing dor Ind. comp tabiliteitswet. Bat., 1871. 70. K. v. S., Proeve eener betere regeling van het Ind. comptabiliteits wezen. Bat., 1869. 71. Hees (W. C), Het muntwezen van Ned. Indië. Amst., 1851. 72. Berg (N. P. v. d.), De munt quaestie met betrekking tot Indië. Bat., 1874. 73. Berg (N. P. v. d.), De Batavia sche bank-courant en bank v. leening. Amst., 1870. 74. Deventer (S. v.), Bijdragen tot de kennis van het landelijk stelsel op Java. Zalt-Bomm., 1865. 3 dln. met register. 76. Schoutendorp (J.), Schets van de geschiedenis der landrente op Java. Amst., 1874. 76. Steyn Parvé (D. C), Het kolo niaal monopolie-stelsel nader toegelicht. Zalt-Bomm., 1851. 77. Soest (G. H. v,), Geschiedenis van het kultuurstelsel. Rott., 1871. 3 dln. 78. Piccardt (R. A. S.), De geschie denis van het cultuurstélsel in Ned. Indië. Amst., Dev., Leid., 1873. 79 Momma (J. J.), Art. 56 R. R. in zijne wording geschetst. Amst., 1870. 80. Vitalis (L.), De invoering, wer king en gebreken van het stelsel van kultures op Java. Zalt-Bomm., 1851. 81. Multatuli, Over vrijen arbeid in Ned. Indie'. Amst., 1862. 82. Kiii(lrrs\imó van het onderzoek naar de rechten v. d. inlander op den grond op Java en Madoera. Bat., 1876. 2 dln. 83. Ri'snmé's van het onderzoek naar regtcn welkt in de goiivernementslan den (in de Buitenbez.) op onbebouwde gronden worden uitgeoefend. Bat., 1872. 84. Resumé van het onderzoek n. d. regten van den inl. op den grond in de residentie Bantam. Bat. 1871. 85. De residentie Kadoe naardeuit kom»ten der stat. opname. Bat. 1871. 86. Ni-derburgh (J. A.), Het staats domuin op Java. Leid. 1882. b\ Werken over de Oost-Indische Compa gnie en over het tijdperk tusschen haren val en de ver overing harer voormalige bezit tingen door Engeland. — Kon. Militaire Akademie, te Breda. a. Saalfeld (F.), Geschichte des Hol landischen Kolonialwesens in Ost-In diën. Göttingen, 1812, 1813. 2 dln. B°. J. Historisch verhaal van het begin', den voortgang en den tegenwoordigen Groep 111. 15e Klasse. 44 staat des koophandols van de Gene rale Nederlandsche Oost-Indische Compagnie. Arnhem, 1768—1772. 2 Deelen. B°. e. Huysers (A.), Beknopte beschrijving der Oost-Indische établissamenteu, 2e druk, vermeerderd en verbeterd. Met het leven van Reinier de Klerk. Am sterdam, 1792. B°. d. Hogendorp (D. van), Bericht van den tegenwoorJigen toestand der Ba taafsche bezittingen in Oost-Indië' en den handel op dezelve. 2e druk. Delft, 1800. 8». e. Hogendorp (D.), Stukken raakende den tegen woordigen toestand der Ba taafsche bezittingen in Oost-Indië. In den Haage en te Delft, 1801. B°. f. Staat der Nederlandsche Oost-In dische bezittingen onder het bestuur van den Gouv.-Gen. H. W. Daendels, in de jaren 1808—1811. Met Bijlagen. 'sGravenhage, 1814. 4 üln. f°. 7. Nieuwe Statuten van Batavia. Handschrift in per kamenten band, met bijvoegsel in halflederen band. — Prof. P. J. Veth, te Leiden. NB. De statuten van Batavia, door den Gouv.-Gen. van Diemen af gekondigd , hadden in den tijd der Compagnie kracht van wet in de stad en hare onderhoorigherten; de nieuwe statuten, onder het he stuur van van der Parra byeenge bracht, zijn, ofschoon dikwijls aan gehaald en toegepast, slechts als een Concept-Wetboek aan te mi>r ken, daar de bekrachtiging door het bewind in Europa nooit heeft plaats gevonden. De oude statuten zijn uitgegeven door Mr. S Keyzer in de Bijdragen van liet Inst. van T. L. en Vk. van N. 1., nieuwe reeks, D. VI. 392—516. 8. Mr. N. G. Pierson, Koloniale politiek. Am sterdam, 1877. — Van Kam pen en Zoon, uitgevers, te Amsterdam. 9. J.E. Albrecht, Klap per op de Wetboeken en het Staatsblad van Neer landsch Indië, 1816— 1879. — A. W. Sijthoff, uit gever, te Leiden. 10. Handleiding tot het Notariaat in Ned. Indië, door L. O. Kruyff. — J. H. De Bussy, uitgever, te Am sterdam. 11. Verslag ten geleide van de statistiek der rechtsbedeeling in Ne derlandsch Indië, over de jaren 1871 — 1876. 2 deelen. Batavia, Landsdrukkerij. 12. Reglementaire en andere wettelijke bepa lingen betreffende het beheer der justitie op de Buitenbezit tingen in Nederlandsch Indië enz., bijeenverzameld en uitge geven diior het Hooggerechtshof van Nederlandsch Indië, vierde deel. Batavia, Landsdrukkerij, 1874. 13. Strafwetboek voor inlanclers (Javiiansche ver taling). Batavia, Landsdruk kerij, 1877. Groep 111. 16» Klasse. 46 onder de inlanders aangeworven wordt. Op de advies- en gewa pende booten zijn al de opvarenden inlanders. Tot het Departement van Marine behooren nog: I°. de marine-etablissamenten, werven, dokken enz. te Soe rabaja en te Onrust (dit laatste een eiland op de reede van Batavia); 2°. de fabriek voor de marine en het stoomwezen te Soerabaja; 3°. de bebakening, de kustverlichting en het loodswezen; 4°. de haveninrichtingen; s°. de hydrographische dienst; en 6°. de geographische dienst. Het bevel over de landmacht in Ned. Indië wordt gevoerd door een Generaal-officier, die door den Koning benoemd wordL Het Ned. Ind. leger bestaat uit: Infanterie: 18 veldbataljons, 4 depot-bataljons , 11 garnizoens bataljons, en 5 garnizoenscoinpagniè'n. Kavallerie: 1 regement van 6 veldeskadrons en 1 depot eskadron. Artillerie: 8 compagniën veld- en bergbatterijen, 2 com pagniën gemengde berg- en vestingartillerie, 11 compagniën vestingartillerie en 3 compagniën garnizoensartillerie. Genie: 1 korps genie-werkheden en drie kompagniën mineurs en sappeurs. Tot handhaving der discipline bestaan twee strafdetachernen ten: een te Klatten voor Europeanen, een te Ngawi voor Inlanders. Te Meester Cornelis bestaat eene militaire school tot opleiding van officieren; te Gombong een corps pupillen, alwaar verwaar loosde kinderen, afstammelingen van Europeanen, eene militaire opvoeding erlangen. De artillerie heeft te Soerabaja haren Constructie-winkel, die met dien van Delft wedijvert om in de benoodigdheden van het leger te voorzien. Daar ter stede wordt ook de pyrotechnische werkplaats gevonden, terwijl te Bodjong en te Ngawi buskrnid molens bestaan. Te Meester Cornelis is de geweerinakers-school gevestigd. Te Batavia bevinden zich, als onderdeden van den Generalen Staf: het topographische bureau en de lithographische en photographische ateliers. Het geheele leger heeft eene normaalsterkte van ongeveer 30 000 man, waarvan, behalve de officieren, ruim V, uit Euro peanen bestaat. De infanterie is bewapend met achterlaadgeweren, stelsel Beaurnont. Tot het leger moeten nog gerekend worden: Groep 111. 1(i« Klasse. 47 I°. De pradjoerits of zoogenaamde regentstroepen. Zij bestaan geheel uit infanterie en worden uit inlanders aangeworven. De pradjoerits zijn gekleed en gewapend als de inl. soldaten van het leger. Zij worden militairement onderwezen en geoefend door Europeesche onderofficieren. Zij zijn evenwel alleen in oorlogstijd aan de krijgswetten onderworpen. Dan worden zij bij elkander gevoegd en hoopt men zoo het leger met een paar bataljons te versterken. 2°. De dragonders, die ten dienste van den Keizer van Soerakarta en den Sultan van Djokjokarta gesteld zyn. Die corpsen kavallerie zyn geheel uit Europeanen samengesteld, behooren in tijd van oolog ook tot het veldleger, en vormen aldan vereenigd een eskadron, hetwelk ter versterking van het regement kavallerie bestemd is. 3°. De legioenen der onafhankelijke vorsten op Java (Prins Mangkoe Negoro en Prins Pakoe Alam). Zij bestaan uit infan terie, kavallerie en artillerie. De verplichting aan die vorsten opgelegd om die corpsen (die in tijden van gevaar ter beschik king van het Gouvernement staan) te onderhouden, berust op oude contracten. De instructie geschiedt door Europeesche offi cieren. 4°. de Barissans. Dat zijn legerkorpsen, die door de Vorsten van het eiland Madoera, ingevolge aangegane contracten, ter beschikking van het Ned. Ind. gouvernement onderhouden wor den. Zij bestaan uit infanterie, kavallerie en artillerie, die door Europeesche officieren, bijgestaan door het noodige Europeesche kader, onderwezen worden. Bij het uitbreken van den Atjeh oorlog hebben bataljons van die barisans den eersten veldtocht meegemaakt. De hoofdversterkingen in Ned. Indië zijn: de vesting Willem I te Ambarawa en het fort Generaal van den Bosch te Ngawi in het centrum, de versterkte havenplaats Tjilatjap aan de zuid kust, de citadellen Prins Frederik te Batavia, Prins van Oranje te Semarang en Prins Hendrik te Soerabaja, de drie laatste aan de Noordkust van het eiland Java gelegen. Dit zijn evenwel versterkingen tot het gebastionneerde stelsel behoorende, die niet meer aan de eischen des tijds beantwoorden en tegenover een westerschen vijand niet zouden voldoen. Verder is geheel Nederl. Indië om zoo te spreken overdekt met versterkingen, die tegenover inlandsche vijanden uitstekend aan het gestelde doel voldoen, maar tegenover een westerschen vijand van geen beteekenis zouden blijken te zijn. De voor naamste daarvan zijn: Kota Radja te Atjeh, de Kraton te Palembang, het fort Kroonprins te Riouw, het fort Rotterdam Groep 111. lt> Klasse. 48 te Makassar, het fort Nieuw Victoria te Atnboina, het fort Nieuw Amsterdam te Menado enz. De kustbatterijen, die de reeden te Batavia, Sernarang, Soe rabaja en Tjilatjap bestrijken, zijn doelmatig aangelegd. T. M. H. PERELAER. 1. Verzameling van modellen van in Indië dienst doende schepen. Departement der Marine in Ned. Indië. o. Baderstoomschip Telegraaf, zee stoomer der Gouvenements-marine, ge bouwd door Nering fjögel en Dunlop te Dassoon, Bes. Bembang. Lang 38 m., breed 6.50 m., diepgang 2.3 m., water verplaatsing 300 ton. b. Kapitein van Os, rader-stoom sleepbootjo voor de Bandjarniasin-iivier, bij particulieren aangemaakt. c. Kotter, bij particulieren aange maakt en dienst doende als recherche vaartuig voor de reede van Soerabaja. d. Tambangan, lang 10 m., breed 1.90, dienst doende als werkvaartuig voor het loodswezen. e. Tambangen, lang 11 m., breed 2.24, dienst doende bij de Fabriek van de Marine en het Stoomwezen tot ver voer van materialen. f. Tambangan, lang 10 m., breed 1.90, bij genoemde fabriek dienst doende voor het vervoer van personen. g. Soerabaja, raderstoom-transport schip der Ind. Militaire Marine, lang 64 m., breed 9.80 m., diepgang 4.25 m., waterverplaatsing 1404 tonnen. h. Baderstoomschip Ternate, zee stoomer der Ind. Gouvernements-Ma rine, lang 38 m., breed 6.50 m., diep- gang met 30 ton steenkolen 2.40, met volle toelading '2.50. i. Raderstoomsehip Siak, zeestoomer der Ind. Gouvernements-Marine, lang 42 m., breed 6.50, diepgang met 30 ton steenkolen 2.30, waterverplaatsing 355 tonnen. j. Raderstooraschip Bogor , vaartuig voor de communicatie tussehen Batavia en Onrust, lang 32 m., breed 5.05 m., diepgang van voren 1.34 m., van ach teren 1.82 m., gemiddeld 1.58 m., waterverplaatsing 150 tonnru. NB. Naar dit model zijn voor de Gou vcrnementg-Marine gebouwd de Singkawang, de Sampit enz., ala het kleinste type van stoomer voor dezen tak van dienst. k. Bronbeek, raderstoomschip der Gouvernements-Marine, gebouwd door Nering Bögel en Dunlop te Dassoon, lang 36 m., breed 6 m., diepgang 1.75 m., waterverplaatsing 220 tonnen. l. Schoener, dienstdoende als recher che-vaartuig voor de reede van Batavia, lang 19 m., breed 5 m., diepgang van voren 1.70, van achteren 2 m. in. Kruisboot, lang 16 m., breed 4 m., diepgang van voren lm., van ach teren 1.30, waterverplaatsing 32.5 ton. NB. Vaartuigen van deze soort worden ter beschikking gesteld van de hoofden van gewestelijk bestuur, 't zij als adviesvaartuigen, 't zij als gewapende booten, gebruikt tot beteugeling van den zeeroof. Groep 111. 16« Klasse. 49 n. Sloep van gewoon marine-model, lang overstevens 7.40 m., breed 1.96 m. 2. Half model van Z. M. Stoomschip Valk en half model van Z. M. Stoomschip Arend. — Modelzaal van het Departe ment van Marine. NB. Beide met compoundmachines van 330 effectieve paardenkrachten. Vervaardigd door de Kon. maat schappij de Schelde te Vlissingen in 1880, ten behoeve van de Gouvernements-Marine in Ned. Indië, en 22 Juni van datzelfde jaar naar de plaats hunner be stemming vertrokken. 3. Een model van kruis boot (praoe kroewis), res. Soerabaja. 4. Modellen van kust lichttoren s. — Modelzaal van het Departement van Marine. a. Koperen model, op 'ƒ4O der ware grootte, van den ijzeren kustlichttoren met draailicht der 1" grootte op Boompjes-eiland, vervaardigd door de Kon Ned. Grofsmederij te Leiden en opgericht 1871. b. Model, op '/<o der ware grootte, van den kustlichttoren aan den Noord wachter, met een draailicht van de 2 e grootte, opgericht 1868 en ontsto ken 6 Nov. 1869; ijzeren geraamte of open torenbouw, vervaardigd door de Kon. Ned. Grofsmederij te Leiden. c. Model, op '/,, der ware grootte, vau den kustlichttoren op Duiven eiland, met een vast licht der 4 1 ' grootte, ontstoken 15 April 1872; ijzeren geraamte of open torenbouw , vervaardigd door de fabriek Prins van Oranje te 's Gravenhage. d. Koperen model, op / I5 der ware grootte, van den kustlichttoren op Meindertsdroogte, niet vast licht der 4« grootte, ontstoken 30 Januari 1879; ijzeren achtkante toren op schroefpalen, vervaardigd in 1879 door de Kon. Ned. Grof smederij te Leiden. e. Koperen model, op V<o der ware grootte, van den kustlichttoren op den Vlakken hoek, Z. W. punt van Sumatra, met een draailicht der In grootte, ontstoken in Januari 1881; vervaar digd in 1879 door de firma L.J. Ent hoven te 's Gravenhage. f. Koperen model, op l / 40 der ware grootte, van den kustlichttoren voor een vaßt licht van de 8» grootte op het eiland Pandang; gegoten ijzeren toren, vervaardigd in 1879 door de fabriek der Ned. Stoombootmaatschappij te Eijenoord en opgericht in 1881. 5. K ustlicht-établisse ment op Tandjong Kalian bij Muntok, res. Bangka, op '/100 der ware grootte. 6. Modellen van droge dokken. — Modelzaal van het Departement van Marine. a. Koperen model, op '/is der ware grootte, van een gedeelte van het ijzeren drijvende droge dok voor den dienst der Marine in 0.-Indiö, vervaardigd naar een ontwerp van den hoofd ingenieur der marine H. E. Tromp eu den ingenieur van den waterstaat J. Straatman, door de firma Paul van Vlissingen en Dudok van Heel te Amsterdam, 1863—1864. 4. Koperen model, op '/«o der ware grootte, vau een gedeelte van het drij vende droge dok op Onrust, vervaar digd in 1M77 en 1878 door de Kon. fabriek van stoom- en andere werktui gen te Amsterdam, bekroond met de zilveren medaille op de Tentoonstelling te Parijs in 1878. 7. Zes stuks djatihout werken. — J. L. von Le sohen, Hoofdingenieur van scheepsbouw te Soerabaja. a. Krommer groote bocht, lang 2.50, breed 0.28, diep 0.18 m., inhoud 0,126 m 3 , bocht 0.50 111. b. Krommer groote bocht, 1. 2, br. 0.28, d. 0.16 m., inhoud 0.090 ui 3 , bocht 0.53. UK. 111. 49 5 103S. Koperen slangetje (oelar amas). Saparoea. — Vroeger werden deze voorwerpen van goud vervaardigd, thans zijn zij meestal van koper. Zij worden bij het uitzet der bruid ge voegd, met een paar borden van aar dewerk, eene gong en eenige stukken sits, gekleurde indische stof. 103c. Bladeren, bloesems en vruch ten van den nagelboom, van vederen vervaardigd. De bloemen aan den voet van het mandje zijn melati. — Dames werk op Ambon. 103(1. Doosje, waarin men iets be waart. — Siivoe. 104. Fijne Tondanosehe cigarenko kers. — Minahassa. 105. Lopak-lopak, blikken doosje voor tabak, rokoh (sigaren) en sirih. — Java. / 0.06. 106. Slepi, taschje van pandanbla deren, gebruikt als boven. — Java. f 0.05. 107. Tjepoek, bestemd voor tabak, niet voor gambir. 108. Rokoh kobot, zooals ze op de stalletjes langs den weg verkocht wor den. Java. 5 stuks voor f 0.07. 109. Lentarran, werktuig om tabak te kerven. — Java. De opstaande stij len heeten koepingngan; liet gedeelte wiarop de werkman zit dingtiik; het kerfmes radjang, in Kediri, gobang. 110. Chineesche tjoepah (pijp). HOj. Drie pijpjes van aardewerk. Het bruine is gemaakt te Toempaan; de twee zwarte te Tintjep. Zij zijn ge kocht op de markt te Sonder. — Mina hassa. 111. Tali-api, vuurtouw. — Saparoea. 112. Bamboe-doosjes, voor tabak, sirih, kalk, enz. — Timor. 113. Stel doosjes voor pinang. — Timor. 114. Kalkdoosje. — Timor. 115. Sirih-mandje (kenoto kenana). — Savoe. 116. Kinangan, sirih-doosje van pandan eu bamboe. — Java. 117. Sirili-doosje van bamboe. — Java. ƒ 0.10. N°. 116 en 117 worden op zak gedragen. 118. Kinangan timbalo, sirih-bakje van timbalo, eene houtsoort van den overwal, soms fraai gevlamd en dan zeer gezocht. — Java. f 2. — 119. Pakinangan of Pakinangan bo kor, sirih-toestel. — Java. / 4.50. 120. Selpi, madoereesch sirih-doosje. 121. Blikken sirih-doos. — Java. 122. Koperen Birih-toestel, met 5 potjes zooals die te Grissee (Gersiq) gegoten worden. — Java. 123. Bokor kinangan, koperen sirih toestel. — Java. f 3. — 124. Vierkante koperen sirih-doos. — Java. 127. Pinang-scharen. — Java. Be hoorende bij de sirih-doozen. 128. Koperen sirih-mortiertje (Jav. klètjok), met ijzeren stampertje (Jav. tjotjoh). — Java. 129. Bedoedan, opiumpijpen. — Java. — Enkelen van de velen, die bij den zendeling te Kendal-pajak in de medicijnkamer hangen, aldaar ge bracht door schuivers, met belofte het schuiven te zullen nalaten. Deze wer den daarvan door hem genezen door het toedienen van pillen (12, 9, 6, af klimmendo om de 5 dagen), opium met rheum. In 12 pillen is 3 grein opium, 12 grein rheum. De zes pillen vraagt men doorgaans niet meer. Op deze wijze werden reeds meer dan 70 schuivers van deze kwade gewoonte afgeholpen. Vila. Modellen van vervoer middelen en draaggereed schap. 130. Pedati, inlandsche kar, — Minahassa. 131. Pikoelan, draagboom met gras m&ndea, — Java. IH'l. Krandjang, manden, waarin men gras vervoert. — Java. 133. Pikoelan tjoetjoekan, draagboom om rijst aan te brengen, op + '/, van de ware grootte. — Java. 134. Pikoelan soeket, id., om gras te dragen, op + '/• van de ware grootte. — Java. 135. Pikoelan battan, om paddi te dragen, op + '/, van de ware grootte. — Java. 136. Pikoelan glajor, op ;£• '/j van de ware grootte. — Java. 137. Pikoelan tjoetjoekan kadjeng, om allang-allang te dragen, op + 'J t van de ware grootte. — Java. 138. Djodang, Draagbak. b. Paardentuig. 139. Javaansch zadel. 140. Lapak, zadel, te Pón6-rögó Groep 111. 14» Klasse. 5 hem vernieuwd, zooals de Compagnie telkens nieuwe verdragen sloot met den Sultan vai* Palembang (1710 en 1791), met het oog op den peperhandel en den handel in tin, hetwelk het eiland Bangka opleverde. Voegen wij hier ten slotte nog bij, dat ook te Moeara Kompeh door de Compagnie een versterking gesticht werd, dan hebben wij vele posten, forten en verdragen opgesomd, doch dan blijkt tevens uit alles, hoe gering de macht der Compagnie op Sumatra eigenlijk moest heeten. Geen won der dan ook dat ons rechtstreeksch bezit op dat eiland, bij het herstel onzer heerschappij in 1816, slechts uit zeven posten op de Westkust, uit de onbeduidende factorij te Palembang en uit aanspraken op eenige in naam onder ons gezag staande ge westen bestond, — aanspraken die wij later weder van meet af aan moesten doen gelden. Wat Java betreft, op dit eiland (zooals gezegd is) bepaalde de Compagnie zich geenszins alleen tot de kust. Nadat haar in 1603 te Bantam en te Gresik stukken grond waren afgestaan voor den bouw van steenen woningen, bewaarplaatsen van goe deren en kantoren, wisten van Waerwijck en anderen spoedig de eerste vaste posten op het eiland te verkrijgen, terwijl vooral Jan Pieterszoon Coen, door de verdediging der Nederlandsche vestiging te Jakatra tegen de inlandsche vorsten en de Engel schen, gevolgd door de stichting van Batavia, de grondlegger van de macht der Compagnie op Java werd. Van nu af breidde zich die macht zeer snel uit, zoowel door het hulp verleenen aan, als door het oorlogvoeren met de vorsten van Bantam en Mataram. Reeds in het begin der 18 de eeuw reikten de grenzen van de heerschappij der Compagnie op West-Java tot de Tji Losari aan de Noord-, de Tji Donan aan de Zuidkust (daaronder dus begrepen Tjeribon en de Preanger), terwijl ook reeds Soemenep en Pamekasan op Madoera aan haar waren afgestaan. Nadat de Compagnie daarop het gevaar dat haar van de zijde der Chineezen dreigde (1737 —41), gelukkig had afgewend, verkreeg zij voor de hulp aan den Soesoehoenan van Mataram tegen dezelfde Chineezen en andere vijanden verleend, andermaal een belangrijke uitbreiding van grondgebied, nl. de geheele noord- en oostkust van Java van de Tji Losari af tot straat Bali, terwijl die vorst tevens zijn rechten op Bali aan haar afstond (1743). Toen kort daarop de Java-oorlog uitbrak en het rijk van Mataram in twee deelen gesplitst werd, met de hoofd zetels Soerakarta en Jogjakarta, werd de Compagnie feitelijk ook meester van het gedeelte van Java dat tusschen Tjeribon en de Tji Donan in 't W. en Malang (Pasoeroean) in 't O. gelegen is. Immers de Compagnie was daar leenheer, oefende Groep 111. 16- Klasse. 50 c. Krommer kleine bocht, 1. 3, br. 0.35, d. 0.25 m., inhoud 0.263 m s , bocht 0.40 m. d. Krommer kleine bocht, 1. 2.75, br. 0.32, d. 0.21 m., inhoud 0.185m% bocht 0.38 m. e. Bootshoutje, lang 1.60, br. 039, diep 0.10 m., inhoud 0.035 m*. f. Bootshoutje, 1. 1.90, br. 0.18, d. 0.14 m., inhoud 0.048 m 3 . 8. Proeven van paal woruien, termieten en houttorren en door deze dieren aan houtwerk veroor zaakte schade. — J. L. von Leschen, te Soerabaja. a. 4 stopfleschjes met 4 TBttohil lende soorten van paalwormen. b. Een fleschje met termieten, soort wrangas. c. Een fleschje met termieten, soort rajap. d. Een fleschje met een houttor, genaamd koerang woong. e. Twee planken afkomstig van Z. M. Gedé, aangetast door paalwormen. ƒ. Een stuk djatihout afkomstig van het inhout van Z. M. Gedé, aange tast door termieten. g. Greenenhout, afkomstig van Z. M. Gedé, aangetast door termieten. 9. Le Musée de Marine du Louvre, 39 bladen in f°. met 60 afbeeldingen, en Sou venirs de Marine, 102 platen f°. — Admiraal Paris, te Parijs. 10. Verzameling van voorwerpen vervaardigd in den artillerie-con structiewinkel te Soera baja. — Derde afd. van het Depart. van Oorlog in N. I. Wapen der Artillerie. a. Bergaffuit van 8 cm., compleet be pakt met tuig voor vóór- achter- en stukskommandants-paard, en een tem peertang mot zakje. b. Een draagtuig voor draagpaarden compleet. c. Een draagbare munitiekist voor kartetsen en puntprojectielen bij de 8 cm. bergbntterijen. d. Een draagbare munitiekist voor lichtkogels bij de 8 cm. bergbatterijen. e. Twee raddragers voor het mede voeren van reserve-raderen bij berg batterijen van 8 en 12 cm. f. Een radsingel bij bergbatterijen van 8 en 12 cm. g. Een draag- eu trektuig voor muil dieren, compleet. h. Een ijzeren blok-affuit voor Coe hoorn-mortier van 12 cm. i. Een draagbeugel voor mortier vau 12 cm. ;. Een lichte munitie-voorwagen, be staande uit onderstel van djatihout en ijzeren munitiekist voor 7 cm. achter laders. Velddienst. Compleet bepakt. ifc. Een tuig voor compleet achterspan. l. Een buskruidton van 50 kilogr. Koloniaal model. m. Een buskruidton van 25 kilogr. Koloniaal model. n. Een ijzeren kiat tot berging van munitie. o. Kolhandspaak voor ijzeren afliiiten van 9 en 7 cm. p. Een buizentrekker. q. Een op maat gesmeed ' v niet bij gevijld) oogbeslag voor aehterstellen van parkwagens van model eu neder landsehe transportwagens. r. Een dito, afgewerkt. s. Een op maat gesmeed ooglieslag voor veldaflüiten voor bronzen stukken van 9 cm. (zware) en lange houwitsers van 15 cm. t. Een dito afgewerkt. ii. Een staalkaart in den vorm van een schaakbord van de Indische hout soorten bij de artillerie in gebruik. 11. Verzameling van voorwerpen vervaardigd of gebruikt in de pyro technische werkplaats te Soerabaja, met opzette lijk daarvoor vervaardigden éta lage-toestel. — Wapen der Artillerie in N. I. o. Schokbuis ontworpen door den beer Groep 111. 16« Klasse. 51 Külm, Directeur der geweermakers school te Meester Cornelis. b. Patroon voor het achterlaad-ge weer klein kaliber (Beaumont-geweer), met onderdeelen en doorsneden in de verschillende trappen van bewerking. c. Het wrijvingspijpje in opvolgende bewerkingen. d. Tijdbuis voor 7 1 /j cm - aehterladers, gewijzigd naar de eischen van het kli maat in Ned. Indiö. e. Werpdoppen voor stalen achterlaad geschut. f. Een lichlkogel van 8 cm. Berg dienst. ff. Een lichtfakkel. 4. Eenig hout vanden Djati-belanda boom (Guazuma tomentosa). i. Stukken daaruit gebrande houts kool. 12. Djatihouten kist, van binnen met groen laken bekleed, bevattende voorwerpen afkomstig uit de geweermakersschool te Meester Cornelis. — Wapen der Ar tillerie in N. I. o. Een achterlaadgeweer kleiu kali ber, met drijf hamer, drijver, exercitie patroon (ook voor achterlaad-karabijn), hulzentrekker (buiten model), loopfris scher, oliefleschje, pompstok, schroef draaier, wisscher, scherpe patroon (buiten modeli eu losse patronen. b. Achterlaadkarabijn, met hulzen trekker , hulzenuitstooter, pompstok, schroefdraaier, en scherpe patroon. c. Bevolver, met exercitiepatroou, pompstok, schroefdraaier, doosje met 12 scherpe patronen en doosje met 10 losse patronen. il. Een kapmes met stalen leheeden van model. e. Een partij vijlen van verschillende soort. 13. Modellen, op Vioder ware grootte, vervaar digd uit Chineesche bamboe, met sjorringen van bindtouw ter vervanging van de rotan en het inlandsch touw, in de werkelijkheid gebezigd. — Vierde afd. v. h. Dep. v. Oorlog in N. I. Wapen der Genie. Korps Mineurs en Sappeurs. NB. De hier volgende korte beschrij vingen geven liet, matorie'el aan, niet der modellen, maar van de gebouwtjes of toestellen die zij afbeelden. a. Etappe wachthuis volgens een in Atjeh gebezigd type. Het is vervaar digd van bamboe met planken vloer en britß en gedekt met aspbaltvilt. De palissadeering is van kajoe bnkou. 4. Privaat, geschikt voor plaatsing aan een rivieroever of, met kleine wij ziging, boven een uitgraving. Van bamboe. c. Kolonnehrug volgens het in Neder land bekende model „Kromhout." Het dek bestaat uit sasaks vau gespleten bamboe. d. Keukeus, d -.laande uit gewone uitgegraven kookgaten, de ;ui- K'.rraardigd van bamboe met ge galvaniseerd ijzer gedekt. Daarbij de in Indië gebruikelijke kookketels. e. Schilderhuig, vervaardigd van bam boe of ander tijdelijk materiaal. ƒ. Geweerrak van bamboe. Wordt iu den grond vwtgecet. g. Barak van bambui:, met dubbele rij balci-balei's, met aspbaltvilt gedekt. h. Barak Tan bamboe, met ééne rij balei-balei'», gedekt met welit tel. i. aan elkander geregen alang-alung of ander voor atap gesoliili hufihlWl twee bamboelatten gesponnen). i. Chinefsflie haraU, met gebinten Tan kajoe bakou en dak van asphaltvilt. ;'. Uitkijk, vervaardigd van bamboe betong, de zwaarste bamboeaoort. k. Twee nchraagbruggen van bn i de eene et'u NWOU tweebeenige, de andere volgens bet model „Kromhout." l. Loopbrug van bamboe. m. Blokhuis van djatibout, met ijzer gedekt. ». Twee afdaken van bamboe of ander tijdelijk materiaal. o. Verhoogd schilderhuis van hout naar een in Atjeh gebezigd type. p. Schanskorf gevlocliten van bam boe, met ijzerdraad, rotan of touw gebonden. Groep 111. 16« Klasse. 52 Modellen op natnurlijke grootte behoorende bij de voor gaande. q. Bandjoe's, die van bamboe in verschillende afmetingen vervaardigd worden. r. Bamboeverbindingen, zooals zij in de in model tentoongestelde voorwer pen voorkomen. 14. Ger eedschaps- en technische uitrusting eener compagnie genie troepen. — Wapen der Genie in N. I. Korps Mineurs en Sappeurs. A. Oereedschap. 0. Koker met schrijfgereedschap, compleet. 4. 2 avegaars. c. Koker met meetband, compleet. d. Koker met beitels, compleet. e. Moker. f. Koker met spijkers, compleet. g. Handzaag. h. Koker met zaagzetter, compleet. 1. Dissel. j. Dievenlantaarn. k. Koevoet. 2. Aks. m. Pikhouweel. n. Ronde schop, o. Patjol. B. Technische uitrusting. a. Kist met ontstekingsmiddelen. NB. Deze zijn onschadelijk gemaakt. b. Kist met klein gereedschap. c. Kist voor spijkers. d. Biwkruidkist. Bij deze inzending is in portefeuille eene nota gevoegd over de samenstel ling der uitrusting. 15. Kleeding en wapen rusting van een genie soldaat. — Wapen der Genie in N. I. Korps Mineurs en Sappeurs. o. Een kompleet stel kleederen voor een £uropeesch Genie-soldaat, Ie klasse, en van een inlandscli Genie-soldaat, 2e Klasse, zooals dat ia aangegeven in tarief n°. 24. l. Een compleet stel wapens voor een Genie-soldaat, bestaande uit sabel en revolver met toebehooren, Tolgens tarief n°. 22. 16. Verzameling vau 42 teekeningen van mili taire gebouwen in Ned. Ind. In vier portefeuilles. — Wapen der Oenie in N. I. Hoofdbureau. o. Het militaire hospitaal te Welte vreden, 18 stuks. b. Het militaire hospitaal met logies voor het bewakings-detachement te Panteh Perak, in Groot-Atjeh, 9 stuks. c. Het voltooide kampement voor een bataljon infanterie te Magelang, res. Kadoo, 8 stuks. (/. Diverse wandteekeningen van stee nen, houten en tijdelijke versterkingen tegen inlandsche vijanden, daaronder de kraton en andere Atjehsche ver sterkingen in den toestand waarin zij in onze handen vielen, en de kraton in zijn tegenwoordigen toestand, 7 stuks. 17. Eene nota betref fende het korps Genie troepen in N. I. — Wapen der Genie in N. I. 18. Kaarten vervaar digd door den Topogra phischen dienst. — Ze vende afd. v. h. Dep. v. Oorlog in N. I. Generale staf. Totographisch bureau, te Batavia. a. Photographische, door middelvan lichtdruk gereproduceerde overzichts kaart van de resid. Pasoeroean. Schaal 1 : 100 000. b. Chromolithographische kaart van Noord-Sumatra, 4 bladen. Schaal 1 :500 000. Groep 111. 16* Klasse. 53 c. Chromolithograpbische kaart van het eiland Blitong (Billiton). Schaal 1 :200 000. d. Chromolithographische kaart van de hoofdplaats Soerabaja, schaal 1:20 000. e. Chromol. kaart van de hoofdplaats Buitenzorg, res. Batavia. f. Chromol. kaart van Malang, res. Pasoeroean. g. Photo-autographisclie, door middel van kleurendruk gereproduceerde kaart van de hoofdplaats Bandong. Schaal 1 :20 000. h. Photo-aiitographisdie, doormiddel van kleurendruk gereproduceerde kaart van de kota Bangkalan op Madoera. Schaal 1! 10 000. i. Eene dergelijke kaart van de kota Sampang op Madoera. j. en k. Twee exemplaren der chro molitliographische kaart van Bali, schaal l:2. r io 000, waarvan een in krijtdruk. l. Uit de hand gekleurd exemplaar der photo-autographische kaart van een gedeelte der Preanger regentschappen. Schaal 1:50 000. m. Een cartonneu doos, bevattende 50 bladen der photo-autographische detail-kaart van het westelijkst deel der res. Madoera, schaal 1: 20 000, met een overziehtskaartje, bladwijzer en verklaring der teekens, alsmede een blad der uit drie bladen bestaande photo-autographische, door middel van krijt- en lichtdruk gereproduceerde overziehtskaart der residentie Madoera, schaal 1 :100 000. n. Een cartonnen doos bevattende een compleet exemplaar der photo autographische detailkaart van de res. Probolinggo, schaal 1: 20 000, met overziehtskaart en bladwijzer en eene verklaring der teekens. 19. Een cartonnen doos met 52 photographische afbeeldingen van ge bouwen, établissementen enz. van Batavia en voorsteden, met uit de hand bewerkt titelblad. — Generale staf in N. I. Topographisch bureau, te Batavia. 20. Geëncadreerde pho tographiën van de haven der stad Batavia en van de Kali besar aldaar. — Generale Staf in N. I. Topo graphisch bureau, te Batavia. 21. Voorwerpen ver vaardigd in den Artille rie-constructie winkel te Soerabaja. — Kon. Mil. Akademie, te Breda. a. Houten bergaffuit voor stuk Tan 18 cm. met toebohooren, en 2 lamoen berriën. b. Buskruidton van 50 Kg. Kolo niaal model. c. Buskruidton van 25 Kg. Kolo niaal model. d. Uzeren blok-afluit voor Coohoorn mortier van 12 cm., met draagbeugels. e. Bolhandspaak voor walaffuiten op raam tot (d. i. voor stukken Tan) 22 en 20 cm. f. Bolhandspaak roor walaffuiton op raam tot 16 en 12 cm. Bolhandspaak voor walaffuiten op raam tot 9 cm. h. Bolhandspaak voor walaffuiten zonder raam tot 22 en 20 cm. i. Bolhandspaak voor walaffuiten zonder raam tot 16 en 15 cM. ;. Bolhandspaak voor walaffuiten zonder raam tot 9 cm. le. Bolhandspaak voor kazemit-affui ten en ijzoren affuiten voor stukken vau 9 cm. ijzer en 7 cm. ijzer, zwaar. l. Een volledig stel paardentuig voor trek-, draag- en rijpaarden voor berg materiëel, als: 1. Een stel tuigen voor het voorpaard. 2. Een stel tuigen voor het ach\er paard. 3. Een stel tuigen voor het stuks kommandantspaard. Groep 111. 16* Klasse. 54 4. Een stel tuigen voor het draag paard. 5. Een compleete cavallerie-zadelbok en een dito onbekleed. 22. Voorwerpen afkom stig uit de pyrotechni sche werkplaats te Soe rabaja. Met beschrijving. — Kon. Mil. Akademie, te Breda. Een kast met zuil, kroon en wapen schildjes en zes kistjes met glazen dek sels, bevattende: 1. Het gereedschap tot vervaardiging der patroon. 2. Het wrijvingspijpje, ontworpen door van Wijhe. 3. De lichtkogel van 8 cm. bergdienst — en de lichtfakkel. 4. De schokbuis Kühn op de granaat geplaatst. 6. De schokbuis ontworpen door Külm. 6. De samenstellende doelen der patroon. 23. Voorwerpen afkom stig uit de geweer ma kersschool te Meester Cornelis. Met beschrijving. — Kon. Mil. Akademie, te Breda. a. Een achterlaad cavallerie-karabijn, waarop het stelsel de Beaumont is toegepast, naar cle denkbeelden van den Directeur der geweermakersschool den kapitein Kühn, met munitie en toebehooren. b. Een revolver, voorzien van een slotmechanismus volgens het stelsel Warnant, en van een ontlaadstok naar de denkbeelden van Kühn, met mu nitie en toebehooren. 24. Modellen van voor werpen en gebouwen, gebezigd bij de 2& e expeditie tegen Atjeh, met beschrijving en photographiën. — Kon. Mil. Akademie, te Breda. a. Prauwenvlot. b. Ijzeren drijvervlot. e. Lichte tramway. d. Hospitaal barak. e. Barak voor het hoofdkwartier. /. Barak voor de staven. ff. Kruidmagazijn. A. Troepenbarak (voor een compagnie). i. Planken barak. ;'. Tijdelijke ziekenloods. Je. Magazijn voor de intendance. l. Artillerie magazijn. m. Verplaatsbare barak. 25. Photographiën van de vesting Willem I en het kampement Banjoe Biroe, zooals zij zich vertoonden na de aardbeving. 10 stuks 4°. obl. — Kon. Mil. Akademie, te Breda. 26. De verdediging van Ned. Indië, door Jhr. R. G. B. de Vaynes van Bra kell, 3 stukken. Amsterdam. 1859—1863. — Van Kampen en Zoon, te Amsterdam. 27. K. Eland, Aanhangsel van den s den druk der veld verkenningskunst, behandelende de versterkingen in Ned. Indië. Breda, Gebr. Oukoop, 1882. — Kon. Mil. Akad., te Breda. 28. Gedenkboek van het koloniaal militaire invalidenhuis Bronbeek, opgedragen aan Z. M. den Koning door den Kommandant Groep 111. 16» Klasse. 55 J. C. Smits. Arnhem 1881 — Prof. P. J. Veth. 29. Huldeblijk door oud-cadetten, officieren van het Ne d.-Indische Leger, aan de Koninkl. Milit. Akademie geschonken bjj gele genheid van haar 50-jarig be staan. Ontworpen door den Kolonel der Genie J. P. Er meling, vervaardigd door den heer C. Detouche te Parijs. — Kon. Mil. Akad., te Breda. Groep 111. 17* Klasse. 57 hoogen warmtegraad, deze factorijen zich in een nauwe ruimte moesten behelpen. Geleidelijk is aan deze hoogstnoodige inrichtingen uitbreiding gegeven. Naarmate de overeenkomsten met de bevolking toe namen en de handel zich uitbreidde, ontstond al dadelijk be hoefte aan verbeterde gelegenheid tot afscheep. Maar eerst na de opheffing van de O. I. Compagnie, toen een geregeld bestuur optrad, werd door den Gouverneur-Gene raal Daendels de aanleg van een breeden postweg over de lengte van geheel Java bevolen, en daarmede tevens een aan vang gemaakt met wat meer bepaaldelijk onder „Openbare Werken" verstaan wordt. De toeneming van het verkeer en de uitbreiding die de han del onderging, vorderden al dadelijk deugdelijke afscheepplaatsen en havens. De toeneming van handelsproducten leidde er toe de paden der inboorlingen te verbeteren, en ze te verbreeden en verharden tot bruikbare transportwegen. Deze wegen, zoowel als de groote postweg, eischten tal van overbruggingen, te meer daar allengs ook landwaarts in zware lasten, machineriën, stoomketels enz., voor verschillende indus triëele doeleinden te vervoeren waren. Thans niet meer uitsluitend aan de kust, maar ook in het binnenland, werden magazijnen en stapelplaatsen voor handels artikelen opgetrokken. Ter verbetering van den landbouw en verzekering van den oogst werden hulpmiddelen aangelegd om geregeld te bevloeien, en elders om overstroomings-water af te leiden. Naarmate het bestuur zich vestigde, werd de bestaande rechts pleging gewijzigd naar Europeesche begrippen en werd het onderwijs der bevolking ter hand genomen. Tal van gevange nissen, scholen en kweekscholen voor onderwijzers verrezen dientengevolge. Zooals overal elders, waar Europeanen zich in vreemde wereld deelen hebben gevestigd, moest men zich in den aanvang der vestiging, wat de uitvoering van Openbare Werken betreft, ten zeerste behelpen. Er zijn in Nederlandsch-Indië nog voor beelden van gebouwen (onder andere het stadhuis te Batavia) waarvoor de bouwmaterialen, tot zelfs planken en baksteenen, uit Europa zijn medegebracht, en die door Europeesehe werklie den zijn opgebouwd. Eerst langzamerhand is men er toe overgegaan, voorheen met dwang, later met eene vrijwillige overeenkomst, om ge bruik te maken van inlandsche werkkrachten. Het gebruik van inlanders bij de uitvoering van bouwwerken Groep ITT. 17' Kln «se. 58 is evenwel geen onvoorwaardelijk voordeel. De hechtheid van bouwwerken toch hangt voor een groot deel af van de zorg door het ondergeschikte personeel gewijd, zoowel aan de samen voeging der materie in het op te trekken gebouw, als aan den aanmaak der bouwmaterialen zelven. Juist de zorgeloosheid der inboorlingen in beide gevallen maakt een scherp en onafgebroken toezicht noodig, wanneer men van de duurzaamheid der aangelegde bouwwerken wenscht verzekerd te zijn. Opmerkelijk is het hoe van regeeringswege dit gebrek bij inlandsche werklieden meermalen uit het oog is verloren, bij het streven om op de steeds toenemende behoefte aan Openbare Werken te bezuinigen door vermindering van toezicht-personeel. In de eerste helft dezer eeuw heeft men, blijkens het werk van den heer E. de Waal „Nederlandsch-Indië in de Staten-Generaal", blz. 185, toegegeven aan het denkbeeld om de plaatselijke bestuurs-ambtenaren te belasten met het toe zicht op de Openbare Werken. En nauwelijks is men van dit begrip teruggekomen, op het gezicht van den toestand van verval waarin de Openbare Werken geraakten, of in 1876 wordt opnieuw uitvoering gegeven aan een besluit, waarbij de plaatse lijke ambtenaren van bestuur belast worden met het onderhoud en de uitvoering van twintig categoriën van Openbare Werken. Blijkens de regeerings-verslagen heeft, ook thans weer, deze proefneming tot jammerlijke uitkomsten geleid, en is in den loop van 1882 van verdere voortzetting dezer proef afgezien. Vooral in de laatste 20 tot 25 jaar is op het gebied van Openbare Werken in Nederlandsch Oost-Indië veel tot stand gebracht. Noch de Regeering noch de natie is teruggedeinsd voor de beschikbaarstelling van groote bijdragen, wanneer die voor het publiek belang of voor de ontwikkeling der volkswel vaart noodig werden geacht. De kustverlichting is in dit tijdperk tot stand gekomen. In den Indischen Archipel telt men thans vier vuurtorens der lste orde, vijf van de 2 de orde, één van de 3 de orde, vijf van de 4 de orde en negen en twintig van de 6 de orde, benevens twee lichtschepen. Enkele lichttorens zijn nog in uitvoering l ). Een spoorwegnet, dat zich nagenoeg over de geheele lengte van het eiland Java uitstrekt, is, met zijn verschillende zijtak ken, voor een groot deel reeds in gebruik en voor een deel nog in aanbouw. Terwijl het vervoer binnenslands voorheen ge- ') Daar de kustverlichting in Indiè' tot het Departement van Marine gerekend wordt, zijn de ingezonden modellen van vuurtorens reeds in de vorige klasse vermeld. Bed. Groep 111. 17e Klasse. 59 heel op den veestapel drukte, en deze dientengevolge in een toestand van verval geraakte, wordt het trekvee thans meer en meer ontlast en blijft het in toenemende mate voor landbouwge bruik beschikbaar. In exploitatie zijn : de Stuatsspoorwegen Soera baja—Malang, met den zijtak Baiigil—Pasoeroean; Sidoardjo— Madioen, met den zijtak Kerto-Sono—Kediri; Batavia—Tandjong- Priok en Buitenzorg—Soekaboemi; en daarnevens de partikuliere spoorwegen Samarang—Vorstenlanden en Batavia—Buitenzorg. In aanbouw zijn nog de Staatsspoorwegen Pasoeroean—Probo linggo, Kediri —Blitar, Madioen—Solo en Soekaboemi —Tjitja- lengka, in welke laatste de eerste tunnel op Java, ter lengte van 083 50 meter, voorkomt. Op Sumatra is een lijntje in exploitatie van Kota-Radja (Atjeh) naar de kust. Behalve de lijn Samarang—Vorstenlanden, die normale spoor wijdte heeft, zijn en worden de overige aangelegd met smal spoor ad 1.067 meter. Voorts zijn in aanbouw stoom-tramwegen van Samarang naar Joana (reeds gedeeltelijk voor het gebruik opengesteld) en van Batavia naar Meester-Cornelis, terwijl concessies zijn aangevraagd voor de lijnen Tagal—Banjoemas, Samarang—Pekalongan en onderscheidene andere op het eiland Java, alsmede voor de lijn Padang—Padangsche bovenlanden op het eiland Sumatra. *) Transport-kabels vinden tot heden in Indië nog geen toepas sing. In Europa vindt men ze hier en daar reeds sedert een paar eeuwen bij mijnen en fabrieken. Voor toepassing met vrucht schijnen de voorwaarden te zijn: niet al te groote afstand van transport, b. v. van 1 tot 20 kilometer 2 ), en gelegenheid tot onafgebroken gebruik. Voor den afvoer van producten is meer malen aan den aanleg van transportkabels gedacht. Het feit evenwel dat daarbij gedurende slechts enkele maanden in het jaar deze „zwevende spoorweg" dienst zou kunnen doen en de ') Het is natuurlijk dat de klassen vaak in elkander grijpen. Alles wat ten toongesteld is op het gebied van wegen en middelen van vervoer, dus ook van spoor- en tramwegen, is geplaatst in kl. 19, lett. C. Bed. -) Bij den zwevenden kabclspoorweg, systeem Bleichert, dio op de Tentoon stelling in de Duitsche afdeeling vertegenwoordigd, en kortelings voor het ont ginnen der Ombilin-kolen voorgesteld is, heeft elke sectie slechts eene lengte van .1 tot (') KM., naar den aard van het terrein. Ook bij andere systemen zal een enkele kabel bezwaarlijk langer kunnen gemaakt worden, maar er schijnt geen reden te bestaan, waarom men slechts 3 a 6 zoodanige kabels met de uiteinden aan elkander zou kunnen verbinden, en het aantal niet even goed op 10 a 20 brengen. Worden er van afstand tot afstand depots voor de te vervoe ren goederen aangebracht, dan kunnen transportkabels zelfs voor een vervoer over onbepaalde lengte dienen. Bed. 6 gemaakt door den toekang samak. — Java (ƒlO. —), met toebehooren. 141. Zweepen.—Java. — Minahassa. 142. Stijgbeugels. VIII. Gereedschappen. 143. Gereedschap van den toekang mranggi, scheedenmaker, namelijk houten kris- en piekscheeden. — Java. 0. Pangot tjantik (ƒ0.30). Mesjea. b. Pangot penetjek-an (ƒ0.25). Mesjes. e. Djórfi odrog (fl.—). Boren. d. Djoró dèdèt (fl.—). „ 144. Gereedschap van den krisscheê maker. — Java. a. Patoek, dissel. b. Pangot, gewoon krommes. c. Tjantik, een aan het eind een weinig omgebogen pangot. d. Wali, eene fijne soort van pangot. e. Rempelas, het ruwe blad van de ficus remblas. dienende om het hout glad te schuren. f. Een ruw stuk bamboe, tot het zelfde einde. g. Djöró, boor. h. Dendó, de riem en ronde spaak, waarmede de boor wordt rondgevoerd, om het hout uit te hollen. 1. Kikir, fijne vijl. j. Dèdèt, krissehee-zaagje. Je. Gradji, kleine gebogen zaag. l. Sipattan, door den timmerman gebruikt om rechte lijnen te trekken. 145. Djörö odrog, boor door den toekang-rawis, den maker van dakge raamten gebruikt. — Java. De ring heet karak, de knop slontong. Toen er nog geen groote smidswerk plaatsen (binkil) waron, waar de ge wone boren gemaakt worden, gebruikte men ze algemeen. 146. Gereedschappen bij het batiken in gebruik. — Java. a. Staand raam, om het doek over te hangen (Jav. Gawanganj. 4. Djepit, om het doek vast te klemmen. c. Pan om de was te smelten. d. Tjanting, koperen dopjes met fijne tuitjes, om'de wasfiguren op het doek te maken. e. Malam, de was. 147. Proeven van achtereenvolgende bewerking bij het batiken. 148 Vier teekeningen in kleuren op doek, vervaardigd door een Javaan, gepens. wedónó. IX. Akker- en tuingereedschap. 149. Modellen van Javaansehe ploe gen. 150. Singkal, ploeg voor harden grond. —- Java. 151. Broedjoel, eene andere soort ploeg. — Java. 16S. Garoe oentoe, getande eg. — Java. 153. Garoe klèpèk, auderc soort van eg, niet veel meer in gebruik. — Java. 164. Garoe bitjak wordt met den voet neergedrukt en op plekken ge bruikt, die men met de door vee getrokken eg niet bereiken kan. — Java. 155. Lempag, sekrop, schop, die in de suikerrietvelden gebruikt wordt. — Java. 156. Patjoel bawak, soort van hak of houweel. — Java. 157. Patjoel, eene andere hak. — Java. 158. Ani-ani. mesjes, waarmede de padi (rijst) bij den oogst, halm voor halm wordt afgesneden. — Java. 159. Gentó, koperen sehapebel. — Java. 160. Keloetoek, koperen koebellen. — Java. 161. Kolintingan, koperen koe- of paardjbellen. 162. Kakaitjal, ook wahi. — Mina bMM. Hiermede wordt in den grond, wan neer die niet te hard is, gegraven; gras, dat niet te diepe wortels seliiet weggewerkt, gelijk dit thans meer al ii niet patjol of schop gedaan wordt. 163. Sososok, ook genoemd kokóat en aawoet. (Maleisch: koeda-kocda), — Minahassa. Hiermede wordt het gras en onkruid tusschen het padi-plantsoen of op groentebeddingen luchtig uitgestoken. 164. Aawoet van ijzer met handvat sel van kanonang-hout. Te Leilem gusmeed. — Minahassa. 165. Totongka, Minahassa. Hiervan zijn drie soorten. «."Waarvan de lepel niet is uitgehold. h. Waarvan de lepel is uitgehold. e.' Waarvan de steel van bamboe is en de lepel uitgehold of glad. Deze soort heet totongka ipaparoeng. Met de totongka wordt de aarde, die met de sosóan of kakaitjal is los- Groep 111. 14e Klasse. 6 invloed op de keuze der troonopvolgers, keurde de benoeming der voornaamste rijksbeambten goed, bewaakte de vorsten en hield hunne hoofdplaatsen door forten in bedwang (1757). En daar eenige jaren vroeger, in 1752, ook Bantam haar opper gezag voor zich en de Lampongsche districten erkend had, mag men beweren, dat tegen het midden der 18 de eeuw de on derwerping van Java voltooid was, al bleef dan ook de woeste en weinig bevolkte Oosthoek nog tot 1777 de heerschappij van Bali erkennen. Wat Borneo betreft, de vestigingen der Compagnie waren op dat uitgestrekte eiland noch vele, noch van blijvenden aard. In Sambas ter Westkust werd in 1609 een loge gesticht en met den vorst een overeenkomst gesloten, waarbij hij zich verbond uitsluitend met de Nederlanders handel te drijven. Van meer beteekenis werd de vestiging eerst, toen de Sultan van Bantam het in 1771 door Seid Abdoe'r-rahman gestichte rijk Pontianak aan de Compagnie in leen gaf, die het wel weder aan Abdoe'r rahman afstond, maar tevens daar en te Mampawa versterkte factorijen stichtte. Hoewel de Compagnie ter Westkust nog meermalen tusschen beide trad, b. v. toen de vorsten van Mam pawa en Soekadana den Sultan van Riouw tegen de Compagnie ondersteunden, en de eerste afgezet, de tweede gedwongen werd, na de verwoesting zijner hoofdplaats, zijn zetel in het zui delijker gelegen Matan te vestigen, — toch leverde die kust haar weinig voordeel op, zoodat de genoemde vestigingen in 1791 weder verlaten werden. Ter Zuidkust werden in de 17 de eeuw handelsbetrekkingen afwisselend aangeknoopt en afgebroken (het laatste om den trouweloozen aard der inboorlingen). In de 18 de eeuw scheneD die betrekkingen van meer blijvenden aard te zullen worden. Met het oog op den peperhandel werden in 1711 te Bandjarmasin, in 1747 op het riviereilandje Tatas, factorijen aangelegd, en bij Tabanio, aan de rivier van den zelfden naam, een fort gesticht. In 1787 stond de door de Compagnie ondersteunde Sultan van Bandjarmasin zijn gebied zelfs in vollen eigendom aan haar af: toch werden in 1809 alle daar gevestigde factorijen, als te geringe voordeelen opleverende, op last van Daendels verlaten. Op Celebes knoopte de Compagnie in 1607 handelsgemeen schap aan met het machtige rijk van Mangkasar. Toen de vorst van dat rijk, door de daar zoo invloedrijke Portugeezen opge ruid, zich zelfs met dien van Mataram verbond om de Neder landers uit beide rijken te verdrijven, waren meerdere expedities noodig (1660 en 1666), waardoor de macht van Mangkasar gefnuikt werd, het vroeger aan Mangkasar cijnsbare rijk Bone Groep 111. 17» Klasse. 60 overige maanden in onbruik zou zijn, heeft van dien aanleg doen afzien. Hoezeer reeds in den aanvang dezer eeuw de groote post weg op Java is aangelegd, heeft het nogtans jaren geduurd eer de rivier-overgangen aan dien weg het voorkomen en de bruikbaarheid hebben gegeven die hij tegenwoordig bezit. En zelfs thans nog ontbreken op enkele punten de benoodigde bruggen en heeft de overgang nog steeds plaats op een vlot. De voltooiing van dezen weg met zijn vele zijtakken en vooral de geleidelijke vervanging van de in vroeger jaren door de bestuursambtenaren of inlandsche hoofden gebouwde over bruggingen van zonderlinge samenstelling en geringe hecht heid, maken een belangrijk deel van de Openbare Werken uit. In West-Indië, waar het verkeer nagenoeg geheel te water plaats heeft en de rivieren de eigenlijke transportwegen zijn, bepalen de Openbare Werken zich meer uitsluitend tot enkele gouvernements-gebouwen. In bijna alle residentiën op Java zijn openbare werken in aanleg of in opneming in het belang van den landbouw. Een der belangrijkste is voorzeker de bevloeiing van de afdeeling Demak. De grondige studie over dit onderwerp en de daarop gebaseerde keurige ontwerpen van den ingenieur G. van Houten, mochten de goedkeuring der Regeering erlangen. Een bedrag van omstreeks tien millioen gulden is door haar voor dit doel beschikbaar gesteld. In den aanvang van 1882 is de uitvoering van dit werk begonnen. In 1876 is een aanvang gemaakt met de stichting van een nieuwe haven voor Batavia te Tandjong-Priok. De bestaande haveninrichtingen waren, vooral na de uitbreiding die de Stoom vaart in de laatste jaren heeft gekregen, niet meer vol doende. Nadat gedurende geruimen tijd veel geschil had bestaan over de meest gewenschte plaats voor de nieuwe haven, is door een commissie (bestaande uit de ingenieurs W. van Raders, M. J. Schram en den luitenant ter zee W. van Hogendorp), na uitvoerig plaatselijk onderzoek, uitspraak gedaan ten gunste van de landtong Tandjong-Priok. Door den sedert overleden ingenieur J. G. C. von Dentzsch is het thans in uitvoering zijnde ontwerp opgemaakt. Hij was het tevens die op het denkbeeld is gekomen om de hoofden op een zand-bestorting aan te leggen, waardoor de uitvoering van de haven financieel mogelijk is geworden (Tijdschrift van het Instituut van Inge nieurs, 1874—1875). Waar de bestudeering en de ontwerping aan zulke Bekwame handen zijn toevertrouwd geweest, kon van Groep 111. 17« Klasse. 61 teleurstellingen bij de uitvoering geen sprake zijn. Het werk, waarvan de kosten op bijna twintig millioen gulden z\jn be groot, is dan ook in den aanvang 1883 reeds voltooid opgele verd (zie hieronder, n°. 2). Het vaarwater naar Soerabaja, de straat Madoera, eischt een bijzondere voorziening, dewijl een deel der straat gevaar loopt om te verzanden. De Solo-rivier die in dit gedeelte van de straat uitmondt en het euvel veroorzaakt, zal over een belang rijke lengte van haren loop moeten gewijzigd worden. Dit onder werp is nog in studie en onderzoek. C. L. F. POST. 1. Groote verzameling van bouwmaterialen, zoo voor duurzame als voor tijdelijke bouwwerken, en van gereedschap van inlandsch maaksel. — Afdeeling Nedor landsoh Indië van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. bereid en beton met grondstoffen en gereedschappen (Batavia, Preanger Beg., Malang, Palembang, Bangka), n°. 148—166. — d. Diverse bijvoegsels voor het mengen van klei (Preanger Beg., Makasser) 167—171. Deze verzameling is gerangschikt in de volgende orde: A. Materialen voor duurzame bouw werken : I. Steen: o. Natuurlijke steen (Ba tavia, Preanger Reg., Madioen, Malang, Sumatra's Westkust, Riouw, Zuid- Celebes, Amboina, Ternate, Timor), n°. 1—52. — b. gebakken steen met grondstoffen en gereedschappen (Ba tavia, Preanger Reg., Madioen, Tji latjap, Malang, Sumatra's Westkust, Palembang, Riouw, Bangka, Wester afd. v. Borneo, Z. en O. afd. v. Borneo, Makasser, Amboina), n°. 63—147. — c. Kunststeenen langs den natten weg 11. Metselspecie'n met hare grond stoffen: a. Kalk met grondstoffen (Ba tavia, Preanger Reg., Kediri, Madioen, Tjilatjap, Soerabaja, Malang, Suma tra's Westkust, Palembang, Riouw, Bangka, Wester afd. y. Bomeo, Z. en O. afd. van Borneo, Makaßser, Am boina, Ternate, Timor), n°. 172—299. — i. Cement met grondstoffen (Bata via, Preanger Reg., Malang, Sumatra's Westkust, Palembang, Makasser), n°. 300—310. — c. Zand, (Batavia, Pre anger Reg., Malang, Sumatra's West kust , Palembang, Riouw, Weßter afd. van Borneo, Makasser), n°. 311—331. — d. Monsters van metselspecie'n (Ba tavia, Preanger Reg., Soerabaja, Ngawi, Malang, Z. en O. afd. van Borneo, Makasser, Amboina, Ternate), n°. 332—357. — e. Aarde voor het kleu ren van pleisterspecidn (Wester afd. van Borneo, Amboina), n°. 358—360. 111. Pannen met grondstoffen en Groep 111. 17» Klasse. 62 gereedschappen (Batavia, Preanger Reg., Madioen, Tjilatjap, Malang,Pa lembang, Riouw, Bangka, Z. en O. afd. van Borneo, Makasser, Ternate), n°. 361—4.10. IV. Gebakken tegels en buizen, met grondstoffen en gereedschappen (Bata via, Preanger Reg. Malang, Palembaiig, Bangka, Ternate), n°. 431—46a. V. Metselwerk (Batavia, Madioen), n°. 470—47fi. VI. Hout (Batavia, Bandong. Ga roet, Soemedang, Tasik Malaja, Bosch district Gondang in Kediri, Patjitan, Noesa Eembangan , Malang, Sumatra's Westkust, Palembang, Riouw, Wester afd. van Borneo, Z. en O. afd. van Borneo, Moluksche eilanden, Ternate, Makasser, Timor;, n°. 476 —1039. B. Materialen voor tijdelijke bouw werken : I. Bamboe en bMaboewark (liatavia, Bandong, Garoet, Tasik Malaja, Kediri, Malang, Sumatra's Westkust, Z. en O. afd. van Borneo, Moluksche eilan den i, n°. 1040—1157. 11. Kotan (Preanger reg., Sumatra's Westkust, Wester afd. van Borneo, Z. en O. afd. v. Borneo), n°. 1158— 1193. 111. Materialen vervaardigd van boombladeren en bladsteugels (batavia, Z. en O. afd. van ISorneo, Celebes, Moluksche eilanden), n°. 1194—1809. IV. Tali doek (touw van de aren vezels, die in 'tjav. doek, in 't Mal. id/oek, op Celebes gomoeti heeten) bij den huisbouw tot verbinding gebezigd (Batavia, Z. en O. afd. van Borneo, Moluksche eilanden), n". 1210—1217. V. Toepassingen van boomschors voor dakbedekking en omwanding (W. afd. v. Borneo, Z. en O. afd. van Borueo, Ternatc), n°. 1118 —12*22. VI. Toepassingen van alang-alang voor dakbedekking on omwandiog (Z. en O. afd. van Borneo), n°. 1223—1224. C. Gereedschappen van inlandse h maaksel. Goedi, arit, petel, pandjong, patjol, gollok, van Tjilatjap, n°. 1225—1231. Kistje voor gereedschap, inhoudende: séroet (schaaf) pandjang, s. kassar, s. aloes en 8. ketjil, kampog of martel (handbijl tevens hamer), pepatoe of petel (dissel), kressok (kruishout), sikoe-sikoe (schrijf haak), roemah benang (smetlijn), petel, petel besar. Voorts patjol of paugko (voor aardwerk), patjol of tangkewi (voor het maaien van lang onkruid en het bewerken van den bo dem), rembeli (voor het wieden), pisau roempoet (grasmes), pangali (schop). Alles van Sumatra's Westkust, n°. 1888- 1236. Patjol, kapmes, schop, beslagbijltje, blioeng (bijl om boomen te kappen), petel, petel koeping (gebruikt om bij warrig hout het uitscheuren van spliu ters te voorkomen), en wiedmes. Alles van Palembang, n". 1237—1243. Een timmermansbijl en bakoel (mand voor grondvervoer), van Riouw, n". 1244, 1245. Belajoeng (dient voor bet omkappen vau zware boomen als de snede in de richting is van den steel, en voor dissel als de snede loodrecht staat op den steel), sipatan (smetlijn), petel, ketam (schaaf) pangrapat, k. penanga, k. lijst (lijstschaaf), k. ketjil, pemockoel pahat (houten hamer), pahat penata (24 stuks ornement-beitels), pahat poe tar (om gaten te boren), girgadji ken tjaugan (zaag voor het korten van plan ken en ribben). Alles timmermansge reedschap vau de Z. en O. afdeeling van Borneo, n°. 1247—1257. Poepoetan (inlandsche blaasbalg), angol (soort van schotel), pisau raoet (voor het splijteu van rotan), tadjak (verbasterde zeis, als schoffel gebruikt) oebi-oebi (voor het draaien van touw), krandjangs van rotan dandang, voor het vervoer van vuilnis en grond. Alles van de Z. en O. afd. van Borneo, n°. 1258—1265. Een kistje, inhoudende: een pang koeloe (bijl), bingkoeng (dissel, den dienst van schaaf vervullende), paloe paloe (hamer), palabah en tweeërlei papakalen (beitels vau Europeescheu oorsprong), pastere (boorbeitel), paka lockoe (ronde beitel), ainkaloko (pas sers), drie stuks, berang (kapmes), badé-badé (mes), ladin djede (mes). Van Makasser, n°. 1266. Parang van Amboin:!, vooral voor bamboewerk gebruikt, n°. 1267. NB. In het algemeen gebruiken de Amboneezen Europeesch gereed schap. Twee steenen bijlen van Nieuw- Guinea, n°. 1268, 1269. D. Modellen van woningen en andere bouwwerken. Groep 111. 17» Klasse. 63 1270. Model van een koffiepakhuis te Bandong, 7 21) der ware grootte. 1271. Model van een inlandsche woning te Soemedang, '/ 2U der ware grootte. 1272—1275. Kandjarsehe woning met voetpad, loopbrug, drijvend bad en privaat, op '1%0l %0 der ware grootti'. 1276. Dajaksche woning, op 'ƒ3O der ware grootte. 1277. Brug voor voetgangers, gewoon inlandsch model, op 'ƒ4O der ware grootte. 1278. Amboneesch woonhuis op '/ 10 der ware grootte, met het gebruikelijke huisraad. NB. Een groot deel dezer inzending behoort eigenlijk tot de Ode klasse; maar dit liet zicli niet van liet overige scheiden. 2. Photographiën en teek uu in ge n betreffende de havenwerken voor Batavia te Tandjong Priok. — J. A. de Gelder, Hoofdingenieur, Uhef van den dienst, der Hiiven werken te Batavia. a. Chroniolithograpliisi'li gezicht op de haven te Tandjong Priok en hare spoor-, kanaal- en wegverbinding met Batavia. 4. Veertien teekeuingen van liet werk en van het voornaamste gedealt* iW t hulpmiddelen voor den bouw gebezigd. e. Vijf-en-veertig pliotographiëu allen betrekking liebbende tot de uitvoering van liet werk. NB. De haven van Tandjong I'riok bestaat uit i I°. Een buitenhaven over 1880 meter lengte uit den wal in zee uitgebouwd, gevormd door twee steenen havendam men (a pierres perdues), die eene uit vaartoponing vrijlaten van 125 m. wijdte. De voorgeul in de buitenhaven is op haai- smalst 250 m. breed, de diepte bedraagt overal 8 m. ondur laag water. 2°. Een binnenhaven met breede handelskaden. Hare lengte is HOOm, hare breedte 175 m., hare diepte 7.50 m. onder laag water. Het handelster rein bewesten de haven, heeft een kaaimuur lang 1000 m , die van 7.50 m. onder tot 2.50 m. boven laag water reikt. 3°. Een steenkolenhaven en 4". Alle werken die bij een groote haven behooren. De haven is toegankelijk voor de grootste schepen en wordt van alle inrichtingen voorzien die in de beste havens worden aangetroffen. De haven kan in vervolg van tijd bijna onbeperkt worden uitgebreid, waarop bij liet ontwerpen is gerekend gewor.len. De haven ia verbonden met de oodt haven en pakhuizen te Batavia door middel van een kanaal voor de prau wenvaart, met de stad Batavia door middel van een grooten weg, en met het westelijk spoorwegnet van Java door middel van een spoorweg. De hoofdingenieur J. A. A. Wal dorp mnVtn up liet laatst van 1875 het ontwerp en in 1876 het werkplan voor de uitvoering van de werken aan deze haven in eigen beheer. De ingenieur voor da openbare wer ken op Java J. A. de Gelder, in Aug. 1876 benoemd tot Hoofdingenieur, chef van den dienst der Havenwerken voor Batavia en uitsluitend met de uitvoe ring er van belast, kon de werken reeds in Mei 18,7 op liet terrein aau vangen en ze met Januari 188a vol tooid opleveren. 3. A1 geme e u e pho t o graphie in nette lijst van de haven werken te Tandjong Priok. — J. A. A. Waldorp, Hoofdingenieur te 's Graven hage. 4. Teek enill ge 11 van openbare werken in Atjeh, door Rademaker. — C. O-ast, eerstaanwezend inge nieur te Atjeh. o. Teekeuing van liet zeehoofd te Olehleh. b. IJzereu brug op schroefpalen over de Atjeh-rivier te Anagaloeöng. c. Ijzeren brug te Anagaloeèng. De taila der ijzerwerken. d. Civiel établissement te Anaga loeöng. Project der Controleurswoning. e. Civiel établissement te Anaga loeèng. Project der bijgebouwen. Groep 111. 17» Klasse. 64 5. Residentiehuis te Palembang. Op karton ge plakte en geëncadreerde teeke ning door Carl Lau, te Pa lembang. 6. Verzameling van photographièn van pu blieke werken en gebouwen in de residentie Batavia. Arteeische put op 't Koningsplein, 4 stuks. Arteaische put op Parapat au. Artesische put op Batoe toelis. Artesisclie put op Halemba. Hydraut, klein model, Meester- Cornelis. Hydraut met lantaarn. Hydraut-model zooals bij de sluisbrug karkraan. Reservoir Prins Frederik. Brug over het nieuwe kanaal, Pintoe besi, 2 diverse. Sluisbrug, 2 stuks. Ophaalbrug bij den Grooten Boom, met reservoir. Ophaalbrug hij den Uitkijk, met re servoir. 't Groote Huis, 2 stuks. Fröbel-school. Opera, 2 stuks. Opera met grooten weg. Wachthuis bij het nieuwe paleis van den Gouverneur-Generaal, 2 stuks. Stadhuis. Uitkijk. Oude poort. Paleis van Justitie. Paleis van den Gouverneur-Generaal ('t nieuwe), 2 stuks. Paleiß van den Gouverneur-Generaal te Buitenzorg. Paleis van den Gouverneur-Generaal te Buitenzorg en vijver. Paleis van den Gouverneur-Generaal te Rijswijk ('t voormalig). De Sociëteit Harmonie te Batavia. De Sociëteit Harmonie te Buiten zorg. Spoorwegstation te Buitenzorg, 'i stuks. Monument voor den Generaal Mi chiels. De Willemskerk (Protest.) Roomseh-Katholieke kerk. De Beoboth-kerk te Meester-Cornelis. De Stadskerk. De Armenische kerk. Model van de Gouvernements-school in de Willemslaan. Model van het wachthuisje te Tanah- Abang. 7. Model van de brug Tembono over de Lokoe loe (Lo Oeloe) of rivier van Keboemen, res. Bagelèn. Mo del in hout, op Vso der ware grootte, vervaardigd door B. H. Huysers, opzichter van den Waterstaat. NB. De onderbouw dezer brug, die uit. twee bogen van 20 en eén vau 31 meters spanning bestaat, is van behakt traehiet, de bovenbouw van gebakken steen. 8. Photographie van de brug Tembono. 9. Residentiekantoor en post- en telegraaf kantoor te Soerakarta, ge teekend door J. J. Sterkeuburg, opzichter oe klasse der B. O. VV. — D. L. Schultz, eerstaan wezend ingenieur te Soerakarta. 10. Teek en ing van de woning van den assis tent resident van Bangil met het daarbij behoorend erf. — F. J. Th. N. Beukman van der Wyck, eerstaanwezend ingenieur der B. O. VV., res. Pasoeroean. 11. Modellen, op V SO der ware grootte, van de kunstwer ken behoorende bij het in 1881 Groep 111. 17» Klasse. 65 geautoriseerde en in 1883 te voltooien irrigatiewerk te Pager, district Pandaan, afd. BaDgil, resid. Pasoeroean. NB. Deze kunstwerken bestaan uit: a. De prise d'eau (inlaatsluia). b. Een kleinere inlaatsluis. c. Een overlaat. d. Een groot aquaeduct. e. Een kleiner aquaeduct. f. De waterleiding zelve. Door dit werk wordt eene betere verdeeling verkregen van het water der rivier Pategoewan en worden de geheel van den regen afhankelijke rijstvelden op haren linkeroever behoorlijk geïrri geerd. De kosten bedragen omstreeks / 50 000 met een heeredienstplichtigen arbeid van 185 000 dagdiensten. 12. Situatie- en pro fiel-teekening, behoorende bij het model van bovenge noemd irrigatiewerk. — F. J. Th. N. Beukman van der Wyck, eerstaanwezend inge nieur der openbare werken, res. Pasoeroean. 13. Schets van het nieuwe residentiehuis te Menado met het erf. — H. J. Verdam, eerstaanwezend Ingenieur te Menado. 14. Model van het nieuwe residentiehuis, te Menado. 15. Model van de hou ten traliebrug over de rivier Sawangan te Kema, res. Menado. 16. Photographie van een brug over de Rano i-apo te Amoerang, res. Menado, door H. J. Verdam, eerstaanwezend ingenieur, exe cutant de opzichter 2e klasse J. J. Klaversteyn. NB. De brug is 80 meters lang en met ijzeren en steenen landhoofden en schroefpalen toegerust. es. in. 65 Groi p 111. 18* Klasse. 67 Nieuwe kantoren konden in dat jaar slechts te Anjer, Ban dong en Banjoewangi worden geopend; doch het jaar 1859 zag die verrijzen te Serang, Poerwakarta, Tjiandjoer, Tegal, Pekalongan, Pati, Rerabang, Pasoeroean, Probolinggo, Be soeki, Banjoemas, ïjilatjap, Poerworedjo, Magelang, Djokja karta, Soerakarta, Madioen en Kediri, zoodat toen alle hoofd plaatsen van gewesten en bovendien ook enkele afdeelings hoofdplaatsen op Java onderling telegrafisch verbonden waren. In hetzelfde jaar werd tevens eene onderzeesche verbinding tusschen Batavia, Muntok, Palembang en Singapore, met kan toren op die plaatsen, tot stand gebracht. Zij was echter niet van langen duur, daar de gebezigde kabel, die den 12 den De cember geheel was uitgelegd, spoedig herhaaldelijk brak, en wel zoodanig, dat reeds na den 19 den Juli 1860 alle pogingen tot herstel vruchteloos bleken, zoodat deze eindelijk geheel moesten worden opgegeven en de verbinding weder kwam te vervallen. Behalve dat in 1866 en 1867 op Suruatra eene lijn van Telok-Betong naar Palembang aangelegd en eerstgemelde plaats door een, spoedig evenwel ook onbruikbaar geworden, kabel met Anjer verbonden werd, onderging het telegraafnet gedu rende eenige jaren weinig uitbreiding. In 1870 kwam echter de telegrafische verbinding tusschen Batavia en Singapore en in 1871 die van Banjoewangi met Australië tot stand, voor welke verbindingen aan eene Britsche maatschappij concessie was verleend; terwijl tevens een nieuwe kabel tusschen Anjer en Telok-Betong gelegd en eene tele graaflijn van Labat over Benkoelen naar Padang gespannen werd, zoodat het jaar 1871 Java met Sumatra en met het geheele wereldtelegraafnet verbonden zag. Allengs volgden nu verdere belangrijke uitbreidingen van het Indische telegraafnet, vooral na de vereeniging van de post en telegraafdiensten, waarmede in 1872 een aanvang gemaakt werd en die in 1875 geheel haar beslag kreeg; terwijl in 1879 door de hiervoren vermelde maatschappij een kabel tusschen Banjoewangi en Singapore en een tweede tusschen eerstge noemde plaats en Australië werd gelegd, hetgeen de onafge broken telegraafgemeenschap van Nederlandsch Indië met de overige wereld zoo goed mogelijk verzekert. De uitbreiding van het telegraafnet en het telegrafisch ver keer van Nederlandsch Indië kan overigens het best uit het volgende overzicht blijken: Groep 111. 18» Klasse. 68 De telegraaflrjnen werdeD aanvankelijk alle gemaakt van ge galvaniseerd ijzerdraad N°. 8 der Birmingham Wire-gauge, dat eene dikte van 4,3 millimeter heeft, terwijl als steunpunten hoofdzakelijk levende boomen, voornamelijk de Kapokboom (Eriodendron anfractuosum , DC), werden gebruikt. Deze boom heeft een vijftig voet hoogen, recht opgaanden en vrij zwaren stam, met 5 tot 10 horizontaal loopende en kransvormig ge plaatste takken, zoodat hij, niettegenstaande de wortels niet diep in den grond dringen, slechts zelden omwaait en weinig slingert of schudt. Hij kan bovendien jong of oud afgekapt en weder geplant worden en is dus bijzonder voor steunpunten geschikt. In de laatste jaren zijn evenwel de telegraaflijnen, die aan vankelijk nagenoeg overal langs de gewone wegen liepen, naar mate de spoorwegen gereed kwamen, naar deze overgebracht, en daar voor steunpunten ijzeren palen van het zoogenaamde Henley-mode\ , en tevens voor alle nieuwe lijnen gegalvaniseerd ijzerdraad N°. 5, van 5,0 millimeter dikte, gebezigd, waar door zoowel de hechtheid en het geleidingsvermogen der lijnen vermeerderd, als de kosten van onderhoud verminderd werden. Voorts werden overal waar aan beide zijden van de wegen boomen geplant zijn, tusschen deze ijzerdraden gespannen, en daaraan de telegraafdraden, midden boven den weg, aan zoo genaamde hang-isolatoren opgehangen, waardoor evenzeer zoowel de toestand der lijnen zeer verbeterde, als de onderhoudskosten verminderden. Bij het einde van het jaar 1880 bestonden van de 7412 Groep 111. 18» Klasse. 69 kilometer telegraafdraad reeds 3274 kilometer uit draad N°. 5 en waren over eene lengte van 264 kilometer lijn ijzeren palen geplaatst, terwijl het aantal hang-isolatoren ongeveer 16050, dat is bijna een vijfde van het geheele aantal isolatoren bedroeg. Met uitzondering van de voor hang-isolatoren gebezigde hart vormige beugels en de zoogenaamde sprei-ijzers, om twee aan hang-isolatoren bevestigde lijnen op den bepaalden afstand van elkander te houden, wijkt het voor den aanleg der lijnen ge bezigde materieel niet van het in Nederland gebruikelijke af, terwijl voor den kantoordienst slechts telegraaftoestellen van het Morse-stelsel worden gebezigd. Telephonen. Aan de Heeren W. Wille en F. von der Pfordten is vergunning verleend om telephoon-verbindingen te maken: a. tusschen de stad Batavia, de voorstad Weltevreden en de nieuwe haven te Tandjong Priok; b. te Semarang; c. te Soerabaja; d. te Laboean Deli, Medan, Timbang Langkat en Klambier en tusschen die plaatsen. In afwijking van het nog in Europa gevolgde stelsel, om de telephoondraden boven de huizen te spannen, dat men echter ook daar] op den duur niet zal kunnen volhouden, moeten te Batavia, Semarang en Soerabaja de verbindingen door onder grondlijnen geschieden. Draden boven den grond zijn alleen, en slechts tot wederopzeggings toe, toegelaten voor de onder linge verbinding der centraalkantoren te Batavia, Weltevreden en Tandjong Priok, of voor andere plaatsen waar daartoe eene bijzondere vergunning van den Directeur der Burgerlijke Wer ken is verkregen. Tot dusver zijn nog alleen in de stad Batavia verbindingen aangelegd. Brievenposterij. Vóór 1864 was de brievenposterij in Nederlandsch Indië nog zeer gebrekkig geregeld. Langs den grooten postweg op Java vertrok de post van Anjer tot Pro bolinggo tweemaal, doch van Probolinggo tot Banjoewangi en elders slechts eenmaal in de week, terwijl het vervoer van Batavia tot Pasoeroean met karren en elders met postillons te paard of door politiedienaren of inlandsche ambtenaren en hee rendienstplichtigen geschiedde. In dezen onvoldoenden toestand was bovendien het briefport op Java zeer hoog en zonderling geregeld. Een enkele brief bv. van Batavia naar Soerabaja kostte 80 cent; een van Tji ringin naar Banjoewangi een gulden twintig cent. Daarentegen Groep 111. 14» Klasse. 7 in zijne plaats trad, Portugeezen en Engelschen verdreven werden, de alleenhandel voor de Compagnie verzekerd werd en bepaalde gewesten (Bantaëng en Boeloekoempa) in het Zuiden aan haar werden afgestaan. Bij dit vredesverdrag (het zoo beroemde Bongaaische traktaat) werd tevens met Bone een bondgenootschap gesloten, waartoe de meeste rijken van Z.-Celebes toetraden (1668 en 1669), en waarvan de Compagnie het hoofd was. In de voortdurende twisten tusschen Bone en Mangkasar, b. v. in 1710, trad deze als scheidsrechter op, waarbij Bone meestal in 't gelijk gesteld werd, zoodat zijne latere weerspan nigheid tegen den Staat der Nederlanden als een miskenning van genoten weldaden mag beschouwd worden. De Noordkust van Celebes werd in 1677 door Ternate aan de Compagnie afgestaan. Met de Molukken waren de betrekkingen der Compagnie zeer uitgebreid, waartoe de afkeer der bewoners van de daar eens zoo invloedrijke Portugeezen het veld had voorbereid. Reeds van Neck maakte zich de bewoners der Banda-eilanden, van Ambon en Ternate tot vriend door hun tegen de Portugeezen hulp te verleenen; in 1600 bedongen drie schepen van de Maatschappij van Verre, onder Steven van der Hagen, op Ambon voor de Nederlandsche redders den alleenhandel in kruidnagelen, terwijl Wolfert Herniansz in 1602 dien in foelie en muskaatnoten van de bewoners der Banda-eilanden verkreeg. Na de oprichting der Compagnie ontweldigde Steven van der Hagen Ambon voor goed aan de Portugeezen en liet de inland sche hoofden den eed van trouw aan de Algemeene Staten «weren (1605), terwijl Cornelis Matelief op Ternate het fort Oranje stichtte en met den vorst van dat eiland een verbond sloot. Daarbij kwamen in 1608 en 1609 nog de sterkte Wil lemstad en eenige versterkingen op Halmaheira, Makjan, Banda Neira en Motir, terwijl Batjan bemachtigd werd en het Spaan sche kasteel in een Nederlandsch herschapen. Van eenigszins lateren datum zijn de forten op Groot-Banda, Rosengain en Ceram. Hoewel de macht der Compagnie daardoor in de Mo lukken voldoende gevestigd was, moest zij toch, zoowel tegen de Portugeezen als tegen de Engelschen, die sedert de oprichting hunner Compagnie in 1600 op de Molukken handel dreven, op hare hoede zijn. Hoe de Engelschen in 1616 een tijd lang Ambon ver lieten, doch bij voortduring, in weerwil van tractaten die hun zoowel als de Ned. Compagnie den vrijen handel op de Terna taansche en Ambonsche groepen verzekerden (1619), hun verrader lijke houding bewaarden, totdat ze, na de terechtstelling der negen Engelschen op Ambon (1623), den alleenhandel voor goed aan 7 gemaakt, opgenomen. Men maakt er veel gebruik van bij het bewerken van een natten padi-tuin, bij het graven van goten en vijvers, alsmede bij het arbeiden aan wegen. 166. Bandil, slinger om steenen of kluitjes tot het verjagen van vogels te werpen, -±_ l / 4 van de ware grootte , — Java. 167. Plintjoeng, slinger tot het wer pen van natte kluitjes. — Java. 168. Seinblok, met klopper, o. a. om in de wachthuizen den tijd aan te ge ven en seinen te geven tot oproeping of waarschuwing. — Java. 1(19. Kentongan, seinblok in den vorm van een visch. — Java. De visch komt grooter en kleiner in de Brantas voor. Het blok dient, op last van den Regent te Malang, tot model voor kentongan. Kjaf Amos, gewezen tim merman van wijlen den zendeling Jel leßina, die thaus de kerk en de school te Swaroe bouwt, is vervaardiger van dit model. X. Spingereedschap, vezel stoffen, enz. 170. Gilingan, molen om de boom wol te zuiveren. — Java. 171. Woesoe, werktuig om de boom wol nog nader voor het spinnen te bereiden. — Java. 172. Djontro, het spinnewiel. — Java. 173. Manen, werktuig om het garen op de maat, voor het weven geschikt, te stellen. — Java. 174. Pendalan, weefgetouw ± I j s van de ware grootte. — Java. 176. Ikal-iUal, windktos voor touw. — Java. 176. Werktuig, waarmede touw ge slagen wordt. — Ambon. 177. Touwsoorten: a. Tak, schors, vezels en touw van de ganémo. — Minahassa. h. Kluwen ganémo-touw. — Ambon. c. Draad en touw van de ananas. — Noesalaoet. d. Vezels van de koffo (musa teitilis). Minahassa. e. Vezels van den arènpalm. — Mi nahassa. f. Driedubbel gevlochten gemoetoe touw. — Ambon g. Driedubbel ongeviochten touw. — Ambon. h. Andere soorten gemoetoe-touw. — Saparoea. i. Garen van ganémo, waarvan men zeer goede netten maakt. — Noesa-laoet. j. Djari wawi, touw om een varken te binden, van de lontar-boom. — Savoe. Je. Touw van den bast van den waroe boom. — Java. — Wordt veel gebruikt oin het vee vast te leggon. l. Touw van sepet, de vezelachtige schil van de klapper- of kokosnoot. — Java. m. Touw van dierenhuid. — Java. Wordt bij de draaibank gebruikt. Is niet bestand tegen regen. n. ld. van rotan. — Java. Bij huis bouw, aan vaartuigen en aan het juk der trekdieren. o. Touw van garen of koord. — Java. Voor leidsels, het binden van gevan genen, enz. p. Touw van gobang, den steel van het blad van zekeren waaierpalm. Wordt ook gebruikt tot het vastleggen van vee. q. Touw van doek, de vezels van den arèn-boom. — Java. Tot verbinding van de keré, een van dunne bamboe latjes saamgebonden voorhangsel, voor eene gallerij, eene deur, enz. r. Paardelijn van lontar. — Savoe. XI. Speelgoed. NB. Vele van deze voorwerpj es kunnen ook dienen als modellen van liuis nad, 178. Koperen waterketeltje. — Java. 179. „ kom(tjemoong). — Java. 180. Twee kleine koperen kendi (driukkruikjes). — Jara. 181. Koperen koffieketoltje. — Java. 182. Geverfde slaapplaats. — Java. 183. Twee rijstmandjes (wakoel). id. 184. Rijstscheppertjes (èntong). — Java. 185. Houten presenteerblaadje (doe lang). — Java. 186. Tamboerijn. — Java. 187. Een paar klompjes (bakijak). — Java. 188. Spiegeltje. 189. Tafeltje met laadjes voor medi cijnen. — Java. 190. Koperen pannetje, om rijst in te koken (kendil), met deksel. — Java. 191. Waaier, om het vuur aan te blazen, ook om het kind in slaap te wuiven. — Java. 192. Aarden komfoortje. — Java. Groep 111. 18e Klasse. 70 bedroeg het port van een brief van een eiland van den Archipel naar een ander slechts dertig cents, zoodat voor een brief van Soerabaja naar Batavia bijna driemaal meer verschuldigd was dan voor een, 'over Soerabaja verzonden, brief van Menado naar Batavia. Voor de buitenbezittingen bestond zoo goed als in het geheel geene regeling van het postverkeer. Alleen was in 1855, bij wijze van proef, voor Sumatra's Westkust en de Westerafdeeling van Borneo een uniformport van 12 duiten of 10 cent per enkelen brief vastgesteld. Voor andere gewesten was in het geheel geen port bepaald. In 1864 werd eindelijk op Java en Madoera het brievenver voer op een behoorlijken voet gebracht. Langs den grooten postweg tusschen Batavia en Besoeki en van Semarang naar Soerakarta en Djokjakarta werd een dagelijksche en naar alle andere residenties- en afdeelingshoofdplaatsen een driemaal 's weeksche dienst ingesteld. Op alle hoofdplaatsen van de residentiën en op sommige van die der afdeelingen werden postkantoren en op de overige afdeelingshoofdplaatsen hulppost kantoren gevestigd. Ook in de buitenbezittingen werden op de gewestelijke hoofd plaatsen en verder nog te Singkawang en te Sambas in de Wester-Afdeeling van Borneo postkantoren gevestigd, doch het inwendig brievenvervoer bleef geheel ongeregeld, en de hoofden van gewestelijk bestuur voorzagen daarin zoo goed mogelijk, grootendeels met behulp van heerendienstplichtigen. Aan de invoering van de bovenvermelde regeling was reeds, met ingang van 1 Januari 1863, eene geheele hervorming van het portstelsel voorafgegaan. In plaats van de bestaande hooge porten, werden voor geheel Nederlandsch Indië een uniformport van tien cent per enkelen brief van 15 gram en billijke porten voor gedrukte stukken en monsters van koopwaren vastgesteld, ook frankeerzegels van 10 cent ingevoerd, terwijl in 1864 de gelegen heid tot geldverzending door middel van postwissels werd geopend. Het tijdperk van 1864 tot 1872 kenmerkte zich door nage noeg geheelen stilstand, doch op de vereeniging van de post en telegraafdiensten, waarvan hiervoren gewaagd werd, volgde ook eene groote uitbreiding van eerstgenoemden dienst. Het aantal post- en hulpkantoren, dat op 1 Januari 1864 respec tievelijk 51 en 38 bedroeg, en op 1 Januari 1872, dus acht jaren later, niet alleen niet was vermeerderd, maar zelfs met een hulppostkantoor verminderd, was op 1 Januari 1880, dus in een gelijk tijdvak, tot 98 post- en 59 hulpkantoren geklom men en is sinds nog toegenomen. Groep 111. 18« Klasse. 71 Niet minder aanzienlijk was de vermeerdering der postgele genheden. Behalve dat het gereedkomen van spoorwegen eene vermeerderde en versnelde portgemeenschap tusschen de daaraan gelegen, en, wat het laatste betreft, ook voor verder gelegen plaatsen ten gevolge had, werden op Java nagenoeg alle drie maal 's weeksche diensten in dagelijksche of zesmaal 's weeksche veranderd en enkele nieuwe ingesteld. Terwijl in 1864 een dagelijksche dienst bestond over een afstand van 1184 kilometer en een driemaal 's weeksche over een afstand van 2016 kilo meter, en daarin tot 1 Januari 1872 nagenoeg geene verandering was gekomen, bestaat er thans postgelegenheid eens of meer malen daags over een afstand van 2319 kilometer, zesmaal 's weeks over een afstand van 872 kilometer en driemaal 's weeks over een afstand van 378 kilometer. Gemiddeld wordt thans dagelijks 6908 kilometer afgelegd, tegen 4096 in 1864. Bovendien werden geregelde postdiensten ingesteld in de gouvernementen van Sumatra's Westkust en Celebes en onder hoorigheden, zoomede in de residentiën Benkoelen, de Lam pongsche districten, Palembang, Sumatra's Oostkust, Banka, de Wester- en de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo en Menado, terwijl wijders het postverkeer tusschen de verschillende eilanden van den Indischen Archipel en met de Straits Sett lements, even als het verkeer met Europa, zeer is toegenomen. Tengevolge van de toetreding van Nederlandsch Indië tot de Algemeene Postvereeniging in 1877, verminderde het port van een enkelen brief naar Nederland, dat in 1856 nog een gulden twintig cent bedroeg, doch achtereenvolgens tot negen tig, zeventig, zestig en vijftig cent teruggebracht was, tot vijf entwintig cent , welk port tevens voor alle verder dan de Straits Settlements gelegen landen der Algemeene Postvereeniging geldt. Voorts valt nog te vermelden dat, door de invoering van lichtere voertuigen, het overbrengen der post langs den grooten postweg op Java zoodanig versneld werd, dat in den Oost moeson de van Batavia verzonden brieven te Soerabaja den ge adresseerden ruim 3V S etmaal na de verzending en in den West moeson nooit meer dan een halven dag later in handen kwamen. Behalve de in 1864 ingevoerde postzegels van tien cent, werden later nog verschillende andere soorten van zegels, als mede gezegelde briefomslagen en briefkaarten ingevoerd; terwijl achtereenvolgend ook de gelegenheid tot geldverzending per postwissel van en naar Nederland, België, Duitschland, Frank rijk met Algerië, Groot Brittannië, Italië', Luxemburg en Zwit serland en in 1882 ook het invorderen van gelden op quitantiën door de postkantoren ingevoerd werd. Groep 111 18* Klasse 72 De omvang van den dienst der posterij blijkt overigens uit de ondervolgende opgaven van het verkeer gedurende het jaar 1880. Binnenlandsche portbetalende brieven ... 2 759 890 stuks. „ dienstbrieven 931 200 „ „ dagbladen enz 1 962 670 „ „ andere drukwerken.... 126 772 „ „ monsters van koopwaren . . 17 386 „ „ aangeteekende stukken. . . 179 438 „ „.. , , i , . ( verzonden . . . 357 851 ~ Buifcenlandsehe brieven. „,„ ... " { ontvangen . . . 359 546 „ drukwerken ( verzonden • • • 9 136 KG. " onutwerken. { ontvailgen _ _ 66 404 y ( verzonden ... 5 554 stuks. ~ monsters. .„,, I ontvangen ... 6 311 „ , ( verzonden ... 7 ~ ~ documenten. ~ o ( ontvangen ... 112 „ „ aangeteeken-( verzonden . . . 18 823 „ de stukken. I ontvangen . . . 13 258 „ Verkochte briefkaarten 494 321 stuks ad f 26 340 30 briefomslagen 442 856 „ „ „ 51 435 93 „ frankeerzegels 5 272 924 „ „ „ 466 507 93 6 Gebruikte portzegels 68 847 „ „ „ 12 563 90 Binnenlandsche postwissels 95 457 „ „„ 6 072 665 44' Buitenlandsche postwissels: vr j i j verzonden 19 976 stuks ad ƒ 1 167 157 61' ueaeriana. ontvangen 1036 „ „ „ 54 864 98 p , ... ( verzonden 178 „ „ „ 14 012 61 Celgie ' I ontvangen 134 „ „ „ 5 954 74 .* ...... , ( verzonden 917 „ „ „ 56 775 66 6 Dmtschland. | ontvangen U2 ; » » 5 946 09 Frankriïk i verzondeil 458 » » » 26 950 43 B frankrijk. | ontvangen m 3 453 69 n i-u-ü - i verzonden 114 „ „ „ 3 939 97 Grootßnttanme - I ontvangen 4 „ „„ 46 30 Italië. V 7 oDden 19 9 "" " 6 g" ( ontvangen 2 „ „ „ o4 45 T , verzonden 18 „ „ „ 2 700 45 Luxemburg. j ontyangen 37 ; ; ; 773 65 rj ~ , j ( verzonden 94 „ ~ „ 6 123 63 Zwitserland. a „», , t I ontvangen 6 „ „ „ 264 45 H. L. JANSSEN VAN RAAY. Groep 111. 18« Klasse. 73 De postverbinding van Nederland met de West-Indische be zittingen laat nog veel te wenschen over, maar gaat door de spoedig verwachte opening der lijn van den West-Indischen maildienst eene groote verbetering te gemoet. Thans heeft de postgemeenschap plaats over Frankrijk en Engeland: naar Suri name, via St. Nazaire den s den , en via Southampton den 15 d e" en laatsten van elke maand; naar Curacao via Havre, den 23 s ten, en via Southampton den laatsten van elke maand; daar enboven nog nu en dan via New-York; — van Suriname (Paramaribo) naar Europa, via Demerary, den 3 de n en 20 sten van elke maand; van Curacao naar Europa den 10 den , 15den en 20 aten van elke maand. Het tarief der porten is geheel gelijk aan dat voor het verkeer tusschen het Moederland en de Oost-Indische bezittingen. Wat de telegraphie betreft is de toe stand nog ongunstiger. De telegrammen voor Paramaribo wor den gezonden naar Demerary, die voor Curacao naar St. Thomas, vanwaar zij bij de eerste gelegenheid per stoomboot naar de plaats hunner bestemming worden overgebracht. Red. 1. Instrumenten, ver vaardigd door Inlanders, vaste werklieden op het Atelier van den Post- en Telegraafdienst. — De Hoofd-Inspecteur, chef van den Post- en Telegraaf dienst. a. Twee poolwisselaars van verschil lenden vorm op ebonieten voetstukken. b. Twee commutators van verschil lenden vorm op ebonieten voetstukken. c. Twee Beinsleutels van verschillen den vorm op voetstukken van sawoe hout. NB. Bij de, hier in gebruik zijnde en in Europa vervaardigde , seinsleu tels zijn de voor- en achterblokjes alsook het middenstuk op het mahoniehouten voetstuk met kope ren of ijzeren houtschroeven be vestigd. Door veelvuldig gebruik verslij ten de 4 contacten spoedig, waar door de stand van den hefboom verandert, zoodat de contacten met der tijd elkander niet of zeer gebrekkig raken; ook de hout schroeven worden door vocht en zuur van het mahoniehout dik wijls zoo sterk geoxydeerd, dat ze bij oventuèele reparatie uitgeboord moeten worden, waardoor soms het voetstuk onbruikbaar wordt. Door het min of meer aanzetten der houtschroeven veranderen d» contacten zeer dikwijls van stand. Deze gebreken zijn nu verhol Groep ITT. 18« Klasse. 74 pen door, instedo van houtschroe ven, koperen schroeven met moe ren te gebruiken; alle 3 deelen zijn nu verplaatsbaar en de con tacten kunnen steeds op den vereischten stand gebracht worden. Het middenstuk is geisoleerd door eboniet. Bij de hier bestaande modellen van seinsleutels is de hefboom aan de voorste contactschroef open gesneden en van een stalen klem sehroef voorzien. Door het veel vuldig stellen komen de koperen wanden der insnijding zoo dicht te zamen, dat zij elkander raken en de klemschroef daardoor nut teloos is. De contactschroef kan niet meer vastgeklemd worden en zal nu onder het seinen gedurig van stand veranderen. Dit is hier verholpen door de contactschroef met een contremoer te voorzien. leder telegrafist kan du , zonder eenig gereedschap, den afstand der achtercontactên naar genoegen regelen; door het vastzetten der contremoer wordt de stand voor altijd verzekerd en de voorste contactsehroef kan onder het seinen niet meer los raken , wat bij bovengenoemde in richting wel het geval is. d. Een platte bliksemafleider voor 2 lijnen; de isolaties zijn van eboniet. NB. De voorwerpen <% , b , c en rf zijn vervaardigd naar de modellen van Siemens en Halske te Berlijn, doch zijn, wat den vorm betreft, eenigszins gewijzigd. e. Een platte bliksemafleider voor 1 lijn, model hier vastgesteld en bestemd voor de nieuw op te richten telephoon kantoren. f. Een relais met liggenden eleetro magneet, op nangkahouteu voetstuk, naar het oude model van Digney te Parijs. NB. De geïsoleerde draad is op het atelier mot zijde bekleed. De bobines der relais van Digney hebben het groote gebrek, dat de koperen buizen geheel gesloten zijn, waardoor geindneeerde en op het magnetisme van den elec tromagneet zeer schadelijk wer- kende stroomen ontstaan. Door het opensnijden der koperen bui zen van de bobines in de geheele lengte is dit verholpen en kunnen er nu geene stroomen circuleeren. Het djatihouten voetstuk en het glazen kastje zijn niet op het atelier vervaardigd. 2. Monsters getah per tja uit den Ned. Indi schen Archipel. — De Hoofdinspecteur, Chef van den Post- en Telegraafdienst in N". I. I—3. Malam gondang, kondang of lèlès, uit de afdeclingen Tjilatjap en Poerwokerto, res. Banjoemas. De ex ploitatie is gering, daar de bevolking van de getah geen voordeel weet te trekken Het sap wordt verkregen door insnijdingen in den stam en de pri maire takken. In het district Djamboe, afd. Poerwokerto, werd voor een tiental jaren een proef met aanplant genomen, maar de honderdtallen zijn weldra tot tientallen versmolten. 4, B—lo, IS, 16, 16. Getah koelan (Isonandra r/utta). Komt voor in de meeste districten van het eiland Bangka. Men onderscheidt twee soorten, een met witten en een met bruinen bast, waarvan de eerste het meest levert. Om het sap te verkrijgen kapt men den boom om, een paar voet boven den grond, na hem alvorens geheel van takken beroofd te hebben. De getah vloeit uit ringvormige insnijdingen die daarna worden aangebracht, en wordt door koking verhard. 5, 6, 14. Getah daduw (Sapota ceeën). Komt voor op Bangka, in de districten Muntok, Djeboes en Mera wang. Wordt niet geëxploiteerd omdat de getah niet gewild is, en alleen als vogellijm wordt gebruikt. 7. Ketiauw. Komt veel voor in het district Merawang, resid. Bangka. Uit de pit der vrucht wordt olie getrok ken , die veel overeenkomst heeft met Katjang-olie. 11. Mantaba (Artocarpus-soort). Deze in het district Merawang, doch niet veelvuldig, voorkomende soort, is wei nig gewaardeerd. Men gebruikt de getah Groep 111. 18* Klasse. 75 met was vermengd tot vervaardiging van kaarsen. 13. Djeloetoeng (Sapctaceeën). Ook deze boomen komen voor in Merawang, maar zijn schaarsch en niet in tel. De vrucht wordt gedroogd zijnde ge bruikt tot verlichting. 17 —28. Getah samboen, Getah hang kang, G. doejan, G. doejan patah, G. baringin. Deze soorten komen in de Z. en O. afd. van Borneo voor aan den bovenloop der groote rivieren. De Da jaks noemen de getah njatoe. In de 'laatste drie jaren werden van Ban djarmasin naar Singapore uitgevoerd 1 103 740 Kg. Dit cijfer heeft slechts betrekking tot den uitvoer uit de Doe soen en de Dajaklanden, en omvat uoch wat uit Sampit noch wat van Borneo's Oostkust werd uitgevoerd. Vroeger velde men de boomen op 60 a 70jarigcn leeftijd; doch thans kapt men eiken boom die maar do begeerde gomsoorten oplevert. Met een hollen beitel worden op ongeveer 4 dm. af etands van elkander insnijdingen ge maakt tot op het hart van het hout, en het melkwitte sap wordt opgevan gen op bladeren van den biroeboom of in kokers van bamboe. De productie houdt zich tot heden op dezelfde hoogte staande, maar gaat bij de roe kelooze wijze van exploitatie een snelle vermindering te gemoet. 20 en 30. Kondang en Hambraug, ui! de Preanger, afdeelingen Soeka poera, Soekapoera kölót, Soekaboemi en di»tr. Tjihea. 31 en 32. Krasnk uit de afd. Bon dowoso, op de hellingen van het Ring git-gebergte, en Boeloe Ongko iu liet diste. Rogodjampi, afd. Banjoewangi, (beide res. Besoeki). De boomen wor den niet geëxploiteerd, omdat de be volking met de waarde niet bekend is. 33 —4'J. Verschillende gelah-soorten van Sumatra's Oostkust (Bangkalis, Siak, Laboean batoe), onder de namen Getah balem (moeda en toea), soendi, djiloetoeng, poedoe, boeroe, poetih, merah , enz., die deels op vermenging onderling of roet houtdeelen wijzen. De boomen die deze gommen opleve ren, groeien op hooge, nog niet ont gonnen gronden; terreinen in de na bijheid der zee leveren slechts getah van geringe hoedanigheid op. Boomen, onverschillig van welken ouderdom, mits niet al te jong, worden geveld en geringd, waarna het uitstroomend vocht wordt opgevangen. Door de roekelooze verdelging, die door geen aanplant ver goed wordt, gaat de productie achteruit. 60 —69. Getah-soorten uit Palem bang (Uir en Banjoeasin, Sikajoe, Batoe radja), waaronder de melaboewai, die alleen dient om andere soorten te vorvalschen. 60. Getah balam van Moko-Moko in Bengkoelen. Hier gedijen de boo men die getah pertja opleveren, beter in moerassige dan in droge en zan digo gronden. De productie begint eerst op een ouderdom van 20 a 25 jaar. De inzameling geschiedt door insnij dingen in den bast, waarna het vocht in kannen of bakken wordt opgevangen. 61—74. Getah-soorten van Borneo's Wester afdeeling (Sintang, Sambas, Monü-adoi, onder de namen Getah bringin, doerian, njatoe, poedoe, koe lan, djiloetoeng, djongkang, kapoewa, sangai en katenggé. In Sintang onder scheidt men de getah in twee hoofd soorten : getah lemboet en getah merah; doch de zoekers mengen de soorten dooreen, zoodat in den handel dit on derscheid vervalt. De uitvoer kan op 6000 pikols 'sjaars gesteld worden. 76 en 76. Getah balem van Toelang Bawang en Semangka, res. Lampongs. Men onderscheidt in de Lampongs balam bringin en balem doerian. De boomen worden op 20 a 26jarigen ouderdom geëxploiteerd door insnijdin gen in den bast, waarbij men bamboe kokertjes hangt om het uitstroomende vocht op te vangen. 77 —82. Getah balem tambago, tjoebadaq, soegi-soegi, ketaping, soedoe soedoe en pirang, allen uit de Om melanden van Padang. Ook hier heeft de exploitatie plaats door insnijding en opvanging van het uitdruipende vocht. De productie is zeer onbedui dend, ofschoon de wouden tusschen Loeboe Prakoe en Tindjau-laut aan getah-balem-boomen van allerlei soort zeer rijk zijn. 83 —96. Laboeai (Alstonia costulata Miq.), balam (Bassia balem Miq.), ba lam dadi ( Tabernaemontaua ovalis Miq.), boenga taudjoeng, getah baringin (Iso- MdaaVu gutta Hook.), tembago, doerian, soesoen, ampaloe, pipit, aoedoe-soedoe, manggis, soendai of sandai, alle getah- Groep 111. 18- Klasse. 76 soorten uit de L Kotta, res. Padang sche Bovenlanden. De boomen komen voor in zwaar bosch op heuvelachtig terrein, meest in groepen van 5 of 10 bijeen. Zij gedijen het best op een bodem waar een onderlaag van tanah Hat (gele klei) met slechts een dunne laag zwarten humus bedekt is. Men be kommert zich niet om den ouderdom der boomen, maar onderzoekt, als de stam op het oog genoegzame dikte heeft, door insnijding of hij de moeite der exploitatie zal beloonen. De balam dadi, boenga tandjoeng, ampalo en pipit worden slechts tot vermenging gebruikt. 96 —101. Balam, balam baringin, balam tembago, deels geprepareerd en gemengd, allen van de Batoe-eilanden. De getah-boomen groeien daar op steenachtigen kleigrond, waar zij tegen felle winden beschut zijn, en worden op 30 a 40jarigen leeftijd omgekapt en door middel van inkerving van de getah ontdaan. Do uitvoer bedraagt 64 pikols. 102. Balam baringin uit Tapanoeli. 103 —108. Balam tembago, pipit, soedoe-soedoe, doerian, aro tampoe en gitan, getah-soorten van Soepajang , res. Padangsche bovenlanden. 109—112. Balem tembago en balem baringin, van Alahan pandjang, afd. Solok, res. Padangsche bovenlanden. 113. Soendi van het eiland Battam, res. Biouw. De boom groeit welig in paja (lage, moerassige gronden), heeft een grove, donkerroode, bijna zwarte schors en roodachtig hout, doch levert witte getah op. 114, 115. Balam baringin en tem bago uit de afd. Painan, res. Padang sche benedenlanden. 116—118. Getah-pertja-soorten van Laboe, Boenta, Pagimanan, Balauta, Posso en Saoesoe, allen plaatsen aan de zuidzijde der Tomini-bocht, res. Manado. 3. Monsters caout chouc uit den Ned. Indischen Archipel. — De Hoofd-inspec teur, Chef van den post- en telegraafdienst in N. I. 1. Karet uit de afd. Poerwokerto en Tjilatjap, res. Banjoemas. De boom kan worden afgetapt als hij den 15 -jarigen leeftijd bereikt heeft. De op brengst, vroeger aanzienlijk, is door de roekelooze behandeling zeer ver minderd. De oude boomen zijn ver dwenen, en de jonge laat men geen tijd om tot behoorlijken wasdom te ge raken. 2. Getah ketoel van Soengei Liat, eil. Bangka. De ketoel is een klim plant die den steun van andere boomen behoeft, en groeit het best in de schaduw der maagdelijke bosschen. Zij levert eerst product op 40-jarigen leeftijd. De inzameling geschiedt door omkapping en insnijding. 3 en 4. Getah oedjoel en pengereng van Toboali, eil. Bangka. De getah van deze hoornen stolt zeer langzaam; men kan echter de stolling zeer ver haasten door bijmenging van een weinig zeewater of gewoon zout. De productie per boom bedraagt 2 tot 6 Kg. 5 en 6. Pengereng. en kolook uit Soengei Slan, eil. Bangka. Beide hoo rnen komen slechts in geringe hoe veelheid voor. 7. Ketoel of koelet van Djeboes, eil. Bangka. De gom wordt slechts gebruikt tot vermenging. 8 en 9. Nonnok en ketoel uit Me rawang, eil. Bangka. Beide zijn slin gerplanten. 10—12. Dangoe, karoetoe, getiaan, onderafd. Dajak-landen, res. Z. en O. afd. van Borneo. Komen zoowel in de boven- als in de benedenßtreken voor. 13—18. Karet of kolelet uit de Pre anger-regentschappen. Komt slechts voor in Soekapoera, Soekapoerakollot, Soekaboemi en het distr. Tjihea in Bandong. Geregelde exploitatie heeft niet plaats. De gom wordt verkregen door inkapping. De productie per boom wordt op 25 Kg. geschat. 19 Getah ngerèt van Bengkalis, res. Sumatra's Oostkust. De boom komt niet menigvuldig voor. 20. Getah rambong poetih of getah gitan van Laboean batoe, res. Suma tra's Oostkust. Vrij schaarsch. 21. Getah gerib van Siak, res. Su matra's Oostkust. De boom is zeer verspreid en groeit liefst in zandgrond; hij levert gom op 20 a 25-jarigen leef tijd en wordt, om die te verkrijgen, eenvoudig omgekapt. Een volwassen boom levert 20, aoms 25 Kg. getah op. 22—62. Getah karet (Ficus elastica Groep 111. 18* Klasse. 77 81. of TJrostigma karet Miq.), uit de verschillende afdeelingen van de resid. Bantam. 63, 68, 62, 63. Karet kajoe uit Komering, Ogan oeloe en Banau (bovenlanden van Palembang). Groeit in de bosschen op beschaduwde plaat sen en lmmusrijken grond. De gom wordt verkregen door insnijdingen op onderlingen afstand van '/, meter. Een boom kan tien jaren lang geëxploiteerd worden en gemidddeld 3 pikols getah in dien tijd opleveren. In Komering oeloe heeft men kunstmatigen aanplant beproefd. 64, 65, 57, 61. Balam ketjil en Karet akar uit Komering, Ogan oeloe en Ranau, Moesi ilir en Tebing tinggi, res. Palombang. Om de geringo pro ductie worden de boomen zelden geëx ploiteerd. 66, 69 en 60. Getah karet uit Iliran, Banjoe asin, iloesi ilir, Komering, Ogan oeloe en Ranau, res. Palembang. De boom groeit in de lage, alluviale streken, doch alleen op plaatsen die niet moerassig en vrij van overstroo ming zijn. In Moesi ilir treft men hem schier uitsluitend aan in de bosschen boven Batang Lekoh, op de grenzen van Djambi, waar de exploitatie, door insnijding zonder velling, voornamelijk geschiedt door de Koeboe's. 64, 65 en 68. Karet akar (Chilocar pus costaius Miq.) uit Ommelanden van Benkoeleu, Moko-Moko en Kaoer, res. Benkoelen. Het is een woeker plaut, welker gom door insnijding met de „petat" verkregen en in bakken opgevangen wordt. 66, 69 , 70. Karet nassi, boeroek en batang, van Laïs, res. Benkoelen. De beide eerste worden verkregen van woekerplanten en worden ook onder den naam Karet akar samengevat; de laatste komt van een boom, Batang karet geheeten. 67. Karet kajoe uit do Ommelanden van Benkoelen. 71,75. Getah djintaau uit llontrado, Wester-afd. van Borneo. De djintaiin is de gom van een woekerplant, door de Chineezen Fak Sjoe Djin geheeten. De plant gelijkt veel op rotan , kruipt over den grond of slingert zich om de naburige boomen, en groeit het best op zandgrond. Voor de exploitatie wordt de plant geveld en met de parang geringd. Om het stollen te bevorderen wordt de gom met zoutwater besproeid. 72, 77. Getah serapat van Montrado, Wester-afd. van Borneo. De boom gedijt op eiken grond, mits niet te schraal. 73, 76. Getah boewé van Montrado, Wester-afd. van Borneo. Kruip- of slingerplant, die op kleigrond of in steenachtige aarde groeit. 74. Getah soesoe of Djetah tanah, van Sintang, Wester-afd. van Borneo. Wordt verkregen van een liaan die zich om de boomen kronkelt en dik wijls 20 i 25 cm. dik wordt. 78—81. Karet of kekaré uit alle dee len der Lampongs, en Tahooi uit Toelang bawang en Sepoetih, ald. Klimpanten, die zich vermenigvuldigen door het uitschieten van iuchtwortels. De pitten door de vogels verspreid ontkiemen slechts in de holten vau doode boomen of in de vermolmde ge deelten van nog levende stammen. 82. Getah gitan uit de Ommelanden vau Padang. Slingerplant die zich om alle boomen kroukelt, 6 cm. dik wordt, en gaarne groeit op zachthellende berg ruggen , waar het water gemakkelijk afloopt. De productie vermindert wegens de roekelooze verdelging. 83, 84. Njato selindit of bindaloe lantik daoen, uit L Kota, Pangkalan en Kampar. In de L Kota (onder-afd. Poear datar) is de productie afnemende; toenemende daarentegen in Pangkalan en Kampar, waar de uitvoer + 100 pikols bedraagt. 85—88. Getah kadjei, le, 2e en 3e soort, afkomstig van de Batoe-eilanden en Niaa. De boom tiert best op steen achtige roode klei. De drieërlei qua liteit wordt bepaald door de herkomst van takken, stam of wortels; maar in den handel worden de drie soorten dooreengemengd. De uitvoer uit Ajer bangis en Poelo Tello bedraagt ±_ 168 pikola. 89, 91, 94. Getah gitan, ngarik pipis, ngarik gagang, sirih (Apocy neeën), uit Soepajang, Padangsche bo venlanden. 90, 92, 93. Getah kadjei en Getah gitan van Soepajang, Solok en Soengei Pagoe. 95. Getah gerit, van het eiland Battam, res. Riouw. Slingerplant. Om de gom te verkrijgen kapt men de Groep 111. 18* Klasse. 78 plant door en laat het boveneinde aan het geboomte hangen. 96. Getah gitan, vau Painan, res. Padangsche benedeulanden. De uitvoer bedraagt 60 pikol per jaar. 4. Wetten der Aard en Volta stroomen, bene vens een benaderingsmethode tot het meten dezer stroomen in telegraaflijnen, door A. C. Hissink, Batavia, 1882. — A. C. Hissink, te Batavia. 5. Een compleete ver zameling van de vroegere en thans nog in gebruik zijnde portzegels, postzegels, brief kaarten en briefomslagen van Nederlandsch Indië, Suriname en Curacao, op een blad carton geplakt en geëncadreerd. — Departement van Koloniën. 6. Drie briefkaarten, die van Amsterdam, via Brin disi, Singapore, Yokohama, San Prancisco, N. York en Engeland in 90, 91 en 94 dagen de reis om de wereld gemaakt hebben en te Amster dam teruggekeerd zijn. — M. P. Pels, te Amsterdam. Groep 111. 14e Klasse. 8 de Nederlanders overlieten, behoeft slechts even herinnerd te worden. Meer en meer werden nu de bewoners dier eilanden groep, vooral de Ambpneezen, tot onderdanen der Compagnie gemaakt, terwijl ook de Spanjaarden in 1663 de eilanden Ter nate en Tidore, waar zij zich tot dusver staande hadden kunnen houden, verlieten. Hoe de Compagnie van hare macht misbruik maakte tot het uitroeien der specerijboomen (hongi-tochten), tot het oprichten van forten zonder daarvoor vergoeding aan de bevolking te schenken, en tot het bloedig onderdrukken der daaruit gevolgde opstanden, daarvan ligt de beschrijving buiten ons onderwerp. Het zou weinig nut hebben thans nog in alle bijzonder heden na te gaan, waar de Compagnie elders, buiten de boven behandelde groepen, kantoren had gevestigd, forten opgericht of grond bezeten. Alleen zij vermeld, dat reeds in 1612 de Por tugeezen uit Solor en uit het zuidwestelijk deel van Timor, waar bij Koepang het fort Concordia werd gebouwd, verdreven wer den; dat onder het bestuur van van Diemen (1636 tot 1645) op Wokam (een der Aroe-eilanden), op Amblauw en op Dam me, een der Zuidwester-eilanden, sterkten gesticht werden, terwijl met de hoofden der Kei-eilanden een verbond werd gesloten, na twintig jaren gevolgd door hunne erkenning van het opper gezag der Compagnie. Hoewel de Tenimber-eilanden eerst in 1772 dit voorbeeld volgden, mag men beweren dat tegen het einde der 17 de eeuw al de Zuidwester- en Zuidooster-eilanden met dat lichaam bevriend of daaraan onderworpen waren. Mangkasars onderwerping had ten gevolge dat het gezag der Compagnie zich ook over een deel der kleine Soenda-eilanden uitbreidde en Rotti, Solor, Soemba en Savoe in 1756 tot een bondgenootschap met haar toetraden. De redenen die in 1798 tot de ontbinding der Compagnie leidden, liggen buiten ons bestek, en de gebeurtenissen, welke in de koloniën na haren val onder de Fransche heerschappij en gedurende het Engelsche tusschenbestuur plaats hadden, be hoeven door ons slechts in zooverre vermeld te worden, als zij op de uitbreiding van het Europeesch gezag van invloed waren. Tot de laatste rekenen wij: het' onderdrukken der oproerige bewegingen op Java onder de krachtige regeering van Daen dels, die een zoö heilzame tegenstelling vormde met de geringe zorg voor en het slappe bestuur van de koloniën kort na de overneming door den Staat en gedurende de Fransche regee ring. Immers zoowel de Lampongsche districten als bijna geheel Tjeribon en Bantam werden daardoor onder rechtstreeksch beheer van het Gouvernement gebracht, terwijl de Sultans van Jogja- 8 193. Kleine braadpan, met deksel.— Java. 194. Aarden drinkkruik (kendi). — Java. 195. Twee aarden schoteltjes (tjoewój, voor zout of kruiderijen. — Java. 196. Spaarpot, tjèlèngan. ■ — Java. 197. Een paar bankjes. — Java. 198. Sirih-toestel. — Java. 199. Twee stuks kwispedoren. — Java. 200. Verschillende soorten van tol len. — Java. 201. Ilouten popjes, van de pasar. — Jara. 202. Popjes mot beweegbare lede maten. — Java. 203. Twee trompetjes, dermènan. — Java. 204. Trom. — Java. 205. Bendó, bij het bengkat-spel. — Java. 206. Dakon, waarmede kinderen en vrouwen spelen met ketjik (sawo-pit ten). — Java. 207. Goeloep en paser, blaasroer om vogels te vangen. — Java. 208. Djemparing. — Java. Men ver bindt hec touwtje van do palcssan, vóór de insnijding, aan de djemparing, plaatst dan de palessan rechthoekig op het uiteinde van de djemparing, die men gestrekt houdt bij het touwtje aan de godongan, en dan op eens loslaat, als wanneer de pijl afgaat. 209. Twee oli-oli, van den bast van een arènpalmtak. — Minahassa. Het voorwerp bij het handvatsel houdende, brengt men het voor den Blechts «ven geopenden mond, en terwijl men bij het eene aan het touwtje trekt, bij het andere met don linker wijsvinger tel kens tegen het uiteinde er van tilcl, wordt door het in- en uitademen een eentonig geluid voortgebracht, waarin eenige variatie komt, naarmate men afwisselend den mond wijder en nauwer opent. 210. Eenige halve klapperdoppen en schijven van bamboe, gebruikt wordende bij het spel tatakoien, waarmede de vrouwen, kleine en huwbare meisjes zoowel als gehuwde en zelfs bejaarde vrouwen zich vermaakten gedurende den tijd, waarop voor de mannen tollen (marawai) geoorloofd was. — Minahassa. 211. Warai, tollen. — Minahassa. a. Warai rantai, hooge tol. b. Warai limper of rimper, van- bo ven platte tol. c. „ loentoengan, van boven bolle tol. d. „ lompeng, lage tol. e. „ mesaroe, lett. de naar el kander toegekeerd staande tollen. Met dit spel vermaakten zich niet alleen knapen en jongelingen, maar ook bejaarde mannen. In zeer afgelegene negerijen gebeurt het nog wel eens, dat men daar onverwachts komende, een groep mannen aantreft, die zich met veel leven en vroolijkheid op een erf of midden op den weg met het tolspel verlustigen. Daarbij is de groote kunst om bij het opzetten ran den eigen tol daarmede den reeds draaienden van de tegenpartij te treffen. — Bij de hei denen was dit spel slechts geoorloofd tusschen de ofl'ers manempó en moe sew, waartusseben verscheidene maan den verliepen. Daarna was het pelii (taboe, in de Zuidzee) er opgelegd. 212. Kekesorren, ook wel genoemd loetaw, klakkebussen of proppenschie ters. — Miuahassa. Vroeger vermaakten ook bejaarden zich met dit spel, thans doen dit alleen knapen, die er eene prop van bladeren of jonge vruchten in doen en dan daarmede schieten. Ook voor dit spel was de tijd bepaald, waarna hot pelii er opgelegd werd. XII. Schrijfgereedschap, schoolzaken, boeken, enz. 213. Kropak.— Java. Lontar-bladen of bladeu van den talboom, in den vorm, waarin zij eertijds gebruikt wer den om daarop te schrijven, zegge schrift daarin te snijden. 214. Pangot wali, het mesje gebruikt om op de kropak te snijden. — Java. 216. Kalam soewö, een pakje schrijf pennen van de pennen, die gevonden worden in de harige vezels van den arèn-boom. — Java. 216. Serat achir-ing djaman. Ja vaanscli geschrift aangaande het laatste der dagen. De beschrijving en inhoud van dit geschrift vindt men „Mededee liagen" D. XXVII , p. 1 e. t. 217. Een boekdeel teekeningen van wajang-poppen. 218. Sehrijfplaat van hout (papan toelis). — Minahassa, waar men daarop met inkt schreef. Vroeger op de scholen Groep 111. 19» Klasse. 80 een ontwerptractaat met België in de Tweede Kamer verwor pen , omdat het gegrond was op afschaffing der differentiè'ele rechten op den uitroer in Indië. De afkondiging der scheepvaartwetten in 1850 had dan ook aanvankelijk slechts gelijkstelling der vlaggen in Indië bij de hieronder te vermelden tractaten ten gevolge, met openstelling van meer havens in Indië voor den algemeenen handel. De afschaffing van de differentiëele rechten kwam ter sprake, toen de Minister Pahud in 1855 de Kamers van Koophandel daar over raadpleegde, 't geen den heer Thorbecke aanleiding gaf om de geleidelijke opheffing der bescherming van onzen goederen handel krachtig aan te bevelen. In gelijken zin sprak de heer Rochussen in 1858, en de zaak werd sedert met warmte voor gestaan door den heer Sloet tot Oldhuis, niet alleen in de Kamer, maar ook, met k den heer de Bruyn Kops, in de tijd schriften, door hen geredigeerd: Bijdragen voor Staat- en Staat huishoudkunde en Economist. Het duurde echter tot 1865 eer een maatregel in dien geest genomen werd, waarop in 1872 geheele gelijkstelling bij den in- en uitvoer volgde. Van de geschriften die tot dat resultaat veel hebben bijge dragen verdient, na het werk van den heer D. C. Steyn Parvé, het Koloniaal Monopoliestelsel (1850), vooral vermelding dat van den heer Hk. Muller Sz. in 1857 verschenen: de Nederlandsche katoennijverheid en het stelsel van bescherming in Nederlandsch Indië, waarin de schrijver, die het onderwerp als man van de praktijk geheel meester is, de levensvatbaarheid van dezen hoofdtak onzer nijverheid, ook als zij op eigen krachten zoude moeten steunen, betoogde. Zijne voldoening over de eindelij ke afschaf fing der differentiëele rechten drukte hij uit in het artikel: In memoriam, in den Economist, 1874, en als lid van de Eerste Kamer leverde hij in een in 1882 gehouden rede afdoende be wijzen, dat onze handel op Oost-Indië zich sedert die afschaffing niet alleen staande hield, maar in verscheidene artikelen uit breidde. — Zie hieronder sub B. De heer E. de Waal, die op krachtige wijze het recht van den Javaan op goedkooper kleeding verdedigde, en aautoonde wat hem als consument de bescherming reeds had gekost, schetste den loop der zaak in ons Parlement tot 1864 in zijne Aantekeningen TI en gaf in de Nieuwe aanteekeningen I de geschiedenis der tarieven van 1818 af in de rubriek: „Verhou ding tot het buitenland". Die verhouding, zooals zij was in 1860, werd tegen aanvallen uit den vreemde verdedigd door den heer P. N. Muller in de Gids, doch tevens overgang tot vrijen handel aangeprezen. Zulk een maatregel van overgang Groep 111. 19" Klai e 81 GE. 111. was de wet van 1865, waarbij van een vrij groot aantal arti kelen de invoer geheel werd vrijgesteld x ), en het differentieel invoerecht, van 25% op vreemde en 12% op Nederlandsche goederen, gesteld werd op 20% en 10%, en van 1869 af op 16% en 10%, terwijl verscheidene artikelen bij den invoer werden gelijkgesteld 2 ). Differentieel uitvoerrecht werd gehand haafd voor indigo, koffie, suiker en tin. Van al wat sedert 1863 over dit onderwerp geschreven is, gaf de steller van de Koloniale Kronijk in den Economist, Jhr. Mr. J. K. W. Quarles van Ufford, een getrouw en bere deneerd verslag; als verslaggever van hetgeen in de Kamers er over was verhandeld, trad sedert 1870 in zijn plaats de steller der overzichten van de economische onderwerpen daar behan deld. In zijn in 1871 verschenen artikel: Een kijkje in Tweulhc, gaf de heer Quarles een beschrijving van den staat van zaken aldaar, en achtte dien zoo gunstig, dat hij het verzoek der Twentsche fabriekanten, om nog eenige jaren bescherming te mogen behouden, niet gepast vond. In nog sterkere mate werd bescherming verlangd door Almelosche fabriekanten en door de vereeniging tot bevordering van Fabriek- en Handwerknij verheid. Daartegen verschenen vertoogen in de hollandsche en indische bladen, die, evenals de Kamers van Koophandel in Indië, de meeste Kamers in Nederland en de Handelmaat schappij, dadelijke gelijkstelling voor alle goederen aan geen bezwaar meer onderhevig achtten. Bij de wet van 17 November 1872 werd die gelijkstelling voor alle artikelen bij in- en uitvoer bevolen, met eene heffing van 6% bij den invoer op de goederen die belast bleven 3 ). De heffing bij den uitvoer van de vroeger daarmede belaste arti kelen, vermeerderd met de thee, werd gehandhaafd, met eenige wijziging in de wijze van heffing *). Het amendement van den heer Kappeyne om bij uit- en doorvoer geene rechten te heffen, werd verworpen. Een uitvoerig overzicht der beraadslagingen gaf Mercurius in het Tijdschrift van Nederl. Indië 1872, waarin ook het destijds gedane voorstel tot opheffing der tollinie tus schen Nederland en Indië werd besproken. ') Waaronder Bteenkolen, ijzer, staal en houtwerk met zeer enkele uitzonde ringen, lood, zink, ija en rijst. : ) Eetwaren, niet afzonderlijk genoemd, gedestilleerd en wijn op fust, bene vens kleederen en kramerijen. 3 ) De vrijstellingen werden alleen vermeerderd niet die van de kalk. *) De koffie, vroeger belast met 6°/ o van de waarde bij uitvoer naar Neder land, betaalt nu ƒ 3, — de 100 kilo; de suiker, vroeger vrij bij uitvoer naar Nederland, kost f 0,30 de 100 kilo. Ciïof.p lIT. 19« Klasse. 82 De poging door de ministers van Rees en van Goltstein aan gewend tot uitbreiding der heffing bij uitvoer, in 1880, werd noch door de Kamers van Koophandel, noch door de Tweede Kamer ondersteund. Sedert werd de questie van verlaging of opheffing der uitvoerrechten behandeld in een vergadering van de Haagsche Afdeeling der Maatschappij van Nijverheid, hetgeen aanleiding gaf tot de indiening van een adres aan den Gouverneur-Gene raal door de Bataviasche Kamer van Koophandel en later door de koffieplanters op Midden-Java. Het onderwerp is ook ter sprake gebracht in de adressen van de Indische Kamers over de patentbelasting, waarin werd aangetoond, dat sedert de invoering van die belasting de heffing van uitvoerrecht niet meer is te rechtvaardigen. Men zie voorts den Indische Gids, Jaargangen 1879, 1880 en 1882. De questie van het verloopen der koloniale markt in Neder land gaf stof tot een debat in de Tweede Kamer tusschen de heeren Wintgens, van Gennep en Bahlmann, en daar buiten tusschen de heeren van Bloemen Waanders, P. N. Muller en Mr. N. P. van den Berg, die in zijne onlangs verschenen brochure: de handel van Java gedurende de laatste acht jaren, haar op nieuw met cijfers toelichtte, en voor het verdwijnen der riet suiker van onze markt redenen opgaf, die geheel buiten de wetgeving liggen. In die brochure, geschreven naar aanleiding van het programma der Koloniale Tentoonstelling, waarin ook statistieken van den in- en uitvoer zijn opgenomen — zie hieronder sub B — geeft de schrijver beschouwingen over den handel in de kolonie in het algemeen, zoomede over de heffing van differentiëele rechten en het consignatiestelsel. Met de geschiedenis van dit stelsel — waarover de heeren N. G. Pierson in het Tijdschrift van Ned. Indië en Bauduin in den Economist betoogen hebben geleverd — is die van de Nederlandsche Handelmaatschappij op 't nauwst verbonden. De rol door dat handelslichaam in vroeger en later tijd vervuld, is beschreven door Mr. H. W. Tydeman, in zijn in 1867 ver schenen werk: de N. H. M., bijdrage tot hare geschiedenis en waardeering, in verband met het koloniaal beheer. Dit werk, en dat van den heer P. W. C. Blom, over de N. H. M. in 1871 verschenen, werden besproken door den heer J. Zimmer mann, in den Gids, 1872. Het handelstractaat met Engeland, in 1837 gesloten, dat de eerste verandering in onze tarieven ten gevolge had, werd in 1851 zoo gewijzigd, dat de vlaggen in Indië werden gelijk gesteld. Dat voorbeeld werd gevolgd in 1851 door Pruisen, het Tolverbond en de Hansesteden, en successievelijk door vele Groep 111. 19» Klasse. 83 andere staten van Europa en Azië, na voldoening aan de voor waarden in artikel één der wet van 8 Augustus 1850 gesteld. Ook werden van 1855 tot 1858 overeenkomsten gesloten, waarbij consuls van die Staten werden toegelaten in de groote havens van Indië. Blijkens den Regeeringsalmanak van 1883 zijn er in de drie groote havens van Java, of op Batavia alleen, consuls van Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitschland, Dene marken, Zweden en Noorwegen, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en den koning van Siam. Voor de vestiging van vreemde westerlingen gelden sedert 1872 dezelfde bepalingen als voor Nederlanders. Het getal van de havens opengesteld voor den algemeenen handel bedraagt thans 25 binnen het tolgebied van Nederl. Indië, 't welk omvat: Java en Madoera, het gouvernement van Sumatra's Westkust, de residentiën Benkoelen, Lampongsche districten, Palembang, Banka, de Wester- en de Zuider- en Oosterafdeeling vau Borneo, benevens Billiton. Voor Sumatra's Oostkust, waar ook verscheidene havens geopend zijn, geldt een bijzonder tarief. Vrij van alle rechten zijn scheepvaart en handel in de havens Riouw, Makassar, Menado, Kema, Ter nate, Kajeli, Banda en Koepang. In 1882 zijn nieuwe bepa lingen afgekondigd voor de heffing en verzekering van in-, uit en doorvoerrechten in het tolgebied van Ned. Indië, waarbij afzonderlijk reglementen zijn gearresteerd voor de groote havens: Batavia, Cheribon, Semarang, Soerabaja en Padang, en voor de zoogenaamde kleine havens, voor welke vereenvoudigde voor schriften gelden. De loods- en ankeragegelden zijn sedert 1866 voor alle sche pen die in het tolgebied ten anker komen, gelijk; in de vrij havens worden zij niet gevorderd. Op het einde van 1882 waren in Nederl. Indië 50 kust-, haven- en drijflichten in werking, 5 in aanbouw, en 13 geprojecteerd. Men vindt die, met aanduiding van de voor den handel geopende havens, de stoomvaart- en telegraaflijnen — ook die welke sedert 1871 Java met Europa, Australië en China verbinden — aangewezen op de kaart vervaardigd door Mr. S. C. J. W. van Musschen broek, een reproductie op eenigszins grooter schaal van de mede op de Tentoonstelling aanwezige kaarten, die gevoegd waren bij de koloniale verslagen van 1878, 1879 en 1880. Ned. West-Indië. De hierboven vermelde tractaten tot gelijk stelling der vlaggen en toelating van consulaire agenten in de koloniën van het Rijk, gesloten met rijken in Europa, zijn mede toepasselijk op de kolonie Suriname en de West-Indische eilanden, en daar afgekondigd. Gelijke overeenkomsten zijn Groep Til. 19- Klasse. 84 aangegaan met verscheidene Staten van Zuid-, even als met die van Noord-Amerika. Het tarief voor de heffing van rechten op den in-, uit en doorvoer is verschillend voor elke bezitting, en bovendien voor onderscheidene soorten van goederen, vooral bij den invoer in Suriname, waar het uiteenloopt van 15°i tot 5%. Het uit voerrecht is daar algemeen, met enkele vrijstellingen, 5% van de waarde, waardoor ook de onbewerkte mineralen, zoo als het goud, bij den uitvoer worden getroffen. Op Cura9ao wordt bij invoer slechts V 5 % van de voornaamste artikelen geheven; de uitvoer is vrij, behalve voor delf- en meststoffen, waarvan 8% moet betaald worden. Mr. W. B. BERGSMA en F. M. JAEGER. 1. Eenige geschriften, de geschiedenis vau den handel tusschen Nederland en de 0.-I. kolonie betreffende. — Prof. P. J. Veth, te Leiden. o. Bijdragen tot de huishouding van staat in het Koningrijk der Neder landen, verzameld door G. K. Grave van Hogendop. 2e vorbeterde uitgave onder toezicht van Mr. J. R. Thorbeeke. Tien deelen (in vijf banden). Zalt- Bommel, 1854, 1855. b. Dissertatio de commercio Socie tatis Indiae Orientalis, auct. D. W. J. C. van Lijnden. Schoonhoven, 1839. c en d. Het koloniaal monopoliestelsel getoetst aan geschiedenis en staathuis houdkunde, door D. C. Steyn Parvé, 's Grav. 1850, en „Het koloniaal mo nopoliestelsel enz. door D. C. Steyn Parvé", nader toegelicht door den schrijver. Zalt-Bommel, 1858. — In één band. e. De Nederlandsche katoennijver heid en het stelsel van bescherming in N. 1. , beschouwd door H. Muller Szn. Rotterdam, 1867. /. Geschiedkundig overzicht van het handelstelsel in Ned. Indie, door Mr. J. H. M. Mollerus. Utrecht, 1865. g. De Nederlandsche Handelmaat schappij. Bijdrage tot hare geschiedenis en waardeering in verband met het koloniaal beheer. Akad. proefschrift door H. W. Tydeman. Leiden, 1867. 2. De Indische Mercuur (the Indian Mercury), orgaan voor den handel op Indië, week blad in de Hollandsche en En gelsche taal. Geïllustreerd. Vijf jaargangen compleet, 1878 — 1882, waarvan de beide eerste zijn uitverkocht. — J. H. de Bussy, uitgever te Amsterdam. Groep ITI. 19" Klasse. 85 B. Vergelijkende statistiek omtrent de handelswetgeving en de scheepvaart vóór en na de vermindering of afschaffing van in- uit- en doorvoerrechten. Vergelijkende statistiek omtrent den handel en de scheepvaart van de koloniën met het moederland en met vreemde landen, vóór en na de opheffing van de differentiëele rechten. Vergelijkende statistiek omtrent het aandeel van de stoom- en van de zeilvaart in de handelsbeweging. Ned. Oost-lndië. Volledige overzichten van den handel en de scheepvaart in Nederlandsen Indië over eene reeks van jaren, die het tijdvak der tariefswijzigingen in zich sluit, kunnen niet worden saamgesteld, omdat de vorm der statistieken, door de Indische regeering gepubliceerd, herhaaldelijk is gewijzigd, en eerst sedert 1874 totalen geeft voor geheel Nederlandsch Indië. De arbeid door de heeren H. Muller en G. F. de Bruyn Kops verricht betreffende de statistiek van den handel en de scheepvaart van Java, loopende tot het jaar 1866, kan om die reden, en ook om de onbetrouwbaarheid der cijfers van invoer x ), evenmin worden voortgezet. Het eenige wat geleverd kan worden, is een overzicht van enkele hoofdartikelen, sedert 1874 ingevoerd, desgelijks van de voornaamste producten die uitgevoerd zijn. Zoodanige overzichten treft men aan in de Jaarstatistiek van den handel en de scheepvaart in Nederl. Indië in 1879, te Batavia verschenen op het einde van 1882, en in de regeeringsalma nakken van Nederlandsch Indië, sedert 1880. Aangezien de uitvoer van producten voor den handel in Europa en vooral naar ons land hoofdzakelijk geschiedt uit Java, is het van het meeste belang de cijfers van dien uitvoer te kennen. Uit dien hoofde heeft de heer Jaeger graphische voor stellingen ontworpen ■— zie 8° klasse — van dien uitvoer en van den invoer van manufacturen en andere voorname artikelen op Java, van 1874 tot 1879 wat den invoer, van 1869 tot 1880 wat den uitvoer aangaat, naar de cijfers die in de toe lichting op die voorstellingen in tabellen zijn afgedrukt, waar uit tevens blijkt het aandeel van Nederland in het bedrag van den invoer. Een andere voorstelling geeft den uitvoer aan voor gouver nementsrekening van 1869—80. ') De reden hiervan is ontvouwd door den Minister van Bosse in zijne Memorie van beantwoording van 9 April 1872, en door den heer H. Muller in zijn artikel In memoriam, Econ , 1874, pag. 462—4. Groep 111. 19» Klasse. 86 Achtjarige overzichten van den particulieren in- en uitvoer op Java vindt men in de brochure van Mr. N. P. van den Berg, de handel op Java gedurende de laatste acht jaren, die getrokken zijn uit de staten van in- en uitvoer, welke de Indische regeering maandelijks in de Javasche courant het licht doet zien J ). Deze overzichten strekken zich uit van het begin van 1875 tot ultimo 1882. De heer van den Berg geeft in dezelfde brochure een vergelijkend overzicht van de verhouding tusschen de totalen van den in- en uitvoer van Java, en het aandeel van ons land daarin, over een vijfjarig tijdvak vóór en na de afschaffing van de differentiëele rechten. De slotsom van die vergelijking is gunstig, wat de tabak en het tin, eenigszins ongunstig wat de thee, en vooral wat de koffie betreft, — de verhouding van dit artikel is echter in de laatste drie jaren, 1880—82, steeds vooruitgaande —; zeer ongunstig eindelijk wat de suiker aangaat, waarvan in 1882 slechts 7V 3 % naar Nederland ging. Volgens het sub A vermelde overzicht saamgesteld door den heer H. Muller — dat als bijlage ge voegd is bij de aldaar mede vermelde kaart van Mr. S. C. J. W. van Musschenbroek —, is de uitvoer van een tiental der voornaamste artikelen uit Nederland naar de kolonie van 1851—1880 steeds vooruitgegaan. Van de manufacturen van katoen was de vermeerdering van den uitvoer in 1861—70, vergeleken met 1851 — GO, 71%; in het volgende tijdvak bleef hij ongeveer op dezelfde hoogte. Voortdurende stijging valt op te merken bij glaswerk, garens en aardewerk, en in het jongste tijdvak bij ingemaakte groenten en fabriek- landbouw- en stoomwerktuigen. Hierbij dient aangemerkt, dat onder deze artikelen veel is dat de Nederlandsche handel aanvoerde, doch buitenslands is gefabriceerd. Voor de kennis van den uitvoer uit de kolonie naar het moederland kunnen ook geraadpleegd worden de met veel zorg bewerkte statistieken, die de make laars hier te lande in hunne jaarberichten publiceeren. Om slechts enkele te noemen, de tienjarige overzichten van de heereu L. Jacobson & Zonen en de heeren Kolff & van Bins bergen te Rotterdam bevatten opgaven van productie, uitvoer van Java en invoer hier te lande van de koffie, voorts van den invoer van thee, rijst en specerijen. Gebrs. Ledeboer en de heeren Bloemen & Gebhard te Amsterdam geven statistieken van de suiker, de firma de Vries van de tabak. De firma Reub l ) Wat den invoer betreft hebben de cijfers in deze staten betrekking op den invoer tot verbruik, die van de jaarstatistiek op den algemeenen invoer. Groep 111. 19» Klasse. 87 & C°. te Rotterdam publiceert wekelijks zeer uitvoerige opga ven betreffende de suiker, waarin o. a. voorkomt, waarheen de ladingen, bij uitvoer van Java aangegeven: „naar het kanaal voor orders", verscheept zijn. Voor de samenstelling van deze statistieken dienen niet slechts de maandstaten die de Indische regeering het licht doet zien, maar ook, of uitsluitend, de opgaven, die geregeld verschijnen in de prijscouranten van de Handelsverenigingen in Indië; vooral van die te Batavia, die reeds lang voordat de regeering er toe overging, maandelijks cijfers van den uit- en invoer op Java publiceerde. Voor de kennis van den laatsten raadpleegt die vereeniging ook de scheepslijsten die in Nederland en En geland verschijnen. Voortdurend wordt geklaagd over de ge brekkige samenstelling van die lijsten, vergeleken bij vroeger. Naarmate de vrijheid van handel toeneemt, de stoomvaart zich uitbreidt en het getal inladers vermeerdert, — ook van hen die rechtstreeks aan de consumenten hunne waren zenden, — wordt de samenstelling van juiste handelstatistieken, voor zoo ver die juistheid afhankelijk is van de controle der ambtenaren, steeds bezwarender. De verhouding van de stoom- tot de zeilvaart werd ook in Nederlandsch Indië steeds meer in het voordeel van de eerste, zoo als blijkt uit de voorstelling van den heer Jaeger op het IVde blad — z ie B ste klasse —- van de scheepvaartbeweging in Nederl. Indië van 1869—80. Op dat blad vindt men wijders aangeduid de verhouding van stoom- en zeilschepen bij de in 1880 in de havens van Nederl. Indië in-en uitgeklaarde schepen, terwijl eene geographische voorstelling het aandeel doet zien in den uitvoer, naar de tonnenmaat van de voornaamste landen, waarmee uit Nederl. Indië handel gedreven wordt. Het totaal tonnenmaat van den uitvoer naar Europa — wel te onder scheiden van de waarde van den uitvoer, die eene geheel andere verhouding zou aangeven, — is, volgens deze voorstelling, beneden het cijfer van den uitvoer naar Singapore en Poeloe Pinang, doch een zeer groot deel van hetgeen derwaarts gaat, is mede voor Europa bestemd. In het koloniaal overzicht dat telken jare verschijnt in het jaarboekje van de Vereeniging voor Statistiek, vindt men in millioenen guldens het aandeel opgegeven in de den particulieren goederen-in- en uitvoer van Nederl. Indië voor elk land, van waar de invoer of waarheen de uitvoer plaats heeft. Omdat men zich daaromtrent doorgaans onjuiste voorstellingen maakt, zij hier ten slotte vermeld, dat het aantal handelshuizen te Batavia, met inbegrip van de factorij der Nederl. Handels- Groep 111. 19» Klasse. 88 maatschappij en de hollandsche en engelsche banken, thans ongeveer vijftig bedraagt, waarvan de helft hollandsche firma's, althans met hollandsche leden, terwijl ook in de vreemde firma's enkele Nederlanders leden zijn. Op Samarang en Soerabaja is het aantal handelshuizen geringer, terwijl bovendien de voor naamste Bataviasche firma's op beide plaatsen filiaalkantoren hebben. Ned. West-lndiè. De waarde van den in- en uitvoer van Suriname beliep iets meer in 1881, dan een tiental jaren geleden, en bedroeg in duizendtallen guldens: Invoer: Uitvoer: In 1872: 3688 3347 „ 1881: 4823 3885 De uitvoer bestond in 1872, wat de hoofdproducten betreft, in duizendtallen KG.: aan suiker 12143 „ kakao 838 „ katoen 143 en in duizendtallen liters: aan melasse 1205 „ rum en dram 521 De uitvoer in 1881 bestond in duizendtallen KG.: aan suiker 8538 „ kakao 1882 en in duizendtallen liters: aan melasse 1608 „ rum en dram 533. Bovendien werden uitgevoerd in 1881 638 626 gram goud; daar de goudindustrie zich steeds meer uitbreidde. Het goud werd voor het meerendeel met de booten van de Compagnie Générale Transatlantique, naar Nederland vervoerd; een gedeelte ging naar Noordamerika. Van de overige hierboven vermelde producten ging het meeste naar Noordamerika en Engeland, de kakao ook gedeeltelijk naar Frankrijk, naar Nederland een betrekkelijk geringe hoeveelheid zoowel van dit als van de andere producten. Het aantal aangekomen en vertrokken schepen beliep in 1872 182 met 22 224 en 180 met 22 537 tonnenmaat. In 1882 waren aangekomen 225 schepen niet 25 708, en vertrokken 232 sche pen met 26 098 tounenmaat. De meeste schepen kwamen van en verzeilden ook weder naar Demerary; rechtstreeks uit Neder land kwamen in 1882 22 schepen, 14 gingen derwaarts. Onder de schepen die Suriname bezochten, waren geene stoom- Groep 111. 19» Klasse. 89 schepen. Het eerste schip van den West-Indischen maildienst, de Oranje Nassau, is in aanbouw. Het hoofdartikel van uitvoer op de Westindiscbe eilanden is zout, dat vooral uit Cura9ao en St. Martin in vrij groote hoeveelheid — in 1881 200000 vaten uit laatstgenoemd eiland — wordt uitgevoerd. Dit eiland voerde in 1881 ook eenige suiker uit: 26000 KG. Bonaire en Aruba leveren ook divi-divi, verf hout en aloèhars, Aruba ook phosphaat, dat ook op Curacao wordt gewonnen. De scheepvaart, die van meest op Venezuela wordt gedreven, was afnemende; zij geschiedt ge woonlijk met schoeners, barkjes van 5 a 7 ton, en op de andere eilanden bijna geheel met kleine vaartuigen. Cura9ao wordt maandelijks door de stoombooten van de Liver pool-lijn, de Engelsche Royal Mailcompany en de Hamburger lijn aangedaaii. Mr. W. B. BERGSMA en F. M. JAEGER. 3. Statistiek van den Handel en de Scheep vaart op Java en Madoera sedert 1825, uit officiëele bron nen bijeenverzameld door G. F. de Bruyn Kops. Deel T. Invoer, Batavia 1857, D. H. Uitvoer, Batavia 1859. Landsdrukkerij.— Hetzelfde werk voortgezet van 1855—1866, D. I en 11. Bata via, Landsdrukkerij, 1869. — Mr. W. B. Bergsma, te Leiden. 4. Statistiek van den handel, de scheepvaart en de in- en uitvoer rechten in Neder landsch Indië over de jaren 1873—1878, samengesteld bij het departement van Financiën. — Landsdrukkerij, Batavia. 5. Statistiek van den handel enz. — zie sub 2° — over het jaar 1879, Batavia, Landsdrukkerij, 1881. — Mr. W. B. Bergsma, Leiden. 6. De handel van Java gedurende de laatste acht jaren, door Mr. N. P. van den Berg, Batavia, 1883. B°. — Mr. N. P. van den Berg, te Batavia. 7. Handelskaart van Ned. Indië. Manuscript op groote schaal, lithographische reproductie op kleine schaal, door van Musschenbroek. — Mr. S. C. J. W. van Musschen broek, te Leiden. Groep 111. 14e Klasse. 9 karta en Soerakarta, die naar onafhankelijkheid streefden, tot onderwerping gedwongen en aanmerkelijk in hun macht beperkt werden (1808 —1810). Ook de regeering van Raffles was voor de uitoefening van het Europeesche gezag, nu niet langer het Nederlandsche, alles behalve nadeelig. Vooreerst toch bracht hij vele verbeteringen in het beheer en schafte oude misbruiken af, doch tevens wist hij den ovenuoedigen Sultan van Palembang, die zich zoo zwaar tegen de Nederlanders vergrepen had, tot erkenning der Europeesche suzereiniteit, tot den afstand van Blitong en Bangka en tot den aanleg van wegen naar de Lam pongsche districten eu Benkoelen te dwingen, om later met hetzelfde leger dat Palembang getuchtigd had, ook de vorsten van Soerakarta en Jogjakarta tot nieuwe concessiën te nood zaken. Kwam ook al de haat tegen het Europeesch bestuur daardoor later opnieuw tot uitbarsting, voor 't oogenblik was het prestige van dat bestuur gehandhaafd en behouden. Op de zelfde wijze moesten de Sultaus van Bantam en Tjeribon hun voortdurende woelingen met het verlies hunner waardigheid bekoopen; deze gewesten werden als afzonderlijke rijken vernie tigd en schier geheel onder Europeesch bestuur gebracht (1810 en 1813). Zeker is het dat Nederland zijne bezittingen in 1816—1819 in geen minderen toestand terug ontving, dan waarin de Engelschen ze hadden verworven. Wij gaan thans na hoe het Nederlandsche gezag zich na 1816 verder heeft uitgebreid. Zoo ergens dan viel op Sumatra, waarop wij ook nu het eerst het oog vestigen, veel in diè rich ting te doen. Immers toen in 1819 eindelijk alles door de En gelschen was teruggegeven, bezat de Nederlandsche Staat daar niets dan de vroegere posten of vestigingen der Compagnie te Padang, Priaman, Poelo Tjinko, Ajer Hadji, Ajer Bangies en . den ouden post te Palembang. Hoever ons gezag daar reikte, zien wij later. In het binnenland was Samawang, aan den uit gang der Ombilin uit het meer van Singkara, in 1818 door Raffles bezet, en in 1821 door Nederland overgenomen, de eenige post. De voorname aanleiding tot verdere uitbreiding boden ons de Padri-oorlogen (1821—1838), die het geheele Padangsche boven- of binnenland, den hoofdzetel van het vroe gere rijk Menangkabau, met Mandeliug, Angkola en Sipirok achtereenvolgens in onze macht brachten, terwijl in 1840 de Atjehers uit Singkel en Baros verdreven werden en in 1878, na de expeditie tegen den Priestervorst van Toba, de vallei van Silindong en Padang lawas ons gezag erkenden. De XII Kota met Pangkalan Kota Baroe, het brongebied van de Kampar, onderwierpen zich vrijwillig. — In Benkoelen, dat wij met 9 gebruikelijk (zie Mededeelingen, D. XVIII, p. 172). (De overige schoolzaken zijn opge nomen in de Etlinographisclie verza meling, Afd. Minahassa). 218*. Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendeliuggenootschap, 26 deelen, en de twee eerste stukken van D. XXVII. XIII. Voorwerpen bij do gods diensten gebruikt. deksels, bij priesterlijke handelingen gebruikt. 234. Tampat djaroem of tampat ber kat, potje waarop in een kurk een gepunt koperdraad staat, waarmede de priester zich het aangezicht bekrabde. 235. Afgodsbeeldjes van het eiland Moa (Zuidwester-eilanden). 236. Soemperrang. — Minahassa. Dit voorwerp wordt gemaakt van een stuk bamboe, in een enkel geval ook van rotan van drie geledingen lang; het uiteinde der bovenste wordt ge ipleten en tot een korfje gevlochten, waarin il<' offeranden van gekookte spijzen, rijst en stukjes vleesch worden gedaan. (Zie Med. D. XXII, p. 269). •J."7. Tinoor , stukken bamboe, waarin het drankoffer van palmwijn wordt ge bracht. — Minahassa. (zie id. p. 269). 238. Nonoan, bamboes, gebruikt om daarin de offerspijzen t". koken. — Mina- Zie id. p. 270). 289. Pawarengan, dus genoemd te Sonder en in oenige andere negerijen , en elders pasendóan. — Minahassa. bamboe moei iteedi anderhalve geleding lang zijn. Daarin wordt de voor het offer bestemde palmwijn over gegoten. (Zie id. p. 270,1). 240. Kopit, gebruikt voor hetdrank "oden. — Minahassa. (Zie id. p. 273). 241. Tiiiilau.-ui ui linataw, splinters bamboe, afgevallen bij het maken der en kopit. — Miuahassa. Ze worden in den tuin neergelegd aan den voet van het Soemperrang. (Zie id. p. 878). "242. Temboao of tembdan. — Mina- Kcm Miri\;uil jfOlMllifo uit vier opstaande slijlon larii), dio verbonden zijn door dwarsliggende stukken hout (soele), ten getale van negen. (Zie de uitvoerige beschrijving: Med. XXII, p. 175, e. y.) 219. Houten j • uit Ton sea, tetelas of titelas genaamd. — Minahassa. 220. Twee ivoren afgodsbeeldjes. — Minahassa. 221. Houten afgodsbeeldje. — Mina liassa. •l-li. Drie teta I l'ino steenen afgods beeldjes uit Tonsea, tetoöd genaamd. — Minahassa. 223. Twee kleine beeneu afgodsbeeld jes. — Minahassa. 224. Mandje met heilige str die de priesters in de hand hi. totdat zij gezegd worden te zweeten. — Minahassa. 225. Knop Tan een priesterstaf. — Minahassa. 22fi. Twee armbanden, die de pries teis droegen bij het maten van fossos. — Minahassa. '„'•27. Twee beenbanden, uls voren. 228. Bamboekoker, inhoudend* ■ n kerfde staafjes van ijzerhout, \\ i (kupojft), door priesters gebruikt, wanneer zij in het boaob gingen om den boeroeng-malam (nachtvogel) te raadplegen aangaande het maken van oorlog, bet aanleggen van tuinen, enz. — Minahassa. 229. YVoka-bladeren met iuanij'liu gen, bij de fossos gebruikt. — Mina hassa. 230. Priester-wambuis. ■ — Minahassa. 231. Koppensnellershoed, met ve deren, lofwerk en figuren versierd. — Minahassa. — Volgens verklaring van /anders was dit een eereteeken nadat men 100 koppen gesneld had. — Minahassa. Ben Btuk hout, mei van den «chedel, het hoofdhaar en de lagene. — Mina lui-:,-:! 888. Boeli-boeli. eiland Boano (Bes. Amboina). 12 potjes, met en zonder 243. Wawarangan, plat stuk hout met allerlei figuren beteekend, behoo bij het vorigo. (Zie id. p. 279). 244. Toetoepoe. — Minahassa. Ge scherpte l'iimboe, om de offervarkeus dood te steken. (Zie id. p. 279). 245. Sangkor C/o grootte). — Mina hassa. Gebruikt bij kleine offers, om daarop de wan te plaatsen, waarin de spijsollers worden gelegd. (Zie id. p. 280). 241Ï. Nioe, wan ('/| grootte). — Minahasßa. (Zie id. p. 280). Groep 111 19* Klasse. 90 C. Wegen en middelen van vervoer. Beschrijvingen en modellen. Stoom-, zeil- en roeivaartuigen, werven, dokken, lich ters , duikertoestellen, loskranen enz. Modellen, tee keningen en doorsneden. Statistieke gegevens betreffende het verkeer in verband met de tarieven, speciaal aangaande spoorwegen. I. Vervoer te land. Het eerste groote werk in het belang van het vervoerwezen, de groote postweg van 't westen tot het oosten van het eiland Java, is volbracht onder het bestuur (Januari 1808 tot Mei 1811) en door den volhardenden wil van den Gouverneur-Generaal Herman Willem Daendels, maar schalk van Holland. Sedert zijn op Java vele andere wegen aan gelegd , waardoor thans alle groote en zelfs de meeste kleine plaat sen zijn verbonden, en het eiland overal toegankelijk is gemaakt. Aanvankelijk allen onder de leiding van Inlandsche hoofden, later onder toezicht der Europeesche ambtenaren van het bin nenlandsch bestuur, en eerst in de laatste jaren met directe of indirecte bemoeienis van de Ingenieurs en technische ambte naren der openbare werken — in den regel in heerendienst — aangelegd en onderhouden, zijn de oudere wegen veelal met weinig zorg en oordeel getraceerd, en hoewel, met geen andere middelen dan ruim gebruik van de krachten der onervaren landbouwbevolking, somtijds groote terreinmoeielijkheden werden overwonnen, zijn — althans de onder het oude régime — aan gelegde wegen en gebouwde bruggen, in 't algemeen en uit den aard der zaak, geen voorbeelden van Ingenieurs-kunst en dikwijls ook slecht onderhouden. In de laatste jaren is evenwel voor de verbetering der wegen veel gedaan en zijn onder andere, door de — intusschen nog altijd onvoldoende en slecht geregelde — bemoeienis van het technisch personeel van het Departement der burgerlijke openbare werken, een groot aantal in den regel zeer eenvoudige, doch duurzame bruggen gebouwd. De vroeger algemeene kwaal van blijvend ontbrekende of telkens door bandjirs (plotselinge zwellingen der rivieren door zware regens in het gebergte) weggeslagen wordende bruggen, is dientengevolge in de direct door Europeesche ambtenaren be stuurde residentiën van Java en Madoera veel verminderd, doch heerscht nog chronisch in de vorstenlanden Soerakarta en Djok jakarta, waar bovendien de groote rijkswegen algemeen zeer slecht, de den landhuurders toebehoorende binnenwegen door gaans beter, onderhouden zijn. Groep 111 19- Klasse. 91 Waar bruggen ontbreken, moeten de dikwijls breede, doch algemeen (behalve bij bandjirs) weinig diepe rivieren en beken worden doorwaad, of geschiedt de overgang door middel van ponten (gewoonlijk samengesteld uit 2 tot 3 gekoppelde prauwen of uitgeholde boomstammen) of door vlotten van bamboe, en is de gemeenschap bij bandjirs in den regentijd dikwijls tijdelijk gestremd. De in de laatste jaren aangebrachte verbeteringen zijn hoofd zakelijk slechts ten goede gekomen aan de groote post- en de voornaamste binnenwegen, waaraan door het Gouvernement voor het vervoer van personen (in de eerste plaats der ambtenaren) en de brievenmalen, postpaarden zijn gesteld. Men reist met die paarden in eigen rijtuig, gewoonlijk een Europeeschen reiswagen, die, met personen en goederen vol geladen, niet zelden te zwaar is voor de kleine Javaansche paarden. Deze worden in spannen van vier gebruikt en op afstanden van 6 tot 12 kilometers verwisseld, terwijl overal waar de wegen eenigszins lange of steile hellingen hebben, voor spannen van twee tot somtijds acht karbouwen of stieren wor den gegeven. In de vlakten, wanneer de weg goed en de wagen niet zwaar beladen is, reist men aldus zeer snel; zelfs zijn gemiddelde snel heden van 18 a 20 kilometers per uur niet zeldzaam. Daaren tegen komt men met voorspannen van buffels niet meer dan 4 a 6 kilometers per uur vooruit, en ondervindt men op minder goed onderhouden weggedeelten gewoonlijk veel oponthoud. Op de veel bezochte wegen zijn ook van partikuliere onder nemers postpaarden verkrijgbaar, die wel goedkooper doch over 't algemeen ook veel slechter zijn dan die van het Gouvernement. De inlanders en vreemde Oosterlingen reizen te voet, te paard, bij uitzondering in draagstoelen, het meest in tweewie lige karretjes op veeren, die, met inbegrip van den koetsier, plaats bevatten voor 4 personen en met één tot 3 paarden worden bespannen. Van deze karretjes zijn de Bataviasche (de algemeene bena ming is kar-per) door hunne lichtheid het best berekend voor de krachten der kleine inlandsche paarden. Men komt er vrij vlug en voor weinig geld mede over den weg, waarom zij in West-Java algemeen — zoowel door Europeanen als Inlanders — worden gebruikt, en ook in Midden- en Oost-Java de aldaar oorspronkelijke veel zwaardere Javaansche karretjes (glinding) verdringen. Zijn de vermelde gelegenheden voor het vervoer van brieven malen en reizigers, hoewel verre van volmaakt, over het alge- Groep TT . 19? Klasse. 92 meen vrij voldoende, met de middelen van het vervoer van goederen en producten is het vrij wat ongunstiger gesteld. Voor dit vervoer was vroeger het gebruik van de post- en rijtuig wegen zelfs streng verboden, en bestonden daarnaast en geheel er van afgescheiden afzonderlijke karren wegen, waarvan de toe stand algemeen slecht, gedeeltelijk zelfs zeer slecht was. In de laatste jaren is hierin in zoo verre verbetering ge bracht, dat het thans bijna overal geoorloofd is, om met trans portkarren over de zijkanten der rijtuig-wegen te rijden, doch de overige karrenwegen zijn (behoudens enkele uitzonderingen) algemeen in slechten staat, soms zoo dat zij in den regentijd in modderpoelen worden herschapen, waarin de voertuigen dik wijls tot de assen inzinken en uren (soms dagen) lang beklemd blijven. In West-Java zijn de transportkarren veelal met paarden (twee) bespannen en algemeen kleiner en lichter dan in Midden en Oost-Java, waar de bespanningen soms uit buffels, meestal echter uit ossen of stieren bestaan. Voor het vervoer van pro ducten wordt in het gebergte ook veel gebruik gemaakt van draagpaarden, terwijl groenten, olie enz. veelal worden gedra gen , even als nagenoeg alles wat de Inlanders naar of van de pasars (markten) brengen. Dat onder de vermelde omstandigheden, daarbij gevoegd groote afstanden en schaarschte van trekvee, het vervoer van goederen over de bestaande wegen duur en dikwijls onmogelijk is, en dat daardoor vermeerdering van productie en handel algemeen wordt belemmerd of belet, zal wel geen betoog be hoeven , en evenmin, dat afdoende verbetering alleen te wachten is van spoorwegaanleg, waaraan intusschen nog zeer weinig is gedaan. Wel is er mede begonnen, doch niet met de kracht die — nu men zoo lang getalmd heeft — te meer noodig is. Aan de Heeren Poolman, Fraser en Kol komt de eer toe den eersten stap te hebben gedaan. Zij verkregen in 1863 de concessie voor het aanleggen en exploiteeren van den eersten spoorweg op Java, van Samarang over Soerakarta naar Djok jakarta met eenen zijtak naar Willem I , terwijl de voor de uitvoering van deze concessie opgerichte Nederlandsch-Indische- Spoorwegmaatschappij in 1868 ook concessie verkreeg voor de lijn Batavia—Buitenzorg. Na veel tegenspoed en herhaalde vertraging kwamen beide lijnen in 1872 geheel in exploitatie. De uitkomsten overtroffen ver de verwachtingen ; de opbreng sten waren dadelijk zeer bevredigend en zijn steeds toenemende, zoodat de maatschappij in 1881 een netto winst behaalde ten Groep 111. 19. Klasse. 93 bedrage van nagenoeg 9% van het kapitaal voor de beide lijnen besteed, bovendien reservefondsen bezit die te zamen ongeveer 12% van haar kapitaal bedragen, en hare aandeelen in de laatste maanden op 148 a 150% genoteerd zijn. De verwachting dat de goede financiëele uitkomsten van deze eerste spoorwegonderneming eene aansporing zouden zijn tot het aanleggen van meer lijnen door partikulieren, werd niet verwezenlijkt, zoodat de Regeering eindelijk in 1875 besloot het met staatsaanleg te beproeven, en wel met de lijn Soera baja—Pasoeroean—Malang, die in Augustus 1875 begonnen, in Mei 1878 gedeeltelijk, en in Juli 1879 geheel voltooid werd, en sedert ook door den Staat wordt geëxploiteerd. De goede resultaten van deze eerste proef met staatsaanleg en staats-exploitatie hadden ten gevolge, dat sedert op denzelfdeu voet nog de aanleg is begonnen: in 1878 van de lijnen Solo— Blitar—Soerabaja in Oost- en Midden-, en Buitenzorg—Tjitja lengka in West-Java, en in 1882 van de ljjn Pasoeroean— Probolinggo in Oost-Javu. Verder is door den Staat nog een ± 8 KM. lange spoor weg aangelegd tusschen Batavia en de te Tandjong Priok gebouwd wordende haven, en zijn de noodige opnemingen ver richt en vóór-ontwerpen opgemaakt voor de lijnen Tjitjalengka— Tjilatjap en Tjilatjap— Djokjakarta (te zamen 392 KM). Alleen het lijntje Batavia—Tandjong Priok is voorzien van dubbel spoor; alle andere lijnen zijn gebouwd en ontworpen met enkel spoor. De spoorwijdte van de lijn Samarang—Vorstenlanden— Willem I is 1,435 M., die van alle andere lijnen 1,067 M.; laatstgenoemde spoorwijdte is thans door de Regeering ver plichtend gesteld. Voor de exploitatie zijn de staatslijnen administratief (even als in werkelijkheid) gescheiden in: de Wusterlijnen gelegen ten Westen, en de Oosterlijneii gelegen ten Oosten van den par tikulieren spoorweg Samarang—Vorstenlanden—Willem 1 in Midden-Java. Ook de exploitatie door den Staat van zijne lijnen heeft tot dusverre bevredigende resultaten opgeleverd. Het eerste in Mei 1878 in exploitatie gebrachte gedeelte van Soerabaja naar Pasoeroean gaf in dat jaar reeds een netto winst vau 3,71% van het volle aanlegkapitaal, berekend over een vol jaar, terwijl de winst over het in 1881 in exploitatie zijnde gedeelte der Oosterlijnen heelt bedragen ongeveer 5,2%. Van een klein gedeelte der lijn Buitenzorg—Tjitjalengka, hetwelk in 1881 in exploitatie is gebracht, zijn de resultaten Groep 111. 19. Klasse. 94 nog niet bekend; dit gedeelte is echter te klein om al aanstonds winst te kunnen opleveren. Eenige gegevens omtrent aanleg en exploitatie des bestaande lijnen (van den aanvang tot en met 1881, — het laatste jaar waarvan de uitkomsten zijn gepubliceerd —) zijn hieronder bijeengebracht. A. Lengte en aanlegkosten. B. Opbrengsten en Uitgaven der Exploitatie. Groep Til. -!!•*■ Klasse. 95 Groep 111. 19» Klasse. 96 Vooral door de Inlandsche bevolking is van de bestaande spoorwegen dadelijk met graagte gebruik gemaakt, waaruit ge noegzaam blijkt, dat dit nieuwe vervoermiddel in een bestaande behoefte voorziet; het groote nut er van wordt bewezen door de betrekkelijk groote en steeds toenemende opbrengsten. Behalve de vermelde spoorwegen a. Bestaat van Batavia naar Mr. Oornelis (±l2 KAL) een C. Opbrengst van het vervoer in 1881. D. Aantal vervoerde reizigers in 1881. Groep 111. 19« Klasse. 97 op den bestaanden weg aangelegde paarden-tramweg. Deze onderneming heeft tot dus verre zeer slechte resultaten opge leverd, ten gevolge waarvan de weg en het materieel in zeer vervallen toestand zijn geraakt; beide worden thans omgebouwd in een stoom-tramweg, waarvan goede uitkomsten worden ver wacht. b. Wordt van Semarang over Demak en Pati naar Djoewana (± 90 KM.) een stoom-tramway aangelegd, mede grootendeels over en op de zijkanten van den bestaanden weg. Een klein gedeelte is reeds in exploitatie; de uitkomsten zijn gunstig. c. Zijn door verscheidene personen op Java concessiën voor spoor- en tramwegen aangevraagd, waarvan, voor zoover bekend is, in 1881 en 1882 een drietal zijn verleend, en wel voor spoorwegen met 1.067 M. spoorwijdte, van lichte constructie, met licht materiaal. Alle drie zeker nuttige en financieel voor deelige ondernemingen, waarvoor het tot dusverre evenwel nog niet is gelukt het noodige kapitaal te verkrijgen. Daar in Nederlandsch Indië geen kapitaal voor ondernemin gen van dien omvang voorhanden is, moet bet voor de ontwik keling van de kolonie zeer betreurd worden, dat Nederlandsche financiers daarvoor niet een gedeelte van hunne kapitalen willen beschikbaar stellen, ook tot eigen voordeel; immers boven staande opgaven bewijzen, dat met spoorwegaanleg in Indië zeer voordeelige zaken te maken zijn. Bij gebreke van particulier initiatief is het te hopen, dat de Regeering er nu toe zal besluiten, den begonnen aanleg van staats-spoorwegen krachtig voort te zetten. In de bezittingen buiten Java verkeeren de wegen en het transportwezen in 't algemeen in nog veel ongunstiger toestand dan op Java. Voor voertuigen bruikbare wegen ontbreken buiten de hoofd — en door Europeanen bewoonde — plaatsen veelal geheel, zoodat men zich in de binnenlanden moet behelpen met van zelf ontstane inlandsche voetpaden en enkele veelal slecht on derhouden paardenwegeu. Aan veel meer bestaat trouwens op verscheidene plaatsen ook geen groote behoefte. Gunstige uitzonderingen ten deze bestaan in de Minahassa (noordelijk gedeelte van Celebes), waar de voornaamste plaatsen door vrij goede — gedeeltelijk voor vervoer per as geschikte — wegen zijn verbonden , en in het Gouvernement van Sumatra's Westkust, alwaar de voornaamste plaatsen in de Padangsche Bovenlanden onderling en met de hoofdplaats Padang door vrij goede rijtuig- — tevens transportwegen — zijn verbonden, en waar ook voldoende transportwegen voor producten en GB. 111. 97 Groep 111. 19e Klasse. 98 goederen van de binnenlanden naar de kustplaatsen bestaan. De aldaar in de lengte van het eiland van de Padangsche Bovenlanden naar de Noordelijke afdeeling (Sibogha) aangelegde weg is slechts gedeeltelijk voor voertuigen geschikt, grooten deels alleen voor paarden. In Atjeh zijn reeds verscheidene bruikbare wegen aangelegd en tijdens den oorlog ook een spoorweg (± 5 KM.), van de landingsplaats te Oleh-leh naar de hoofdvestiging te Kotta radja. Aanvankelijk met een spoorwijdte van 1.0Ö7 M. gebouwd, wordt dit lijntje thans veranderd voor een spoorwijdte van 0.75 M., en tevens met 27 KM. verlengd tot Glé kambing. 11. Vervoer te water. Alleen de groote, meerendeels nog on volledig bekende stroomen in Borneo en op de Oostkust van Sumatra zijn tot ver in het binnenland voor groote en mid delbare stoom- en andere vaartuigen bevaarbaar, en met hunne bijrivieren in die gewesten veelal de eenige handels- en verkeers wegen. Voor het vervoer van personen wordt op die rivieren meestal gebruik gemaakt van snelroeiende lichte vaartuigen, en op enkele plaatsen van — meer in het bijzonder voor reizende ambte naren bestemde — kleine stoomvaartuigen van het Gouvernement. Elders, waar gewoonlijk dicht bij de kust het terrein reeds heuvel- of bergachtig is, zijn de rivieren hetzij in het geheel niet, hetzij slechts in en tot niet ver van hunne uitmondingen in zee, voor kleine vaartuigen bevaarbaar. Op Java zijn evenwel eenige rivieren tot in het binnenland bevaarbaar, met name: de Tjiliwong (groote rivier te Batavia) over een lengte van ongeveer 15 KM., de Tjitaroem, Tjima noek, Tjitandoewi, Serajoe en vooral de Solo-rivier en de Brantas, de eerste gedurende een korten tijd van het jaar zelfs tot nabij de hoofdplaats Soerakarta, de laatste tot niet ver van Blitar. Op de meeste van deze rivieren is stoomvaart reeds te ver geefs beproefd en worden goederen vervoerd in middelmatige of kleine prauwen, waarvan de vaart gewoonlijk zeer wordt be moeielijkt door bochten en ondiepten, met bandjirs aangevoerde boomstammen (waardoor vaak prauwen verloren gaan), enz.; stroomopwaarts is de vaart bovendien door den sterken stroom altijd zeer zwaar en langzaam, terwijl het verkeer dikwijls maanden lang door lage waterstanden geheel wordt gestremd. Voorstellen tot het opruimen van de vermelde hindernissen zijn meermalen gedaan, hier en daar op bescheiden schaal ook beproefd, doch zonder veel resultaat, en het is zelfs zeer te be twijfelen of door — voorzeker zeer kostbare — algemeene opruimingen en andere voorzieningen, wel de verwacht wor dende afdoende verbeteringen te verkrijgen zouden zijn. Groep 111. 10e Klasse. 99 Vroeger nabij Batavia en Samarang gegraven bevaarbare kanalen heeft men geheel laten vervallen; alleen de Bacharachs gracht van Batavia tot de Tjidani bij Tangerang is nog eenigs zins bevaarbaar. Op alle hoofdplaatsen bestaan prauwenveeren voor het ver voer van goederen en personen van en naar de schepen op de reede. Dit geschiedt met prauwen en kleine roei-vaartuigen, te Batavia, Semarang en Padang ook met — in 't bijzonder voor personen-vervoer ingerichte — kleine stoomschepen. Over het algemeen zijn deze diensten voor de behoefte voldoende. Langs de kusten en tusschen de verschillende eilanden van den Oost-Indischen Archipel wordt de gemeenschap onderhou den door zeewaardige stoomschepen van de Nederlandsch-Indi sche Stoomvaart-maatschappij, waarvan de hoofdzetel te Londen is gevestigd. Des l en Jan. 1866 begonnen met 11 schepen, te zamen metende 7004 ton, onderhoudt deze maatschappij thans de pakketvaart niet een vloot van 27 over het algemeen zeer goed ingerichte, ruime en meerendeels ook voor de vaart buiten den Archipel ingerichte schepen, waarmede zij de volgende lijnen bedient: 1. Batavia —Muntok— Riouw—Singapore—Atjeh. 2. Batavia —Semarang— Soerabaja. ;;. Batavia —Borneo's Westkust—Billiton. 4. Batavia —Lampongs—Benkoelen— Padaog. 5. Batavia—Benkoelen —Padang— Atjeh. 6. Batavia —Muntok—Palembang. 7. Batavia —Anjer—Tjelatjap—Patjitan. 8. Soerabaja --Makasser—Bima—Timor—Molukken—Menado. 9. Soerabaja — Bawean — Bandjermasin. 10. Soerabaja — Pasoeroean — Probolinggo — Besoeki — Banjoe wangi—Bali. 11. Padang—Noordelijke havens van Sumatra's Westkust— Atjeh—Penang —Singapore. 12. Riouw —Sumatra's Oostkust tot Langkat. 13. Boeton —Moluksche eilanden—Tiinor —Rotti—Savoe—Bi- ma —Soembawa —Lombok—Makasser. 14. Makasser —Pare Pare—Koetei. 15. Makasser — Lombok — Bali — Soerabaja — Rembang—Sema rang— Cheribon —Singapore. 16. Batavia—Pontianak —Hongkong—r-Amoy—Saigon—Billiton. De dienst van deze maatschappij laat over het algemeen weinig te wenschen over, zoodat althans dit onderdeel van het vervoerwezen in Nederlandsch-Indië op goeden voet is geregeld. 20e Klasse. LANDBOUW EN NIJVERHEID. A. Beschrijving van den landbouw door tusschenkomst van Europeanen gedreven. Modellen 'van landbouw werktuigen. Handleidingen en proef-établissementen*). e voortbrenging en de bereiding van producten voor Jen wereldhandel zijn in Nederlandsch-Indië bedrijven, ®(g)è) waarmede zich schier uitsluitend niet-inlandera (Euro- Tjjjf? peanen en Chineezen) bemoeien. Toen de Nederlanders zich in Indië vestigden, hadden zij slechts de bevordering van handelsbelangen op het oog, en bepaalden zij zich aanvankelijk dan ook tot de oprichting van handelskantoren, z. g. factorijen. De allengskens zich uitbrei dende aanraking met de inlandsche vorsten gaf al spoedig aan leiding tot allerlei conflicten, en door veroveringen zoowel als door tractaten wonnen de nederzettingen, — de factorijen, — aan beteekenis, werden gestadig nieuwe landstreken genaast en de souvereine rechten der vorsten daarop overgenomen. De Nederlanders, gerepresenteerd door de Oost-indische Com pagnie, lieten zich aan het eigenlijk inlandsche bestuur niet of weinig gelegen zijn. Zij beschouwden de aangeworven gronden wel als hun eigendom, doch de inlandsche hoofden behielden ze in leen, met de verplichting om zekere producten geheel, of ten deele, tegen vastgestelde prijzen, aan de Compagnie af te staan. '1 In deze klasse zijn, met afwijking vau het programma, de ouderafdeelingen A, B, C en D tot eene enkele onderafdeeling samengetrokken. Red. GROEP 111. DE EUROPEANEN IN DE KOLONIËN EN OVEKHEEKDE GEWESTEN EN HUNNE BETREKKINGEN TOT DEN INLANDER. 14e Klasse. VESTIGING EN UITBREIDING van het europeesch gezag IN DE KOLONIËN DOOR REIZEN, VEROVERINGEN EN CONTRACTEN ; HISTORISCHE DOCUMENTEN !). Ü8 •&4fV n de zestiende eeuw waren Spanje en Portugal de groote yvfrl koloniale mogendheden; het eerstgenoemde rijk trad vooral QïMfë in het nieuw ontdekte Amerika als koloniseerende en ver yp? overende staat op; door naijver geprikkeld zocht Portu gal een tegenwicht door uitbreiding van handel en gebied in Afrika en de landen en eilanden bespoeld door den Indi schen Oceaan. In de Molukken, door de Portugeezen uit het Westen, door de Spanjaarden uit het Oosten besprongen, wor stelden de beide Europeesche mogendheden om het oppergezag, maar de overweldiging van Portugal door Philips II van Spanje in 1581 maakte aan die worsteling een einde en vereenigde het bewind over de veroveringen en volkplantingen van beide natiën in de machtige hand des Konings van Spanje. ') De bestemming dezer klasse is eene historische inleiding te vormen tot de kennis van het Europeesch gezag en zijne uitwerkselen in de Nederlandsche Orerseeaehe Bezittingen. Dit was ook bodoeld door de omschrijving in het pro gramma: „Ontdekkingsreizen en onderzoekingitorliteii: beschrijvingen en kaar ten", maar minder duidelijk en volledig uitgedrukt. Ook de aard der in deze klasse opgenomen voorwerpen, die grootendeels in geene andere konden geplaatst worden, vorderde ceno wijziging der oorspronkelijke omschrijving. 21e Klasse. HUISELIJK EN MAATSCHAPPELIJK LEVEN VAN DEN EUROPEAAN. A. Benoodigdheden van den passagier naar en van de Koloniën, den pionier-kolonist en den wetenschap pelijken reiziger. IttJ nze os * en voora l Insuhnde, is een paradijs, en tal zijner bewoners hebben even weinig behoeften als het eerste menschenpaar dat in 't oorspronkelijk paradijs huisde. jl& Ware zulks ook het geval met ons Europeanen, die zich, uit eene koudere luebtstreek afkomstig, grootendeels voor korteren of langeren tijd in Indië gaan vestigen, zeer gering zou het getal zijn der in deze afdeeling ten toon gestelde voorwerpen. De grondstoffen van sommige dezer laatsten be hooren in onze koloniën te huis, en hun gebruik was den inboorlingen reeds lang bekend, voordat zij met de blanke over heerschers in aanraking kwamen. Op welke wijze en voor welk doel deze stoffen door hen bewerkt worden, behoort niet tot ons onderwerp; wij hebben slechts te doen met de benoodigd heden van den passagier naar en van de koloniën en van den wetenschappelijken reiziger. Den pionier-kolonist, waarvan in het programma ook sprake is, kunnen wij gerust zonder ge moedsbezwaar buiten beschouwing laten; want dit onderdeel van het genus homo is in onze Koloniën nergens te vinden, al wilde men ook met de lantaarn van Diogenes er naar gaan zoeken. Dat de benoodigdheden voor den reiziger naar Oost- of West-Indië nog al verschillen van die, waarvan de naar patria terugkeerende zich dient te voorzien, behoeft geen betoog; eerst- 22e Klasse. OPVOEDING EN ONDERWIJS. A. Voorbereidend, lager, middelbaar en hooger onderwijs. zSwUk UoVViS oor zooverre gegeven wordt aan Europeanen, in $$&$) Ned. Oost-Indië gevestigd, laat het zich als volgt verdeelen: Hooger en middelbaar onderwijs, dat geheel aan de * staatszorg is overgelaten. De eerste gouvernements instelling, daarvoor bestemd, was het in 1860 te Batavia geo pende Gymnasium Willeni 111, dat diende zoowel ter voorbe reiding van hen die in het Moederland de hoogescholen of de school voor militaire geneeskundigen wilden bezoeken, als voor hen die zich voor den dienst bij de land- en zeemacht, voor burgerlijk ambtenaar of voor handel en nijverheid wilden voor bereiden. Na de invoering van de Wet op het Middelbaar Onder wijs in Nederland, werd het Gymnasium in eene hoogere bur gerschool veranderd, en geheel op den voet der nederlandsche instellingen van gelijken aard geschoeid, maar bovendien eene afdeeling B aan de school toegevoegd, die bestemd is voor hen welke zich tot ambtenaar voor den burgerlijken dienst willen bekwamen. Het getal leerlingen einde 1881 was 185, 1882 186, benevens 35 en 40 in afd. B. Achtereenvolgens werden hoogere burgerscholen voor jongens opgericht te Samarang (81 leerl.) en te Soerabaja (103 leerl.), terwijl zeer onlangs te Batavia eene hoogere burgerschool voor meisjes met 3-jarigen cursus is geopend. Aan de school te Soe rabaja is eene burgeravondschool verbonden (51 leerl.), bestemd 23a Hlasse. WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK. A. Behoeften voor het aanleggen van wetenschappelijke , verzamelingen. livï/fe e * eT aan g e duide onderwerp gaat eigenlijk de grenzen eener koloniale tentoonstelling te buiten. leder weten- schappelijk reiziger, zoowel buiten als in de gekoloni- seerde gewesten, behoort bekend te zijn met alles wat bij het aanleggen en bewaren van wetenschappelijke verzamelingen is in acht te nemen. Het onderwerp is bovendien van zeer grooten omvang, daar voor de verschillende klassen van zaken, waarvan verzamelingen kunnen gemaakt worden, telkens weder afzonderlijke voorschriften te stellen zijn, in die mate zelfs, dat, bij voorbeeld, de verschillende orden van insecten schier ieder weder eene bijzondere behandeling vereischen. In al die détails te treden zou natuurlijk ook dan buiten het bestek dezer inleidingen liggen, wanneer het onderwerp zich wer kelijk tot de koloniën bepaalde. Nochtans hadden wij mogen verwachten dat het aan inzendingen op dit gebied niet geheel ontbreken zou, daar onze Oost- en West-Indische bezittingen voor het verzamelen van wetenschappelijke voorwerpen een ruim veld opleveren, dat ook door vele Nederlandsche of althans door de Nederlandsche Regeering uitgezonden reizi gers bearbeid is. De rijkdom der verzamelingen van het Ifijks Herbarium, de Rijks zoölogische, geologische, ethnographische en antiquarische Musea te Leiden, geeft van die werkzaam heid de schitterendste getuigenis. Het zijn toch vooral de in de koloniën bijeengebrachte voorwerpen die den grond- 15e H la-Hl-. KOLONIALE STELSELS: hun toepassing en uitkomsten. irirw l scnoon eze klasse in belangrijkheid niet achterstaat bij \s!%l eenige andere, maar integendeel de verschillende koloniale stelsels meer dan vele andere onderwerpen de alge fffl' meene belangstelling verdienen en grooten invloed op het lot der bevolking uitoefenden, zal zij toch uit den aard der zaak op deze tentoonstelling de aandacht weinig tot zich trekken. In vele andere klassen spreken de tentoongestelde voorwerpen voor zich zelven, en wekken tot kennismaking op; hier heeft men hoofdzakelijk eene verzameling te wachten van charters, wetten en geschriften over staatkundige onderwerpen , die niet tot het oog spreken en den vluchtigen beschouwer niet kunnen boeien. Niet in wat het tentoongestelde doet aanschou wen ligt het belangrijke dezer klasse; maar zij is hoogst ge wichtig voor hetgeen daarin verborgen ligt en tot studie opwekt. In korte trekken worde hier slechts medegedeeld, wat nood zakelijk is om van het hier tentoongestelde een overzicht te verkrijgen. I. Nederlandsch Oost-Indië. De koloniale stelsels, hierop be trekking hebbende, splitsen zich van zelf in 3 groote groepen. a. De Oost-Indische Compagnie (1609 —1800). Ontsproten uit tal van Compagniën voor de vaart op Indië, die tot samen werking werden gedwongen door de buitensporige onderlinge concurrentie, en door behoefte aan eenheid tegenover vreemde mededingers, verkreeg zij het uitsluitend monopolie van den Indischen handel door een telkens verlengd octrooi. Hoofd zakelijk uit handelsbelangen geboren, was zij haren oorsprong 16e Klasse. ZEE en LANDMACHT. üiffliW e * over e in Ned. Indië wordt gevoerd Xgjjfjiaft door een vlagofficier (Schout bij nacht of Vice-admiraal) ®$Bst) der Koninklijke Nederlandsche marine, die door den 'V®"'? Koning benoemd wordt. Bij de zeemacht onderscheidt men: I°. Het Auxiliair Eskader, bestaande uit: twee ramtorenschepen (Prins Hendrik der Nederlanden en Koning der Nederlanden) en uit schroefstoomschepen l e en 2° klasse, welker aantal af hankelijk van de tijdsomstandigheden is; 2°. üe Nederlandsch-Indische Militaire Marine, bestaande uit: 4 wachtschepen, 1 schroefstoomschepen l e klasse, 13 dito 2 e klasse, 3 raderstooinschepen 2fi klasse, 4 dito 3 e klasse, en 5 dito 4 e klasse, 1 opnemings- en ettelijke adviesvaartuigen; 3°. De Gouvernements-Marine, bestaande uit 8 zeestoomers, waarvan 4 schroef- en 4 raderstooinschepen, en uit 7 rivier stoomers, allen raderstoomschepen, uit twee bebakeningsvaartui gen en uit 16 advies- en 61 gewapende booten, welke laatste allen zeilvaartuigen zijn. De equipage van het auxiliair eskader bestaat uit Europeanen van de Kon. Ned. marine. Bij de Nederl. Ind. mil. marine bestaan de eqnipagiën ge deeltelijk uit Europeesche matrozen van de Kon. Ned. marine en gedeeltelijk uit inlandsche matrozen, die door den geheelen Archipel aangeworven worden. Bij de gouvernementsmarine zijn de gezagvoerders, stuurlie den en machinisten Europeanen, terwijl het overige personeel 170 Klasse. OPENBARE WERKEN: beschrijvingen, plannen en PROJECTEN, MODELLEN, KAARTEN, TEEKENINGEN EN ANDERE AFBEELDINGEN. (SyJsl 00 ' aD 8 ' n vroegere eeuwen de aanraking der Nederlan- ders met de inboorlingen van den Indischen archipel QssG) slechts een weinig onivangrijken ruilhandel ten doel had, bepaalden zich de publieke werken tot enkele weinige. De factorijen der Europeanen hadden zich hier en daar op de kust neergezet. Het verkeer tusschen deze nederzet tingen onderling geschiedde over zee. De handels-artikelen wer den door de inlanders zelven met eigen transportmiddelen en langs de door hen zelven gebaande paden naar de stapelplaatsen vervoerd. De openbare werken bepaalden zich dientengevolge in den aanvang slechts tot enkele magazijnen, waarin de aangevoerde koopwaar werd geborgen en voor de verzending gereed ge maakt, tot de woningen der kooplieden en hun personeel en tot een min of meer versterkte om walling van dit alles, waar achter men zich en het zijne kon verdedigen tegen een steeds mogelijken overval van de in getalsterkte verre de overhand hebbende inboorlingen. Hier en daar zijn de bouwvallen van deze vroegere nederzet tingen nog aanwezig. Aan de Noordkust van de Residentie Bantam ziet men nog heden de goed gespaarde overblijfselen van de voormalige stad Bantam. Behalve de bouwvallen der huizen en van de begraafplaats wordt men er getroffen door het zien van de weinig beschadigde om walling, uit behakte koraalsteen opgetrokken. Tevens geeft het geheel een nauwkeu rig denkbeeld van de jammerlijke wijze, waarop, onder een 18e klasse. TELEGRAPHIE EN POST WEZEN, TELEPHONEN, SEI NEN : TOESTELLEN , MODELLEN EN TEEKENINGEN, PORT-, POST- EN FRANKEERZEGELS ENZ. elegraphie. Met den aanleg van telegraaflijnen in •&/$! Nederlandsch Lndië werd in 1856 een aanvang gemaakt, door het openen eener lijn tusschen Weltevreden en Buitenzorg. Den 23»ten October van dat jaar werd het eerste telegram overgeseind. In het volgende jaar werd de lijn verlengd van Weltevreden tot de stad Batavia en van Buitenzorg over Tjiandjoer, Ban dong, Cheribon en Semarang naar Soerabaja, en tevens eene zijlijn van Semarang naar Ambarawa aangelegd, terwijl te Batavia, Weltevreden, Buitenzorg, Cheribon, Semarang, Am barawa en Soerabaja telegraafkantoren werden opengesteld. In 1858 werden lijnen gespannen: a. van Weltevreden over Poerwakarta naar Cheribon; b. van Anjer over Serang naar Weltevreden; c. van Bandong over Banjoemas, Poerworedjo, Magelang naar Ambarawa; d. van Banjoemas naar Tjilatjap; e. van Ambarawa naar Soerakarta; f. van Magelang over Djokjakarta naar Soerakarta; g. van Soerakarta over Madioen en Kediri naar Soerabaja; h. van Soerabaja over Pasoeroean, Probolinggo en Besoeki naar Banjoewangi; en daarmede was het aanvankelijk voor Java ontworpen tele graaf net voltooid. 19e Klasse. HANDEL EN SCHEEPVAART op en in dk koloniën. A. Literatuur omtrent handelswetgeving en tractaten van handel en scheepvaart. Tarieven van in-, uit- en doorvoerrechten en loods-, haven- en ankerage-gel den. Havenreglementen. Itttfufc e( *" Oost-Indië. De literatuur omtrent de handelswet- geving van Nederlandsch Indië is vervat in eene reeks 5> van geschriften, beginnende met G. K. van Hogendorp's Bijdragen tot de huishouding van Staat. Een zeer be langrijk deel van die literatuur bestaat in de redevoe ringen gehouden in de Eerste en Tweede Kamer, vooral bij de discussiën over de tarieven in 1865 en 1872, welke volgens het uitdrukkelijk voorschrift van art. 129 van het Regeerings reglement van Nederl. Indië worden vastgesteld bij de wet. De handhaving van een beschermend stelsel in verband met staatscultuur en verkoop van hare producten in Nederland is in tjeschrift en rede uitvoerig toegelicht en verdedigd door den Graaf van den Bosch, die de toepassing van dat stelsel in den meest volstrekten zin voor den bloei van onzen handel nood zakelijk achtte, afgezien van het belang der schatkist. Bij de verdediging van eene clausule van het handelstractaat in 1847 met België gesloten, verklaarde de heer Baud eene wijziging van dat stelsel, wat diiferentiëele uitvoerrechten betreft, wen schelijk uit een staatkundig oogpunt, en ook omdat onder hooge uitvoerrechten de productie moet ljjden *). In 1857 werd l ) Zie Nederlandsch Indië in de Staten-Generaal, door E. de Waal, 111. pag. 731, van welk werk men helaas! geene voortzetting heeft na 1848.  CATALOGUS DER AÏDEELING NEDERLANDSCHE KOLONIËN VAN' DE INTERNATIONALE KOLONIALE EN UITVOER HANDEL TENTOONSTELLING van 1 Mei tot uit 0 . October 1883, TE AMSTERDAM. GROEP 111. LE I DE N. — E. J. BR I LL. 1883.       VERBETERING E N. Groep I. Ie Klasse. Pag. 16 reg. 3 v. o. zoölogie, moet zijn: geologie. „ 21 noot reg. 4 v. o. biographical , moet zijn: bMiographical. Groep I. 4e Klasse Pag. 77 r. 6 t. o. de bodem voor Suriname, moet zijn: de bodem van Suriname. „ 79 eerste kolom reg. 18 v. o. Verh. der Kon. Akad., moet zijn: Versla gen en Mededeelingen der Kon. Akad. Groep I. 7e Klasse. Pag. 153 tweede kolom reg. 21 v. b. Mesties van Maleischen vador en moeder, moet zijn: Mesties van Maleischen vader en Tamielsche moeder. Groep II. 9e Klasse. Pag. 23 tweede kolom r. 8 v. o. houten ton, moet zijn: houten bord. „ 43 „ „ r. 28 v. o. in het oor vlechten, moet zijn: in het haar vlechten. Pag. 49 reg. 6 v. b Vier prachtige staatsiekrisson, moet zijn: Negen prach tige staatsiekrissen. Pag. 64 eerste kolom r. 20 v. o. Cioscorea , moet zijn: Dioscorea. Groep II. 10e Klasse. Pag. 245 eerste kolom reg. 17 v. o. res. Sampong, moet zijn: res. Lampongs. Groep III. 19e Klasse. Pag. 83 reg. 21 v. b. achter Koepang bij te voegen: Saparoea, Gorontalo, Bengkalis en Olehlch. Groep III. '-'Oe Klasse. Pag. 134 reg. 12 v. o. 21.447.042 hectaren, moet zijn: 2.199.018 hectaren. „ 196 eerste kolom reg. 15 v. b. 750 pikol, moet zijn: 7.50 pikol. Groep III. 22e Klasse. Pag. 236 reg. 14 v. b. 1851, moet zijn: 1881, en reg. 16 v. b. ƒ178.344, moet zijn: ƒ1.178.344.          CATALOGUS DER AFDEELING NEDERLANDSCHE KOLONIËN VAN DE INTERNATIONALE KOLONIALE EN UITVOER HANDEL TENTOONSTELLING van 1 Mei tot ult°. October 1883, TE AMSTERDAM. GROEP 111. LEIDEN. — E. J. BRILL. 1883.